Des coninx summe
(1907)–Anoniem Coninx Summe, Des– Auteursrecht onbekend
[pagina 197]
| |||||||||||||||||
IX. Bibliografie.Beschrijving der Handschriften.A.Het hs., dat wij A noemen, wordt in den geschreven catalogus der Kon. Bibl. aldus aangeduid: ‘O18 (K 18) Codex membraneus in quarto foliarum 114 anno 1437 perspicue scriptus in duabus columnis lineis stilo ductis literis initialibus alterius vicibus caeruleis et rubris una majuscula ornata ligatura pergamena recentiore. In fine codicis: Hier eindet des coninx summe ghemaket van enen groten clerc vander prediker orde. - Dit boec wort gheëindet int iaer ons heren dusent vierhondert ende .XXXVII. op sunte Benedictus dach. - Och merket wel, wat in dit boec staet. - Annotatio manu saec .XIX. scripta codici praefixa est. Cat. Schinkel no. 48. Collectio Bogaers’. De ‘annotatio’ is van de hand van Bogaers en geeft een korte aanwijzing van schrijver en vertaler. Bovendien vindt men met potlood voorin geschreven: ‘voor ƒ 15 verkocht in auctie A.D. Schinkel no. 48’; toen van Vloten het hs. gebruikte was het nog in het bezit van den heer SchinkelGa naar voetnoot1) († 1864). De eigenlijke tekst begint blz. 1: ‘Sonderlinghe lieve ende seer gheminde neve’ en eindigt blz. 227: ‘als die alre wijste gaerdinier of hofman, die is als ic voor gheseit hebbe. Amen.’ Voor de spelling enz. zie men Hoofdstuk X. | |||||||||||||||||
B.(Koninkl. Bibl. V 53). Dit handschrift wordt genoemd in ‘De Oranje Nassau-boekerij en de Oranjepenningen in de Koninklijke Bibliotheek, 1898’, onder no. 10; het bestaat uit twee boeken, die samen in één houten met bruin leder overtrokken band van omstreeks 1500 zijn gebonden. Het hs. heeft voorin de aanteekening: ‘Dit boeck horet zo Iohan greve zo Nassau zo Vianden und Mari van Loen sijne huisfrauwen’. Hetzelfde staat op fol. 101r en 215r, en het behoorde dus tot de boekerij van Johan IV graaf van Nassau, heer van Breda, Vianden enz. (1410-1475) en zijne gemalin Maria van Loon, (1424-1502). Het eerste stuk eindigt met den aangehaalden fol. 101, alwaar: ‘MCCCCLV finito libro sit laus et gloria Xpo’, en is geheel met dezelfde hand geschreven op perkament; het tweede stuk is blijkens het schrift van lateren datum en bevat de Dietsche vertaling van Suso's Horologium. - Over Johan IV, den zoon van Engelbert I | |||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||
en Johanna van Polanen, en zijn boekerij, waartoe ook het bekende Haagsche liederhandschrift behoorde, raadplege men het proefschrift van dr. J.A. Nijland. Het eerste stuk is een groote verzameling van stichtelijke traktaten, preeken enz., duidelijk geschreven in twee kolommen. Men vindt er: Fol. 1-37: Des Coninx Summe, zonder titel of opschrift, maar aanvangende: ‘Sonderlinghe lieve ende seer gheminde neve’, eindigende fol. 37r ‘opdat si die vrucht des levens moghen draghen’. Fol. 37v: De zeven Sacramenten. Anderhalf folio zijn volgeschreven over het eerste en tweede sacrament. ‘Dat derde sacrament heit penitencie ende dit sacramente is een nieuw ende een ander dope. Het is die ander tafel daer wi mede verlost werden uut der zee der sunden. Want die heilige doepe is die ierste tafele daer wij....’ Midden op de bladzijde breekt dit af en wordt een nieuw hoofdstuk begonnen. Fol. 39r-68r bevat door elkaar het grootste gedeelte van het in hoofdstuk VIII besproken Fundament van der Kerstenre Gheloven, en schijnt zeer nauw verwant aan hs. X52: Fol. 39r: ‘Die V sinne’. Fol. 39v: ‘Seven werken der ontfermherticheit.’ ‘Die XII punten van den gelove’ enz. Fol. 40v: ‘Die XII rade gods die boven den geboden gaen, want die geboden gods houden enen mensche van sunden, mer die rade gods brengen enen menschen tot enen seligen geesteliken leven’. Fol. 43r: ‘Lieve vriendinne wilt weten dat summige sunden sijn daer men mede sundighet in den heilighen geest..’ Fol. 43: ‘Drie punten sijn daer die heilige kersten gelove op gesticht ende gefundeert is’ (12 art., 10 geb., 7 hoofdz.; er volgt echter slechts een uiteenzetting der 12 artikelen). Fol. 45v: ‘Dit boeck is een fundament vander kerstenre geloeve. Ende is vergadert uut conpendium theologie. Ende uut summa viciorum ende virtutum. Ende uut paus Innocentius sermonen’. Fol. 46r: ‘Vierderhande is gracie gods..’ Fol. 47r: ‘Van den seven duechden’. Fol. 48r: ‘Vanden .VII. gaven des heiligen geestes’. Fol. 49v: ‘Dit is een sermoen vanden .VII. gaven’. Fol. 52: ‘Een sermoen vanden achte salicheiden’. Fol. 56v: ‘Hierna volghet vanden .VII. sacramenten’. Fol. 64v: ‘Dit vander biecht’. Fol. 66: ‘Van den vijf sinnen’. Aan het slot een versje, dat ook in X 52 staat en wijd verspreid schijnt te zijn geweest, althans ik zag een Middelnederduitsche redaktie bij Borchling, Mnd. Hss., blz. 130: ‘Vijf dingen sijn alle guet
Hij is selich diese doet:
Dierst is tijt verliesen selden,
Dander is laten weder scelden,
Tderde minnen dermen lede doet,
| |||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||
Tvierde in bedroefnis sachten moet,
Tvijfde verdult in versmaetheid;
Dese vive heiten volmaectheit’.
