Des coninx summe
(1907)–Anoniem Coninx Summe, Des– Auteursrecht onbekend
[pagina 72]
| |
V. Verspreiding van de Somme le Roi.Verspreiding van den Franschen tekst.In een vorig hoofdstuk maakte ik melding van de groote ingenomenheid waarmee Quétif en Echard van de Coninx Somme gewaagden. Men kan zich voorstellen, hoe populair ze eenmaal in Frankrijk moet zijn geweest, als men bedenkt, dat er thans te Parijs alleen tusschen de veertig en vijftig handschriften worden gevonden, waarvan de Bibliothèque Nationale er een dertigtalGa naar voetnoot1) en de Bibliothèque de l'Arsenal een vijftal bezittenGa naar voetnoot2). Ook de koninklijke Bibliotheek te Brussel bezit er vijfGa naar voetnoot3), en verscheidene worden er bewaard in andere Fransche bibliotheken (Tours, Alençon), in het Britsch MuseumGa naar voetnoot4) en in de boekerij van het Vaticaan. Hoe men over het boek in zijn tijd dacht, zegt een versje dat geplaatst is aan 't einde van ms. B.N. fr. 952: ‘Entre vous quiGa naar voetnoot5) lirez ce livre bonnement,
Se bien ne l'entendez d'une fois seulement,
Deux foiz ou trois ou quatre il soit par vous releuz:
Mieulx verrez l'ystoire qu'en courant estre peuzGa naar voetnoot6);
Quanque dedans verrez c'est divineGa naar voetnoot7) escripture,
Riens n'y a contenu fors que verité pure.’
‘Cy fine la somme des vices et vertuz qui est du monde le myrouer et de paradis le sentier parfait le penultime jour de juillet l'an .MCCCCLXXVIII.’Ga naar voetnoot8).
Nog een ander bewijs, hoe hoog de Somme werd geschat, doet ms. B.N. fr. 22935 aan de hand, door te vertellen dat ‘pour la | |
[pagina 73]
| |
bonté de ce livre la Royne Ysabel de France en a fait mettre un a l'eglise des Innocents a Paris, afinque ceste matiere fusse sceue comme souveraine de tous ceulx qui la le vouldroient lire et le fist examiner par VII maistres en theologie.’ Het is duidelijk, dat er in de vijftiende eeuw verscheidene handschriften van la Somme le Roi in de Nederlanden zijn geweest, niet alleen uit het nog voorkomen van op zijn minst vijf exemplaren in de Brusselsche Bibliotheek, maar ook uit het feit, dat ons van drie verschillende zijden Dietsche vertalingen zijn toegekomen. Onder de bedoelde vijf mss. is er geen enkel, dat door een aanteekening of exlibris te kennen geeft, dat het eenmaal in een Nederlandsch klooster heeft thuis behoord. Een paar ervan waren vroeger het eigendom van Zuid-Nederlandsche edelen, zooals no. 9550, dat de aanteekening bevat: ‘et est a monsr. Charles de Croy conte de Chimay’ (handt.) ‘Charles’. De Bibliotheca Belgica Manuscripta van Ant. Sanderus noemt op blz. 122 onder de boeken der ‘Bibliotheca St. Mariae Virgines de Laude, diocesis Tornacensis’ een ‘Liber scriptus ad petitionem Philippi Francorum Regis anno 1279 continens Tractatum de decem praeceptis Decalogi et alia quaedam.’ Men herkent het explicit van de Somme le Roi. | |
Vertalingen.Maar niet alleen onder Franschen is de Somme verspreid geweest, ze was in de vijftiende eeuw gemeengoed geworden van de meeste Westersche volken. Was niet Frankrijk vooral ook door zijn stichtelijke en wetenschappelijke litteratuur de zon, die geheel West-Europa verlichtte? Een kanselier van Parijs, Haimeric de VariGa naar voetnoot1), die in 1257 Thomas van Aquino en Bonaventura de doctorsbaret op het hoofd zette, noemt Parijs ‘de bron der geleerdheid, vanwaar de aqueducten zich uitstrekken niet tot op dertig mijlen zooals die van Rome, maar tot aan de uiteinden der wereld, in weerwil van den duivel die de geleidingen tracht af te snijden door de lessen der scholen te verstoren’. Men spreekt wel van de alles nivelleerende kracht, die juist aan onze dagen eigen zou zijn in tegenstelling tot vroeger eeuwen, maar iedere bladzijde der Middeneeuwsche litteratuurgeschiedenis is vol van de veelzijdige betrekkingen, die er toen bestonden tusschen de Westersche volkeren, wier talen in menig opzicht nog niet zoo zeer ieder haar eigen weg waren gegaan, wier godsdienst nog één en dezelfde was en die door het allen omvattende Latijn nog als door een machtigen band werden samengehouden. Hier volge in het kort wat men over de verschillende vertalingen, behalve de Middelnederlandsche, aan het licht heeft gebracht. | |
