Contour. Jaargang 2
(1966)– [tijdschrift] Contour– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Herman Post
|
eng. | frans | ned. | duits | russ. |
---|---|---|---|---|
265 | 161 | 137 | 46 | 27 |
37.7% | 22.9% | 19.5% | 6.6% | 3.8% |
ital. | spaans | scand. | div. | totaal |
---|---|---|---|---|
21 | 17 | 15 | 14 | 703 |
3% | 24% | 2.1% | 2% | 100% |
Oppervlakkig gezien komt de nederlandse auteur er niet eens zo slecht af. Er zijn bijna evenveel franse als nederlandse stukken gespeeld en toch altijd nog driemaal zoveel nederlandse als duitse stukken. Het beeld wordt niet ongunstiger, maar wel genuanceerder als men deze 137 voorstellingen rubriceert naar herkomst.
eigentijds | klassiek | Heyermans | kinderst. | bewerk. en div. | totaal |
---|---|---|---|---|---|
56 | 40(31) | 10 | 20(29) | 11 | 137 |
41% | 29%(23%) | 7.3% | 14.9%(21%) | 7.7% | 100% |
Wat opvalt is het hoge aantal kinderstukken (20). Hierbij dient men echter 9 klassieke stukken te tellen, die door Arena zijn uitgebracht en dus alleen gespeeld zijn voor de middelbare schooljeugd. Dus niet alleen kwalitatief, zoals Peter Lohr meent, maar ook kwantitatief, wordt de jeugd in Nederland wel uitzonderlijk goed bedeeld. De reden hiervoor is simpel. Een beproefde methode om aan subsidie te komen is om voor de jeugd te gaan spelen. Als men hier genoeg van heeft, dan ziet men wel weer.
Niettemin blijft er altijd nog 70% over voor de meer gevorderde toeschouwer.
Het klassieke repertoire.
Om spraakverwarring te voorkomen is hier (voor het gemak) alles wat vóór 1900 geschreven is, klassiek genoemd. Lohr praat in het geheel niet over het klassieke repertoire. Het lijkt mij nuttig dit wel te doen. Hieronder volgt een vergelijking van het gespeelde nederlandse klassieke repertoire met het buitenlandse. (De percentages geven de verhouding weer met het bijbehorende moderne repertoire)
eng. | frans | ned. | duits | ital. | scand. | spaans |
---|---|---|---|---|---|---|
29 | 27 | 40 | 5 | 8 | 6 | 4 |
11% | 15% | 29% | 11% | 38% | 40% | 30% |
De franse, duitse en engelse klassieke schrijvers zijn dus in gelijke mate aan bod gekomen. De hogere percentages voor het italiaanse, Scandinavische en spaanse repertoire zijn wellicht te verklaren uit een onbekendheid met het moderne repertoire uit deze landen. Hoe het ook zij, het nederlandse klassieke stuk komt er, zo te zien, niet slecht af. Men zal echter beduidend minder
...onnatuurlijke traditie...
enthousiast raken over de inventiviteit die de gezelschappen in de laatste tien jaar hebben opgebracht t.a.v. onze klassieke schrijvers, als men ziet welke auteurs vertegenwoordigd zijn.
eng. | frans | ned. | duits | ital. | scand. |
---|---|---|---|---|---|
Shakespeare 29 × | Moliere 12 × | Vondel 3 × | Goethe 3 × | Goldoni 7 × | Ibsen 6 × |
Dumas 3 × | Bredero 3 × | Schiller 2 × | |||
Marivaux 3 × | Huygens 1 × | ||||
Regnard 2 × | Focquenbroch 1 × | ||||
Musset 2 × | ‘M. v. Nimwegen’ 1 × | ||||
Beaumarchais 2 × | |||||
Balzac 1 × | |||||
Rostand 1 × | |||||
Racine 1 × |
Een oplettende lezer zal konstateren, dat het rijtje nederlandse auteurs geen 40 stukken vermeldt, doch slechts 9. Welnu, ik geloof niet dat het onredelijk is de jaarlijkse voorstellingen van de Gysbrecht en van Elckerlyc buiten beschouwing te laten. Deze zijn immers te wijten aan het krampachtig vasthouden aan een onnatuurlijke traditie. Elimineert men ook nog de 9 klassieke stukken, uitgebracht door Arena en twee voorstellingen (Esmoreit en een klucht van Everaert), uitgebracht door een werkgroep, dan resten ons zegge en schrijve 9 voorstellingen, gespeeld door:
Haagsche C. | Ned. C. | Rott. T. | Th/NRT | Centrum | Studio | Ens. | Holl. Fest. |
---|---|---|---|---|---|---|---|
- | 4 | 2 | 1 | - | - | 1 | 1 |
Let wel, daar hebben al deze gezelschappen tien jaar over gedaan! Hiervoor is geen enkel excuus te vinden. Grote successen als Moortje, De Spaansche Brabander, De Min in het Lazarushuis en de recente opvoering van de Warenar hebben bewezen, dat deze stukken speelbaar en heerlijk toneel zijn. Er zijn nog meer speelbare stukken. Wilt U namen? Een stuk als Struensee van Schimmel; blijspelen van Pieter Bernagie; Jan Klaasz van Asselijn.