Fol. 68r. ‘Uten boec van ons heren levene, overgheset van latijn in duits. Fol. 76r. ‘Uutten boeke der vier oeffeningen. Fol. 76v. ‘Dit sermoen predikte die leermeester van StraesborchGa naar voetnoot1). Fol. 77. ‘Hier begint dat boeck vanden drie mijlenGa naar voetnoot2). Fol. 84. ‘Hierna volget die bedudenis des pater nosters in duitscheGa naar voetnoot3). Fol. 89. ‘Van der helscher pinen. Fol. 90v. ‘Nota. Gebet sonder innicheit is al verloren arbeit. Jhesus Cristus onse lieve behouder sprect... Fol. 90v. ‘Van vier inwendige oeffeninge der zielen. Fol. 101r. ‘MCCCCLV finito libro sit laus et gloria cristo. Dit boec hoert zo greve Johan zo nassou zo vianden en sijnre huisvrouwen Marie van Loen’. | |||||||||||||||||
H.Het Hamburgsche hs., berustende op de Stadtbibliothek (Ms. theol. No. 1001), wordt beschreven (als Hamb. Varia Lingua Sax. 140) door Geffcken t.a.p. als hs. in folio uit de Wolffsche Bibl., 346 bladzijden, bevattende: blz. 1-154 een mnl. vertaling der vier evangeliën; blz. 155-203 ‘Cordiale, vanden vier utersten dinghen’; blz. 205-278 ‘Boeck der heiligher drie coninghen’. Alle drie ongedateerd, zeer goed geschreven door dezelfde hand, in twee kolommen. Daarop volgt, eveneens zeer duidelijk, door een oudere hand (die echter ongetwijfeld jonger is dan A; tweede helft 15de eeuw), blz. 279 ‘Hier beghint een seer merkelijc boeck dat ist gheheten des Coninx Summe. Ende leert utermaten wel. Sonderlinghe lieve...’ blz. 356; ‘als die alre wijste gaerdinierster of hofman die is als ic voerseit hebbe. Amen. Hier eindet des coninx summe ghemaect van enen groten clerc vander prediker oerde.’ Een latere hand schreef daarachter: 1408, welk jaartal natuurlijk aan de inleiding is ontleend. | |||||||||||||||||
M.Het handschrift, dat thans berust in het Museum Meermanno-Westhreenianum (No. 56), wordt genoemd door Van Vloten, Ned. Pr. blz. 151, maar ook reeds door Lelong, wien het heeft toebehoord. Het is in twee kolommen, goed geschreven op | |||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||
papier, maar de inkt is hier en daar nog al verbleekt; de afmetingen zijn 178 × 121 mM. Op het schutblad: ‘Dit boeck is geschreven in het jaar ons Heeren duisent driehondert en acht en hebbe het laten verbinden 1635. 9 Mar’. Van een latere notitie, door een lateren eigenaar dan Delong (naar wien verwezen wordt) is boven reeds gesproken, terwijl eveneens is gewezen op het onjuiste jaartal. Het schrift is dat van 't laatste kwart der 15de eeuw. Het hs. bevat: Fol. 1r-91r. Des Coninx Summe. Inc.: ‘Hier beghint een seer nut boec dat gheheten is des conincs somme ende beghint aldus in onsen duutschen. Amen. Sonderlinghe lieve ende gheminde...’ Fin.: ‘als die alre wijste gaerdinier of hofman die is als ic voor gheseit hebbe. God si gheloeft. Amen.’ Fol. 91r ‘Hoe goet een paternoster is’; fol. 92r. ‘Du selste dijn paternoster spreke mit innicheit so is beter één dan dusent sonder innicheit;’ fol. 94r. ‘Dit is die legende van Margareta’; fol. 96v. ‘Van die 11000 maechden’; fol. 101r. ‘Een legende van Sinte Cecilia (Celia was een vorbarighe maghet)’; fol. 106v. ‘Dit is Sinte Katherinen legende’; fol. 114v. ‘Sinte Ambrosius een dienre ende een knecht Cristi’; fol. 121. Maria Magdalena; fol. 130v. Sinte Elisabeth; fol. 146r ‘Een exempel. Het was een wijf die Heligeridis hiet die een jaer al blint was ende si bat S. Elisabeth..’ ‘Het was een wijf die Tigride hiet...’ fol. 146v. ‘Hoert hoe minlike die suete here Jhesus Cristus totter doot ghecomen is. Ende wien daertoe gebrocht heeft’; fol. 148v. ‘Van Sinte Alexius’; 153 blank; fol. 154-204. ‘Dat boeck van vier oefeninghe’ (vgl. B. fol. 90). Fol. 91r is boven besproken; fol. 92-94 zijn ontleend aan de eveneens besproken ‘Sielen Troest’Ga naar voetnoot1). | |||||||||||||||||
G.Het Groenendaalsche hs. berust in de Koninkl. Bibl. te Brussel en wordt in den catalogus opgegeven als ‘No. 2883, Livre ascétique. Dat eerste gebod dat God. Flamande XV⅓.’ Het is een handschrift op perkament, 158 × 120 mM. zeer duidelijk geschreven, met roode en blauwe initialen, gepagineerd door den afschrijver (fol. 5=fol. I), gebonden in houten band met bruin leer overtrokken (15e E.). Fol. 2v. ‘Dit boeck hoort toe den Clooster van Gruenendale in Zonien gheleghen’, fol. 3r onderaan: ‘Gruenendale’, fol. CXI met jongere hand: ‘Desen boeck hoort toe den leecken broeders inden reefter es geteeckent met de letter 9.’ In de Bibliotheca Belgica Manuscripta wordt onder de boeken van Groenendael de Coninx Summe niet genoemd. Blijkens het stempel R.F. behoorde het in den revolutietijd aan een openbare bibliotheek. Fol. 3r. ‘Prologus op de tafele. Ende vien dit boec gemaect was. - Lieve ende geminde bruedere in....’ Tafele. Fol. 4r. onderaan: | |||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||