[pagina 74]
| |
[Provençaalsche]De Provençaalsche vertaling werd voor het eerst behoorlijk onderzocht door C. Boser, die in Romania XXIV verslag doet van zijn bevindingen in een artikel le Remaniement provençal de la Somme le Roi. Van een vertaling is hier eigenlijk geen sprake, want hoewel de Provençaalsche teksten het Fransch op den voet volgen, geven ze toch overal een andere dictie, soms korter, meestal breedsprakiger en worden veeleer tot paraphrase. Boser onderscheidde: A. Den volledigen tekst in omwerking, voorkomende in de mss. B.N. fr. 1049, 1745 en 2427; uit het eerste, geschreven te Aix in 1343, koos Bartsch de stukken voor zijn Chrestomathie Provençale. B. Een gedeelte der Somme, nl. het traktaat over 't Pater Noster, in een hs. (Ashburnham 105a en b) der Laurentina (vroeger in de verzameling Libri) te Florence, reeds door P. Meyer vermeld in Romania XIV. Het is niet dezelfde tekst als A, maar verschilt van dezen minder dan van 't Fransch en is duidelijk als van A afstammende te herkennen. C. De bewerking, voorkomende in een hs. (Douce 162) der Bodleiaansche bibliotheek te Oxford (bekend gemaakt door P. Meyer, Documents manuscrits de l'ancienne littérature de la France, 1871), afwijkende van A. Het hs. bevat slechts de gedeelten 3, 4 en 6, zoodat niet licht is uit te maken, of men hier te doen heeft met andere fragmenten van eenzelfde bewerking als B. Intusschen schijnt het zeker, dat ook C van A afstamt. D. Ms. B.F. fr. 1747, waarover vroeger al gesproken is. Onder de bijna vijftig Fransche hss., die Boser raadpleegde, vond hij er slechts één, dat in redaktie aan 't Provençaalsch beantwoordde. Hoewel aanvankelijk, zooals voor de hand lag, veronderstellende, dat hij het origineel der Zuidelijke teksten had teruggevonden, leerde hij toch uit een nauwkeurig onderzoek van ms. B.N. fr. 959, welks taal doorspekt is met Provençaalsche woorden en zinswendingen, dat men hier merkwaardigerwijze te doen heeft met een terug-vertaling uit het ProvençaalschGa naar voetnoot1), wat zelfs bij de groote verspreiding der Somme best te verklaren is in een tijd, waarin men toch altijd de exemplaren slechts één voor één en niet als tegenwoordig bij oplagen van duizend de wereld inzond. In die dagen kon het gebeuren, dat in een klooster in 't Zuiden de Provençaalsche omwerking doordrong, voordat de oorspronkelijke tekst er bekend was, en iemand zich uitsloofde om voor zijn Noordelijke broeders een nuttig boek in gebrekkig Fransch te vertalen, dat een geschenk was van hen zelven aan 't Provençaalsch! Met recht ‘monnikenwerk’! Daar van een origineel van A in 't Fransch onder zoo vele bewaard | |
[pagina 75]
| |
gebleven hss. geen spoor is aan te wijzen, houdt Boser omwerker en vertaler voor een en denzelfden persoon. | |
Catalaansch.Het Provençaalsch A heeft tot afstammelingen niet alleen B en C en het Fransch van ms. 959, maar ook een Catalaanschen tekst, voorkomende in ms. B.N. espagnol 247 en in verscheidene andere hss., zooals bericht wordt door Morel Fatio in den Grundriss der Romanischen Philologie II 2, 94, 95. - De geheele Provençaalsche familie draagt den naam ‘Livre des vices et des vertus’. | |