Of zijn deze stukken slechts geschikt voor de jeugd? Als ik aanneem dat de
voorstellingen van de Gysbrecht en Elckerlyc in belangrijke mate bezocht worden door de jeugd, dan zijn er tegenover bovenstaande 9 stukken voor volwassenen 2g (20 + de 9 van Arena) geschikt bevonden voor de jeugd. Het is dan wel bizonder vreemd, dat men de jeugd te eten geeft, wat de ouderen niet zouden lusten. Dit bedroevend geringe aantal is des te opvallender, als men de belangrijk grotere verscheidenheid van auteurs uit de franse literatuur (27 stukken van 11 auteurs) ziet. Wellicht is de franse toneelliteratuur rijker, maar schrijvers als Regnard en in sommige gevallen Molière zijn niet speelbaarder (Racine) en staan evenmin op hoger niveau dan vele stukken uit de nederlandse literatuur. Men heeft onze hele theaterliteratuur bijna even royaal behandeld als Goldoni (7 maal opgevoerd), wiens De Leugenaar meer gespeeld is als alle werken van Bredero bij elkaar! Enfin, wij zullen de leugenaar nòg wel eens over de planken zien dansen.
Het moderne repertoire.
Aantallen eigentijdse nederlandse stukken in hun verhouding tot het aantal premières, dat door de vermelde gezelschappen is uitgebracht:
Hg. Com. | |||
---|---|---|---|
55/56 | A. den Hertog/Mr. Planken | 2 | 13 |
56/57 | M. Croiset | 1 | 12 |
57/58 | M. Croiset | 1 | 11 |
58/59 | 0 | 9 | |
59/60 | A. Herzberg | 1 | 13 |
60/61 | 0 | 9 | |
61/62 | 0 | 9 | |
62/63 | 0 | 9 | |
63/64 | 0 | 10 | |
64/65 | H. Keuls | 1 | 11 |
6 | 106 | ||
5.7% |
Ned. Com. | Rtd. Ton. | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
55/56 | 0 | 12 | H. Claus | 1 | 9 | |
56/57 | 0 | 10 | H. Claus | 1 | 10 | |
57/58 | E. Hoornik | 1 | 11 | 0 | 12 | |
58/59 | C. Nooteboom | 1 | 12 | H. Claus | 1 | 12 |
59/60 | H. Mulisch | 1 | 11 | M. Croiset | 1 | 9 |
60/61 | 0 | 10 | 0 | 11 | ||
61/62 | 0 | 11 | v. h. Reve | 1 | 7 | |
62/63 | H. Claus | 1 | 10 | - | - | |
63/64 | 0 | 10 | - | - | ||
64/65 | 0 | 9 | - | - | ||
4 | 106 | 5 | 70 | |||
3.80% | 7.10% |
Th. NRT | Centrum | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
55/56 | 0 | 10 | B. Kroon/M. Bouhuys | 2 | 6 | |
56/57 | 0 | 10 | T. Brulin | 1 | 4 | |
57/58 | H. Keuls | 1 | 10 | 0 | 6 | |
58/59 | J. Staal | 1 | 8 | 0 | 6 | |
59/60 | Fr. Frank | 1 | 8 | H. Keuls | 1 | 9 |
60/61 | 0 | 8 | T. Brulin | 1 | 6 | |
61/62 | 0 | 8 | Keuls/M. Bouhuys | 2 | 7 | |
62/63 | 0 | 10 | 0 | 9 | ||
63/64 | 0 | 12 | 0 | 7 | ||
64/65 | 0 | 9 | Fr. Frank/M. Bouhuys | 2 | 9 | |
3 | 93 | 9 | 69 | |||
4.3% | 13% |
Studio | Ensemble | ||||
---|---|---|---|---|---|
55/56 | 0 | 2 | - | - | |
56/57 | 0 | 3 | 0 | 5 | |
57/58 | 0 | 4 | 0 | 3 | |
58/59 | 0 | 3 | 0 | 6 | |
59/60 | 0 | 5 | v. Hensbergen | 1 | 5 |
60/61 | 1 | 3 | 0 | 9 | |
61/62 | 1 | 6 | L. Treves | 1 | 6 |
62/63 | 3 | 10 | 0 | 6 | |
63/64 | 6 | 9 | 0 | 6 | |
64/65 | 2 | 10 | 0 | 6 | |
13 | 55 | 2 | 52 | ||
23.60% | 4% |
Ik vind het jammer, dat Lohr in zijn kritisch artikel juist uit dit bizonder leerzame staatje nagenoeg geen konklusies heeft getrokken t.a.v. het beleid van de verschillende gezelschappen. Laat ik dit verzuim goed maken.