‘Hierna begint des Conijnx Summe dat voer den conijnc Philips van Vrankrike in Walsche gemaect was.’ Fol. Ir (mooie initiaal in drie kleuren): ‘Dat ierste gebod gods.’ Het slot op fol. CXXII is als van A: ‘die de alre wijste gaerdineerre of hofman is als ic voerseet hebbe. Deo gracias.’ Folio CXXII-CXL eenige stichtelijke traktaten en enkele rijmen. Fol. CXXIVv: ‘Deerste prior van Gruenendale seit inden boeke vanden sacramente’. Fol. CXXV: ‘Altoes des avonts, als gi voer u bedde comt, eest dat ghijs stude hebt so seldi overlesen drie boexkene ende die seldi altoes met u dragen... Dat ierste boexken is out leelic ende onreyne met swerten atramente gescreven. Dat ander is wit ende gracioes met roeden bloede gescreven. Dat derde is blaeu ende groene al bescreven met finen goude....’. Folio CXXXv: ‘Merct wel dit is een cortte oefeninge om den mensch sijn herte dagelijx in goeden gedachten te houdene. Ende ierst dat prologus. Allen die werelt is in eenen quaden graet. Dat is in een vier...’ ‘Watmen des sondaechs dinken sal...’ enz. Fol. 125-130 is uit Ruusbroec's ‘Tractaet van seven sloten’, zie v. Otterloo, blz. 169. | |||||||||||||||||
K.Koninkl. Bibl. te Brussel no. 2079. Een handschrift op papier, zeer duidelijk en netjes geschreven door een hand van de tweede helft der 15de eeuw, tegen 1500. Op een mede ingebonden perkamenten omslag: ‘Somme le roye in duitsche des conincks somme’. Op een volgend perkamenten blad: ‘Dit boeck hoert toe den godshuisse van beddeleem den vor die leeke broedren. - Dat sijn die X ghebode ende ander gode leeringhe’. Het bestaat uit 123 folio's, genummerd door den oorspronkelijken afschrijver, iedere blz. telt 29 regels, is niet in kolommen verdeeld. Enkele (kleine) roode initialen en roode onderstreepingen. De afmetingen zijn 18 × 216 mM. De tekst: fol. I zonder opschrift: ‘Sonderlinge lieve...’; fol. XCVIIIv: ‘.... dootliken hoofdsonden daer wij hiervoir van gehoirt hebben’, zonder explicit; fol. XCIXr: ‘Die zeven beden des paternosters beginnen aldus: Pater .... Ende is te zeggen in duutsche Vader onse .... Om dit punt te bet te verstaen zo zellen wij weeten....’; fol. CIv: ‘Nu willen wij voirt spreken vanden .VII. gaven des heiligen geests. Ende vanden wercken, die die heilige geest in den mensch werct, dair hij in coomt. Om deze zeven gaven te leren kennen ende verstaen so zullen wij weeten, dat die boze geest mit zeven dootzonden eenen mensch aenvecht ende trecten van gode ende brengten toter ewiger verdoemenisse ende die heilige geest wederstaet ende verdrivet die zonden mit zeven gaven der duechden ende brengten weder tot god.....’; fol. CXIv: ‘Aldus hebben wij nu alle die .VII. duechden der .VII. salicheden mit horen punten gehoirt. Dair wij mede uutroden uut den gaerde ons herten die zeven dootlike hooftzonden mit allen horen wortelen tacken | |||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||
ende bladen. Nu laet ons voirt horen die achtende duecht ende tslot ... verduldicheit...’; fol. CXIIr: ‘Nu ziin noch .VII. duechden, die een mensch over hem moet hebben ... ende zijn die eerste drie dair of genoemt godlike doechden ende die ander vier ziin genoemd cardinael duechden..’; fol. CXVr: ‘Nu willen wii voirt spreken van .XII. punten die onse Lieve here ons raedt te doen. Mer hij en gebiedse allen menschen niet te doen ... willige armoede...’; fol. CXIX: ‘die tiende raet ons heren is dat wij die dingen die wij van god predicken ende leren zelve mitten wercken sullen volbrengen ende beleven...’; fol. CXXIv: ‘correptio amicabilis ende is te verstaen, dat wij onse evenkersten mit minnen zullen berespen ende bescelden....’; fol. CXXIIv: ‘Nu is te weten, dat die duechden die cardinaels duechden hieten, enen mensch leren, hoe hij een werckende leven leiden zal ende hoe hii zinen even mensch uut godliker minnen hulp ende troost doen zal. Ende die drie godlike duechden leren enen mensch hoe hii een bescouwende leven leiden zal ende hoe hii god zal dancken, loven, dienen en minnen. (CXXIII) Desgelijcx doen oic die gaven des heiligen geests ende die duechden der achte zalicheden leren van beiden, als hoe een mensch hem sal hebben tot god ende tot sinen evenmensch...’ | |||||||||||||||||
P.No. 31 der ‘Manuscrits Néerlandais de la Bibliothèque Nationale’ wordt beschreven in den catalogus dier verzameling door G. Huet. Het is geschreven op perkament en papier, telt 168 folio's van 182 × 135 mM. en behoort reeds lang aan de Parijsche boekerij (ancien fonds français 8176/2), daar het reeds genoemd wordt bij Quétif en Echard. Het hs. bestaat uit twee gedeelten: fol. 1-72v: de Coninx Summe; fol. 73r: het Schaakspel, waaraan 't einde ontbreekt en dat ook een lacune heeft tusschen ff. 80 en 81; het begin ‘siet an die scepen formen’ komt met de beide Haagsche hss. overeen. Fol. 1r: ‘Dit boec is gheheten die conincs somme. Sonderlinghe lieve ende gheminde....’; fol. 68v: ‘als die alre wijste gaerdinier of hofman, die is als ic voerseit hebbe. Vanden paternoster, hoe nut dat is. (fol. 69) Onder alle die ghebede, die vanden heilighen ghemaect sijn....’Ga naar voetnoot1); fol. 72v: ‘..... want hinderstu een paternoster dat en moechstu nimmermeer verghelden. Hier eyndet die conincs somme god sie ghebenedijt in ewicheit amen. Biddet doch voer den scriver om godes wille’. | |||||||||||||||||
Q.Het tweede handschrift der Bibliothèqne Nationale werd aangekocht in 1886 en beschreven door G. Huet op no. 109. Het is even als 't vorige uit de 15e eeuw afkomstig, is duidelijk geschreven | |||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||
op perkament, telt 3 ff. (A-C) + 93 ff. (1-93), en heeft tot afmetingen 200 × 135 mM. Folio Ar: ‘Hier beghint die tafele van desen boecke’. Tafele. Fol. 1r: Hier beghint des Coninx Summe. Die prologhe. Sonderlinghe lieve...’; fol. 93v: ‘... opdat si de vrucht des levens moghen draghen. Deo gratias’. | |||||||||||||||||
I.Het handschrift no. 19549 der Kon. Bibl. te Brussel, waarop mijn aandacht werd gevestigd door De Vooys, is mij niet onder de oogen geweest doch ziehier wat mij door de vriendelijke mededeeling van den bibliothecaris J. van der Gheyn ervan bekend is geworden: Het is geschreven in het begin der 15e eeuw, door een vrouw (fol. 140 leest men: ‘Een ave maria voer die scrijfster om die mijnne Jhesu’) en bevat geen de minste aanwijzing dat het gedeelte van fol. 115v tot fol. 137v aan de Coninx Summe werd ontleend. Men berkent deze echter onmiddellijk uit de volgende plaatsen: Fol. 115: Inc. Van Hoverdie. Die eerste hooftsunde is hoverdie, dat is een sunde dat een mensch hoechmoedich is en opblasende, dat hi hem selven groot hout ende begheert hoghe dinghen ende wil hi van der ander luden gherekent ende gheëert te werden teghen die eer Gods. hi is wiis in sinen oghen, hi is onseggheliic. hieruut comen seven principael sundon. Fol. 128: Van Oncuisheit. Die seste hoeft sunde is oncuisheit. Van deser sunde becoert die duvel in ses manieren. Eerst is dwaeseliken aenzien, dan in dwaeselike toespreken, dan in geckeliken aentasten, dan in geckeliken ghiften te gheven ende te neme, dan in ghecken hantieringhe als cussen ende des ghelijcs, ende dan comet totter daet. dese sunden geschieden in der herten ende in den lichaem. Fol. 137: Denn. Dese doen teghen dat ghebot want al dese tien gheboden sel een mensche hem ondersoeken ende van elcke punt bi sonderlinge ondertasten of hi daer schuldich in is ende biechten dat int berou ende opset dat te beteren. Deze slotregels zijn die van een hoofdstuk over de tien geboden dat volgens den heer De Vooys op het hoofdstuk der 7 doodzonden volgt en ook overeenkomst vertoont met de Coninx Summe; de slotregels komen echter niet overeen. Evenwel wijkt ook 't begin van hoverdie aanmerkelijk af, en de schrijfster schijnt den tekst te hebben omgewerkt en verkort, misschien wat gemoderniseerd. | |||||||||||||||||
U.Univ. Bibl. te Amsterdam, waar het nu het nummer 544 heeft. Dit van prof. Moll afkomstige handschrift op papier in twee kolommen beschreven (behalve bl. 21-41; de gedeelten 1-20, 21-41, 43-75 zijn van verschillende handen; de band lijkt van de 18e eeuw) wordt op het schutblad door hemzelf beschreven als volgt: ‘Hs. van de 15e eeuw, afkomstig uit het klooster te Heusden (3de orde van Franc.) | |||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||
in 1855 door mij aangekocht op de publieke verkooping der boeken van het convent, bij M. Nijhoff. (Ondert.:) W. Moll. Blz. 1-20. ‘Eene compilatie als tractaat over sommige deugden (ootmoedigheid enz.) en ondeugden (traecheit, suspicie). Ruisbroec's Boec van XII dogheden (uitg. David III) veel gebruikt, zijn naam genoemd blz. 5. 21-41: Hugo de St. Victore. Van dien onderpant der sielen. 43-57: Dat paternoster in duutsce. Volgens naschrift op bl. 57 door een karthuizer van Utrecht vertolkt “uuten Walsche” uit de Somme le Roi Philips, derhalve niet uit 's konings somme van Jan van Rode te Zeelhem overgenomen. 57-60: Pater noster mit een corte glose, door denzelfden karthuizer gecompileerd en vertolkt “uter heyligher scriften” (= kerkvaders) “uuten Latijn”. 60-62: Ave Maria met “corte glose” van denzelfden karthuizer. 62-63: Verklaring van de namen Jezus Christus; 63-75: Een scoen zuverlike lezinge, varia, meestal leeringen der kerkvaders. - Over het klooster te Heusden, dat Lat. school werd, zie Oudh. van 's-Hertogenb. 669’. Tot zoover de beschrijving van Moll. Over het handschrift heb ik boven gehandeld, zie Hst. VII. | |||||||||||||||||
Beschrijving der Drukken.D.Delft 1478. Zie Campbell, 1627. Folio 2r inc.: ‘Her beghint een boec datmen hiet summe le roy of des conincs summe. Ende leert hoe datmen die sonden biechten ende beteren sal.’ Expl. fol. 199 v. op 't midden: ‘Hier gaet uut dat boexkijn datmen heet. Somme le Roy. of des conincx somme. Ende wordt gheeyndt ende voldaen in die printe te delf in hollant, dat iaer ons heren duysent vierhondert acht ende tseventich, den vier en twintichsten dacht der maent aprilis, dat was sdaiechs (sic) zal sinte iorijs dach. Ridder ender martelaer.’ 4o. Het goed bewaard gebleven exemplaar der Kon. Bill. bevat op de schutbladen eenige aanteekeningen: van een 15e eeuwsche hand ‘stem dit boec hoert toe Stijn meester Jans dochter een arme dienstmaecht Cristi bid voer haer’; van een latere hand: ‘Item dit boeck hoirt toe dat convent van Betaniën in Amsterdam.’ Veertig jaar geleden behoorde het aan den heer J. Enschede, die eigenhandig er op aanteekende: ‘Dit boek is gedrukt te Delft door Jacob Jacobszoens en Mauritius Yemantszoon van Middelburgh met dezelfde letteren, waarmede 1477 de Bijbel door hem is afgedrukt, ook zijn dezelfde wapenschildjes hier agter gedrukt, die agter den Bijbel staan. Ik heb deeze letteren tegen die van den Bijbel 1477 vergeleken en egaal en dezelfde bevonden. J.E.’ - Eindelijk de handteekening van A. Bogaers, die het kocht op de auctie Enschede in 1867. | |||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||
Het exemplaar van de Maatsch. v.d. Ned. Letterk. te Leiden (1023 E 5), waarin het eerste blad ontbreekt, maar door een 16e eeuwsche hand is bijgeschreven, behoorde aan B. Huydecoper, die er sommige woorden onderstreepte en in margine naschreef.