Het staatje van Lohr heb ik allereerst aangevuld met Ensemble, dat m.i. ten onrechte door hem is weggelaten. Verder heb ik door een lijn de periode 55-65 in tweeën gehakt, omdat het verschil tussen deze twee tijdvakken te opvallend was. In de laatste vijf jaar hebben de zes ‘grote’ gezelschappen elk slechts één of géén eigentijds stuk uitgebracht. Het enige wat men er nog van kan zeggen is, dat als deze tendens zich voortzet, de toekomst er wel bizonder rooskleurig uitziet!
Maar laat ik de afzonderlijke gezelschappen eens op de korrel nemen. Laat ik beginnen met de Haagsche Comédie. Blonk dit gezelschap reeds uit in het brengen van klassieke nederlandse stukken (niet één), ook voor het eigentijdse toneel heeft het op de bres gestaan. Van de vijf stukken uit de eerste 5 jaar is het stuk van A. den Hertog een reprise en zijn er twee van één van haar belangrijkste acteurs (Max Croiset). Onder de lijn heeft de Haagsche Comedie als uiterste krachtsinspanning een stuk van ons aller Hans Keuls gebaard, een bevalling die bizonder pijnlijk is geweest. Het stuk was Johan van Oldebarneveldt. Over deze Keuls, wiens artistieke bagage slechts bestaat uit zijn directeursschap van het Internationaal Auteursrechtenbureau, valt weinig meer te zeggen. Een gezelschap, dat een stuk van deze man in produktie neemt, veroordeelt zichzelf.
Lohr stelt terecht, dat van artistiek beleid pas sprake is bij het uitbrengen van een nederlands stuk. Een buitenlands stuk is immers al uitgeprobeerd, zodat het risico tot een minimum beperkt wordt. Voor de introduktie van een nederlands stuk is echter visie en durf nodig. Men oordele zelf in hoeverre de Haagsche Comedie deze kwaliteiten bezit. Wel heeft men 10 maal(!) een stuk van Anouilh opgevoerd.
Hoe heeft de Ned. Comedie het er afgebracht? Boven de lijn vinden wij twee serieuze pogingen: Nooteboom en Mulisch. De laatste vijf jaar alleen Hugo Claus. Dit stuk is echter niet aan de Ned. Comedie te danken, maar alleen aan Ton Lutz, die twee jaar lang in de artistieke leiding van dit gezelschap heeft gezeten, maar hier al gauw genoeg van kreeg. Vijf jaar lang heeft de Ned. Comedie niets, helemaal niets gedaan. Over gebrek aan visie en durf gesproken. Het overzichtje is met betrekking tot het Rotterdamsch Toneel en Theater enigszins onduidelijk. Aangezien het hier toch om het artistieke beleid gaat kan men beter spreken over Ton Lutz en Rob de Vries. Behalve twee stukken van Heyermans, toen er nog niets te herdenken viel en De Spaansche Brabander en het stuk van Focquenbroch heeft Ton Lutz ons ook nog de belangrijkste moderne toneelschrijver, Hugo Claus, gegeven. Dat het experiment met Van het Reve mislukt is, is niet zo heel erg. Er werd tenminste iets gedaan. Is het toevallig, dat Ton Lutz geen onderdak meer heeft kunnen vinden in enig nederlands gezelschap?