Hasselt 1481. Zie Campbell, 1628. Folio 1v: ‘Hier beghint een boeck datmen noemt Summe le Roy of des conincs summe. Ende leert hoe dat men de sunden bijechten ende beteren sal. (S)underlinge leve neve in xristo...’; folio 227v: ‘heilighe gheest. Amen. Deo Gracias God sy ghelovet. Hier geet uut dat boeck datmen noemt || Somme le Roy. Of des coninx somme ||. Ende woert vollen brocht te hasselt. Inden || stichte van utrecht. Ter eren Gods ende || sijnre ghebenedider moeder marien. In den iare doe men screef na gods gheboerte || Dusent veerhondert ende een en tachten||tich. Des achtentwintichsten daghes van || October. Op sunte Simon ende Juden avont || der hiligher apostolen || P.B.’ (= Pergrinus Barmentlo, Campbell). 4o. Campbell kende een exemplaar, dat deel uitmaakte van de verzameling van den heer Vergauwen te Gent. De mij toegekomen beschrijving van een in 1875 door de University Library te Cambridge aangekocht exemplaar komt met de bovenstaande volkomen overeen.
Delft 1482. Zie Campbell (3de Supplement p. 25, 1629. Folio 1r: ‘Hier beghint een boec datmen hiet summe le roi Of des conincs summe. Ende leert hoedatmen die sonden biechten ende beteren sal. (S)onderlinghe lieve ende seer gheminde neve in xpo. ihu. Want ic...’ folio 200r: ‘... leven ende ewighen vrede is. Amen. Hier voleynt dat boec datmen hiet Summe le roy of des conincs summe. Ende is gheprint te Delff in Hollant. Int iaer ons heren .MCCCC. en .LXXXII. opten .XIIIJ. dach van december’. Hierop volgt het merk van den drukker (Jacob Jacobszoon van der Meor) en in groote letters, in twee regels: ‘Danc ende lof si onsen here’. 4o. Het exemplaar der Kon. Bibl. is ook voor ons nog een unicum. Het kwam volgens Campbell achtereenvolgens voor op de aucties van Lammens I 56, B. Verhelst te Gent 1868 no. 114 en Spas, Antwerpen 1889, waar het voor de Kon. Bibl. werd aangekocht.
Haarlem, 1484. Zie Campbell, 1630. Folio 2r: ‘Hier beghint een bouc datmen hiet summe le roy of des conincs summe. Ende leert hoe datmen die sonden biechten ende beteren sal’; fol. 199v: ‘Hier voleyndt het boeck datmen hiet summe le roy of des conincs summe. En is gheprint tot Haerlem in Hollant. Int iaer ons heeren .MCCCC. ende .LXXXIIII. Opten lesten dach van meye.’ Folio 200r een xylografie, het merk van den drukker: Jacob Bellaert. 4o. - Het exemplaar der Prov. Bibl. van Friesland heeft die xylografie | |||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||
fol. 1r, blijkbaar een vergissing van den binder. - Aan het Münchener exemplaar ontbreekt het eerste blad.
[Antwerpen 1485. Zie Campbell, 1631, waar wordt betoogd dat deze druk niet bestaat. Ze werd beschreven door den heer M. Mertens, Bibliotheca Antwerpiensis I, 494. De geciteerde beginregels zijn die van den Haarlemschen druk van 1484, en de slotregels: ‘Dit boeck is voleyndet in die vermaerde coopstadt die stadt van Antwerpen. Int iaer .MCCCC. ende .LXXXV. den .IX. dach in Julio. bij mij Gheraert leeu’ zijn die van ‘Die Passie ende dat liden ons Heeren Jhesu Christi’, op grond waarvan Campbell meent dat de twee werken bij elkaar ingebonden waren. Op onze circulaires kwam trouwens geen enkel bericht omtrent het voorkomen van dezen druk voor, die echter door Te Winkel, blz. 563 (noot) wordt genoemd.]
Leiden 1504. Het bestaan van dezen druk ‘Gheprint tot Leyden in Hollant, bi mi Jan Severtz. 1504, 4o, werd mij het eerst bekend uit een schrijven van den heer Arnold te Gent; bij wordt genoemd in: Fred. Muller, Catalogus van oude godgeleerde werken, Amsterdam 1857, no. 273, en in F. Heussner, Catalogue, Bruxelles 1864, no. 41. - Een exemplaar intusschen is in het bezit der Kon. Bibl. te Den Haag. Iets minderdan de helft van het titelblad wordt ingenomen door den titel zelf, met groote letters: ‘Somma le||Roy. - Des co||nincx somme.’ Daaronder een houtsnede, Johannes met het zevenhoofdig monster voorstellende. De keerzijde wit. Op het volgende blad begint bovenaan de tekst: ‘Hier beghint een boec datmen hiet summe||le Roi of des coninx summe. Ende leert hoe||datmen die sonden biechten ende beteren sal. || Sonderlinge lieve...’ enz. De proloog is met grootere letters (29 regels per bladzijde) gedrukt dan de rest (33 regels). Niet gefoliëerd. Op het laatste blad ro: ‘Dat hi ons leide in || sinen gheselscap daer eewich leven ende ewighen vrede || is Amen. || Lof god van al. || Hier gaet uut dat boec datmen heet Somme || le Roy of des coninx somme. Ende is gheprent tot leiden || in hollant. Bi mi Jan Severs. Int iaer ons heren dusent || vijfhondert ende vier opten twintichsten dach in maer||te.’ Keerzijde: een houtsnede, voorstellende het sacrament der confirmacie en ontleend aan een evenzeer in 1504 bij Jan Seversen gedrukt boek over de zeven sacramenten dat met het exemplaar der Coninx Somme in de Kon. Bibl. in één 16de-eeuwschen band is gebonden. Het boek is door een 17de-eeuwschen eigenaar gebruikt om op de schutbladen zijn familie-annalen te schrijven.
Antwerpen 1519. Deze uitgave kwam, naar de heer Arnold mij meldde, voor ‘in den Catalogus der verkooping R. Della Failli, Antwerpen, 1878 (no. 202). Een exemplaar waaraan een paar blaadjes | |||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||
ontbreken, is voorhanden in de boekerij der Universiteit te Utrecht F. qu. 297.’ Een exemplaar waaraan de eerste blaadjes ontbreken, los, zonder nummer van den catalogus, afkomstig van Van Hulthem, zag ik op de Kon. Bibl. te Brussel. In 1899 was een exemplaar in 't bezit der firma Nijhoff, waarvan ik de beschrijving geef: Fol. 1r. ‘Sconinx summe’ (met groote, roode letters in twee regels) ‘ende leert hoemen de sonden biechten sal’. (Daaronder een vignet: iemand geknield voor een priester in den biechtstoel.) Fol. 2r. ‘Hier beghint een boeck datmen hiet somme le roy oft des conincs somme. Ende leert hoedatmen...’ Laatste folio: ‘Dat hi ons leyde in sinen gheselscap, daer eewich leven ende eewighen vrede is. Amen. - Lof god van al. - Hier eyndet dat boeck datmen heet Somme le Roy of des Conincs Somme. Ende is gheprent Tantwerpen bider Camerpoerte. Int huys van delft. Bi mi Henrick Eckert. Int iaer ons heren MCCCCC ende XIX den eersten dach Aprilis.’ 4o.
Hasselt ± 1488. Zie Campbell, 446. Folio 1r: ‘Dit is volmaecte clargie ende rechte || conste om wel te connen leven ende || salich te sterven’. Volgt op dezelfde bladz. een houtsnede: Christus op den regenboog en met de voeten op den aardbol gezeten, terwijl de dooden uit hun graven verrijzen. Fol. 2 bevat slechts een houtsnede: de dood, maaiende, op zij eenige mannen waarbij een geestelijke, en een vrouw. Fol. 2r: ‘(h)Ier beghint een seer profitelic devoet || boucxken datmen hiet rechte const en||de volmaecte clargie om wel te leven || ende salich te sterven. Ende want hi node sterft || dies niet gheleert en heeft...’ etc. Fol. 6v. middenin: ‘... In dese drye corte || lessen is alle die clargie ende leringhe besloten || dijemen behovet om wel te connen leven ende || wel te connen sterven.’ De rest van die blz. wit. Fol. 7r. Houtsnede: de zielen worden in den muil van een groot monster gedreven. ‘(m)er besiet noch een weynich met vlite || op dese...’ Folio 9v. Houtsnede: Petrus laat de zielen den hemel binnengaan. Fol. 12v regel 19: ‘mach In welcke iherusalem ons al te samen wil gunnen te comen die vader die zoen ende die heilighe gheest. Amen. Wie dese drie lessen wel over leest || Die sel versmaden der werelt eer || opdat hi come ter hogher feest || Daer bliscap is nu ende emmermeer.’ Het eenige bekende exemplaar is in het bezit der Kon. Bibl. De houtsneden zijn gebruikt door P. van Os te Zwolle, voor een uitgave van ‘Memorare novissima’ (1492).
Mazarine 1283. Vermoedelijk een herdruk van Campbell 446. De heer Paul Marais, van de Parijsche Bibliothèque Mazarine had de goedheid mij de beschrijving van incunabel no 1283 dier boekerij te | |||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||
doen toekomenGa naar voetnoot1). Evenals Campbell 446 is het een boekje van 12 folio's, 25 regels per bladzijde, maar in - 12o; het is gedrukt in gotische letters, met rubrieken, bevat 4 houtsneden maar geen enkele aanduiding van een drukker, noch van plaats of jaartal der uitgave. Fol. 1r: ‘Dit is volmaecte clargie || ende leringhe om wel te con||nen leven ende salichlic te || sterven’||. Daaronder een houtsnede; dezelfde op fol. 1v. Fol. 2r: (h)Ier beghint een cleyn deyoet bouxken || datmen hiet rechte const ende volmaecte || clargie om wel te leven ende salich te ster||ven. Ende wanthi node....’ (laatste regel van fol. 6v: ‘wel te connen sterven’||. Fol. 7: (houtsnede de hel voorstellende) || ‘mer besiet noch een weynich mit vli||te op dese drie punten voerscreven || ende laet di des niet...’ Fol. 9v, laatste regel: ‘Van den ewighen leven’ (houtsnede den hemel voorstellende). Fol. 10: ‘Mer nu en ist niet genouch die quaet||heid te laten ende die sonden te haten || mer men moet...’ Fol. 12v, laatste regel: ‘ende die heilige gheest Amen’. | |||||||||||||||||
Stamboom.Om de verhouding te leeren kennen, die er bestaat tusschen de verschillende handschriften en drukken van onzen tekst (waarbij bv. U als geheel op zich zelf staande buiten rekening blijft), is het niet raadzaam gebruik te maken van de varianten in den naam des vertalers. Immers de verandering van den naam Jan van Rode in Jan van Brederode zal, toen eenmaal de legende omtrent de letterkundige werkzaamheid van den laatste was verbreid, ongetwijfeld meer dan eens hebben plaats gehad, en het lijkt er dan ook niet naar dat de handschriften van de eerste soort eene van die der andere scherp af te scheiden familie zouden vormen, hetgeen uit de volgende poging om de nauwere verwantschap van sommige tegenover andere vast te stellen, voldoende zal blijken. Voordat wij tot nadere beschouwing der handschriften overgaan, willen we onze aandacht schenken aan de incunabels, die naar de drukkers in eenige groepen zijn te verdeelen: Campbell 1627 en 1629 toch zijn beide te Delft afgeleverd en wel door dezelfde drukkerij (de eerste door ‘Jacob Jacobszoen en Mauritius Yemantszoen’ de tweede door Jacobszoen van der Meer, die de zaak alleen voortzette; vgl. Campbell blz. 579); 1628 en 446 zijn beide het werk van den Hasseltschen boekdrukker Peregrinus Barmentlo. Het laatstgenoemde boekje (‘volmaecte clargie ende rechte conste om wel te connen leven ende salich te sterven’, afzonderlijke herdruk van het vierde trak- | |||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||