Met Rob de Vries zijn wij snel klaar. Boven de lijn staan Keuls(!), Jan Staal (eigen acteur) en Frenkel Frank, die het enige winstpunt genoemd mag worden. De laatste vijf jaar niets.
‘Herr Direktor’ Guttmann van Ensemble heeft voor de zoveelste maal enige tijd geleden in een buitenlandse krant (Times) laten schrijven, dat zijn gezelschap aan de spits staat en zowel klassiek als modern toneel op hoog niveau brengt. Wat wijst ons overzichtje uit? Ensemble bracht twee stukken; een van Lo van Hensbergen (eigen acteur) en een van dramaturge en direkteursvrouw Luisa Treves. En over dit alles heeft men dan negen jaar gedaan! Treurig. Peter Lohr noemde alleen namen van gezelschappen, die iets positiefs gedaan hebben. Dit zijn dan Centrum en Studio. Voor wat betreft Centrum zou ik zijn enthousiasme willen matigen. Van de uitgebrachte negen stukken zijn er twee van Keuls en drie van Mies Bouhuys, die ook al geen grote artistieke vondst genoemd mag worden. In tien jaar tijd heeft men slechts één nieuw talent gevonden, Tone Brulin. Zeker, het is meer dan de Haagsche of Nederlandsche Comedie gedaan heeft, maar indrukwekkend is het nog geenszins.
Duidelijke winnaar is Studio. De laatste vijf jaar, d.w.z. na de komst van Kees van Iersel bracht dit gezelschap maar liefst dertien nederlandse stukken. Onder de schrijvers van deze stukken zal men tevergeefs zoeken naar de namen
van Keuls, Croiset, Van Hensbergen e.a. Wel treft men o.a. aan: Van der Graft, Rodenko, Wolkers, Lodewijk de Boer, Schierbeek, Van Loggem, E. Brent Besemer en Frenkel Frank. Studio (en dat wisten wij eigenlijk al) heeft bewezen, dat er eigentijds toneel geschreven wordt en kán worden. Het heeft ook bewezen, dat er publiek voor is, althans méér dan men gedacht had. Dus hebben alle andere gezelschappen jaar in, jaar uit gefaald, óók Centrum. Bovenstaande kritische beschouwing van de cijfers die verstrekt waren door Peter Lohr, heeft slechts twee mensen opgeleverd, die zich inspanningen getroost hebben om de nederlandse dramaturgie te stimuleren, nl. Ton Lutz en Kees van Iersel. Het is veelbetekenend, dat Van Iersel pas na jarenlang vechten zijn toevlucht heeft gevonden bij Studio en dat Ton Lutz zich in geen enkele artistieke leiding meer thuis voelt.
...subsidie voor een artistiek beleid...
Over de oorzaken van de weinig hoopgevende situatie van de nederlandse dramaturgie is reeds veel geschreven. Lohr noemt o.a. gebrek aan visie, durf en verantwoordelijkheid van de gezelschappen, het ontbreken van een centraal beleid, een eigen theatertraditie en het niet willen of kunnen begeleiden van talent dat aanwezig is. Hij pleit nogmaals voor het instellen van een instituut voor dramaturgie. Ik zou aan dit lijstje nog willen toevoegen de vaak amateuristische wijze, waarop men zijn repertoire samenstelt. Een amateurisme, dat zich uit in het niet of althans niet voldoende bekend zijn met het klassieke repertoire en zijn mogelijkheden en in de benadering en begeleiding van het aanwezige talent. Hoe lang en chagrijnig is de weg niet voor de auteur, die géén acteur is, voordat zijn werk wordt uitgevoerd. Het wordt hoog tijd, dat men de arrogantie t.a.v. het vriendelijke en naïeve verzoek van de overheid in zijn jaarlijkse subsidiebrief om ‘aandacht te besteden aan het nederlandse toneelrepertoire en ernstig te overwegen hiervan twee stukken op Uw repertoire te nemen’ eens laat varen en er zich van bewust wordt, dat men subsidie krijgt om een artistiek beleid te voeren.
- eindnoot*
- Ondanks kleine verschillen met mijn eigen cijfers, heb ik de aantallen van Lohr zo veel mogelijk aangehouden, daar deze verschillen het algemene beeld niet beïnvloeden. Wel vind ik het onjuist, dat hij klaarblijkelijk de voorstellingen van Proloog niet meegeteld heeft. Indien nodig heb ik de gegevens van Lohr aangevuld en veranderd.