taat), door Campbell op ± 1488 gedateerd, zal wel den volledigen druk van 1481 van denzelfden Barmentlo tot voorbeeld hebben gehad. Dat de boven beschreven druk die in de Bibl. Mazarine wordt aangetroffen van denzelfden oorsprong is, is waarschijnlijk, in zooverre als uit de meegedeelde gegevens het tegendeel niet is op te maken. Ca. 446 met 1628 vergelijken kon ik niet, aangezien het eenig bekende exemplaar van den laatsten incunabel te Cambridge berust. Dat alle drukken van den eersten Delftschen afstammen is reeds waarschijnlijk doordat ze alle dezelfde volledige vertaling bevatten en deze in handschrift tot dusver niet is aangetroffenGa naar voetnoot1); bovendien wordt het bewezen door letterlijke overeenkomsten als in den titel, die overal luidt: ‘Hier beghint een boek datmen hiet Summe le Roy of des Coninx Summe ende leert hoedatmen die sonden biechten ende beteren sal; of in den proloog: ‘ende dus veel heb ick overgheset in duytsche. Ende datter dan na volget heeft een ander overgheset’. Van Ca. 1628 kan ik die overeenkomst alleen wat den titel aangaat verzekeren. Een nauwkeurige vergelijking der verschillende drukken waardoor hunne afstamming volledig bekend zou worden, is m.i. van te weinig belang dan dat ze de moeite van het onderzoek zou loonen, nu dit slechts gebrekkig kan plaats hebben; immers Ca. 1628 is in ieder geval buiten mijn bereik. Zulk een onderzoek is ook louter van bibliografisch belang, aangezien drie ver van elkaar liggende drukken als Delft 1478, Haarlem 1484 en Leiden 1504, die ik gedeeltelijk er aan onderwierp, slechts zeer geringe en onbeduidende afwijkingen van elkander vertoonden. Dat de Haarlemsche druk waarvan ik omdat ze de meest verspreide is en tot de bronnen het Mnl. Wdbk. behoort, de voornaamste varianten in de uitgave zal opnemen niet als model voor den Leidschen van 1504 heeft gediend, volgt uit een plaats in Con. S. 22, waar hij heeft: ‘dat lijf was ghelijk de serpent’, terwijl Leiden 1504 met de vroegere drukken heeft: ‘ghelijc den lupert’. Overigens meen ik voor het onderzoek der drukken genoeg gedaan te hebben daar immers volgens het boven meegedeelde geconstateerd kan worden, dat zij gezamenlijk slechts één handschrift vertegenwoordigen van de Zeelhemsche vertaling, dat wij zullen aanduiden met de letter d.
Wij zullen nu, uit de overgroote menigte der door ons opgeteekende varianten die kiezende, welke een stellige aanwijzing voor de | |||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||
verwantschap der handschriften bevatten, de draden trachten te vinden, die ieder van deze aan het onbekende origineel van 1408 (z) verbinden. | |||||||||||||||||
AH.De verwantschap tusschen A en H moet zéér nauw zijn. Beide hebben aan het slot de woorden: ‘hier eindet des coninx summe ghemaket van enen groten clerc vander prediker orde’. Bovendien komen de teksten op weinige uitzonderingen na volkomen overeen, als geen andere twee onder de hss. die wij kennen. Daar A van 1437 is en H blijkens het schrift een 25 à 50 jaar jonger, ligt het vermoeden voor de hand, dat H een afschrift zou zijn van A, welk vermoeden echter onjuist blijkt te zijn uit de vergelijking der volgende plaatsen, waar A, alleenstaande tegenover alle andere hss., fouten maakt of afwijkingen vertoont die in H niet worden teruggevonden:
Op grond van de overeenkomst tusschen A en H en van de verschillen die bewijzen dat H geen afschrift is van A, nemen wij voor deze beide hss. een gemeenschappelijk origineel h aan.
hd. Con. S. 171 luidt verschillend in de hss. A,H en de drukken ter eene zijde en de overige hss. en het Fransch ter andere zijde. Wij plaatsen de lezingen van A en M hier ter vergelijking naast elkaar.
| |||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||
Deze vergelijking leert, dat M hier de juiste lezing vertegenwoordigt en dat de hss. A en H zoowel als de drukken een leemte vertoonen, op grond waarvan wij voor hd een gemeenschappelijk origineel I aannemen, waarin die fout was gemaakt. De naam des vertalers (D van 1478 heeft Brederode) was wellicht in d veranderd, maar luidde in l nog Jan van Rode. | |||||||||||||||||
BQK.Deze drie hss. hebben den naam Brederode en hoewel men dit zooals ik reeds boven zeide opzichzelf geen criterium kan achten (de drukken toch, die ook den naam Brederode hebben bleken juist met de handschriften, waarin Jan van Rode genoemd wordt, het nauwst samen te hangen), dit verandert nu er een ander merkwaardig punt van overeenkomst valt waar te nemen, dat wij in 't licht stellen | |||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||
door de verschillende lezingen van Con. S. 267 hier naast elkaar te plaatsen. De hss. G.P.M. en de groep l eindigen: ‘als die alre wijste gaerdinier of hofman die is als ic voor gheseit hebbe, amen’, doch de andere gaan nog voort:
Wij leiden deze drie hss. af van een origineel b, dat het slot niet zooals de overige hss. had afgekort, doch waarin de naam Jan van Rode reeds in dien van Brederode was veranderd. | |||||||||||||||||
IM.Het hs. Meerman vertoont groote overeenkomst met de door ons van een verondersteld hs. l afgeleide hss. zooals blijkt uit de volgende plaatsen:
| |||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||
Op deze plaats heeft D, door ons boven mede tot de groep l gebracht: ‘mit verraderien ende mit venijn. Dit venijn dodet....’ Blijkbaar een verbetering van de lezing, die, zooals ze in A (waar het tusschen haakjes geplaatste ‘si’ niet voorkomt) staat, niet te begrijpen is. Men vergete niet, dat den bewerker van D, die de tweede helft van de Coninx Somme erbij vertaalde, waarschijnlijk een Fransche tekst ten dienste stond.
Dat ‘toent hem’ hier de goede lezing is, blijkt uit hetgeen volgt: ‘daerom is hi gheliket biden gamalion.’
Deze gegevens zijn voldoende om M, dat niet de in l voorkomende leemte in Con. S. 171 vertoont, met l van een gemeenschappelijk origineel m af te leiden. | |||||||||||||||||
mGQ.Deze geheele groep m heeft met de hss. G en Q een leemte gemeen in § 143, waar een plaats op de volgende twee manieren voorkomt:
Hierin ligt een reden om mGQ van een origineel g af te leiden. Voor Q doet zich echter het bezwaar voor, dat het ons gebleken is met BK samen te hangen; wij vermoeden dat het werkelijk tot groep g behoort, doch den naam des vertalers en het slot naar b heeft gewijzigd, wat wij waarschijnlijker achten dan het omgekeerde. | |||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||
gP.Op grond van wat bij de bespreking der verwantschap van de hss. BQK is gezegd over Con. S. 267, waarvan de laatste zinsneden in g en P zijn weggevallen, nemen wij voor g en P een origineel x aan. Bovenstaande overwegingen brengen ons tot het opstellen van het volgende schema van de afstamming der handschriften: | |||||||||||||||||
Wijze van Uitgaaf.Tot grondslagen voor de uitgave van Des Coninx Summe koos ik handschrift A, den incunabel D en handschrift U. Daar de handschriften slechts brokstukken geven, kon het schijnen, dat het herdrukken van den oudsten incunabel ter wille van de eenheid de voorkeur verdiende. Evenwel, die eenheid zou slechts schijnbaar zijn, want de vertaler van den ouden druk begon niet van voren af aan, maar nam het werk van Jan van Rode over en zette het voort. Ik geef dus liever het eerste gedeelte in den door de handschriften overgeleverden en veel dichter bij het origineel staanden vorm, te meer daar de 11 jaar jongere tekst van den incunabel | |||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||
dikwijls verknoeid is. De tractaten 5 en 6 laat ik volgen naar den incunabel; voor 6 is deze met de jongere er van afstammende drukken het eenige document, maar voor dit geheele tweede gedeelte is hij ook van hoogere waarde, omdat we nu het eigen vertaalwerk voor ons hebben van den onbekende, die voor J. Jacobszoen en M. Iemantszoen heeft gearbeid. Voor de traktaten 1-4 had ik te kiezen uit acht handschriften. A schreef ik het eerst af; vergelijking met de andere leerde, dat het wel fouten bevat, maar dat geen van alle hiervan geheel vrij is. Daar nu van geen enkel handschrift de afschrijver bekend is, daar ik het oorspronkelijke handschrift van Jan van Rode niet heb teruggevonden, daar geen enkel handschrift blijkens het schrift ouder of zelfs even oud kan zijn als A en dit laatste bovendien (evenals het 18 jaar jongere hs. B) is gedateerd, vond ik geen reden om A als grondslag door een ander te vervangen. Wel staat het tamelijk ver van het origineel, maar de leemten zijn gemakkelijk aan te vullen. De vertaling van de Expositie op het Pater Noster door den Utrechtschen Karthuizer laat ik ten slotte, als op zich zelf staande en aanmerkelijk van den incunabel verschillende, in haar geheel volgen.
Het aantal varianten, dat ik uit de andere handschriften opteekendeGa naar voetnoot1), is overgroot. Behalve dat het de lezing van het boek zeer zou storen, als ik ze alle deed afdrukken, zou het meerendeel toch weinig belangrijks opleveren. Daarom wordt alleen dan een variant aan den voet der bladzijde vermeld, als zij eene wijziging in den zin of in woordenkeus bevatGa naar voetnoot2); over de doorloopende afwijkingen in klank, buiging of spelling van sommige handschriften, zie men de aanteekeningen achter den tekst. Waar ik de lezing van hs. A niet heb gevolgd, vindt men die lezing steeds in de noten opgenomen; zoo noodig, wordt in de aanteekeningen rekenschap van de verandering gegeven. In die aanteekeningen zijn ook opmerkingen van verschillenden aard bijeengebracht en heeft dat wat in de woordenlijst te veel ruimte zou innemen, een plaats gevonden. Van de spelling van het handschrift en den incunabel ben ik slechts afgeweken in de volgende gevallen:
| |||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||
In het al of niet aaneenschrijven der woorden zijn de bronnen zoo getrouw mogelijk gevolgd, twijfelachtige gevallen zijn aangewezen in de noten. Een voorbeeld van de spelling der beide ten grondslag liggende handschriften en van den incunabel met aanduiding van alle graphische eigenaardigheden, zoo nauwkeurig als met latijnsche letters mogelijk is, vindt men in de aanteekeningen.
Ter vereenvoudiging bij het aanhalen is de geheele tekst doorloopend in paragrafen verdeeld, die door groote cijfers worden aangeduid. Kleinere cijfers wijzen de folio's aan van het handschrift (1 d = fol. 1 verso, 2e kolom) en van den incunabelGa naar voetnoot2). Voor het Utrechtsche handschrift gebruikte ik de nummers der overeenkomstige paragrafen en de andere vertaling; de folieering is als van A. |
|