Italiaansch.De Italiaansche vertalingen, zegt Boser, voor zoover gedrukt, geven woord voor woord den inhoud der Fransche Somme weer; ze stammen dus rechtstreeks van het Fransch af. Reeds Quétif en Echard maken van een Italiaanschen tekst gewag en noemen de overzetting het werk van Rogerius Calcagnus (Ruggieri Calcagni, † 1282); op welken grond, zegt Lajard, is ons niet duidelijk. Een Siciliaansche vertaling onder den titel van il Libro dei Vizii e delle Virtu niet lang geleden op nieuw te Palermo uitgegeven, wordt genoemd door Meyer in Bulletin 1892. Heeft men hier te denken aan de betrekkingen tusschen Frankrijk en Sicilië die tot de zgn. ‘Siciliaansche vesper’ aanleiding gaven? | |
[Engelsche]Een Engelsche vertaling werd uitgegeven door de Early English Text Society (ter vervanging van een vroegere slordige editie van de Roxburgh Club, bewerkt door Rev. Jos. Stevenson, 1855) onder den titel van Dan Michel's Ayenbite of Inwyt (‘the again-biting of the inner wit’ = Remorse of Conscience) in the kentish dialect 1430 A.D., edited from the autograph Ms. in the British MuseumGa naar voetnoot1), by Richard Morris. Terwijl Richard Rolle the Hermit in 't Noorden van Engeland the Pricke of Conscience compileerde, hield Dan Michel van Northgate, broeder in het St.-Austin-klooster te Canterbury, zich bezig met het vertalen van de Somme des Vices et des Vertus; want hoewel nergens wordt gezegd, dat de Ayenbite of Inwyt een vertaling is, bleek dit toch reeds bij eene zeer vluchtige vergelijking met de hss. der Somme le Roi, die in het Britsch Museum worden bewaard. Wij gebruikten Morris' uitgave dikwijls in twijfelachtige gevallen en konden constateeren dat ze een allergetrouwste overzetting bevat van de Somme in haar gewonen vorm. Verscheidene anderen hebben zich beijverd om het werk aan de Engelschen bekend te maken, zooals blijkt uit verschillende hss., waar we de titels terugvinden, die in de Fransche mss. zoo varieerden: | |
[pagina 76]
| |
een bewerking in een dialect van Midden-Engeland (Br. M. addit. ms. 17013, van 1400 of iets vroeger) heet the Boc of Vices and Vertues, een hs. van 1440 (Bodleian Libr. 283): the Mirrour of the Wordle that some calleth Vice and Virtu. De geleerde drukker Caxton, dezelfde die in 1471 het eerste boek drukte in Engeland (‘the Game and Playe of the Chese’) gaf ook een waarschijnlijk door hem zelf bewerkte vertaling der Somme uit onder den titel van het bovengenoemde ms. B.N. fr. 24780 the Book Royal or the Booc for a King. En het bleef niet bij eenvoudige vertaling: een aan Hampole toegeschreven metrische behandeling in een Noordelijk dialect schijnt de stam te zijn geworden, waaruit verscheidene dichterlijke bewerkingen zijn gegroeidGa naar voetnoot1), en lest best, niemand minder dan Chaucer vertelde den inhoud der Somme na in de laatste der Canterbury Tales, omtrent den oorsprong waarvan men langen tijd in het onzekere is geweest, totdat Morris in zijn uitgave van de Ayenbite of Inwyt op de verwantschap der Persone's Tale met dezen de aandachtGa naar voetnoot2) vestigde. Het ontging echter ook Morris niet, dat Chaucer's verhaal bij veel overeenkomst, toch ook veel verschil vertoonde met de Somme le Roi, en hij schreef het daaraan toe, dat de dichter zijn eigen weg volgde, waardoor hij naar Morris' oordeel, werk leverde, dat heel wat boven den oorspronkelijken tekst stond. Zonder hierop iets te willen afdingen, integendeel er op wijzende dat de stof bij Chaucer tot een veel beter aaneensluitend geheel is verwerkt dan in de Somme, moeten wij toch het voorbehoud maken, dat niet alle verschilpunten op rekening van den dichter zijn te stellen. Als de ‘Manciple’ zijn verhaal heeft geëindigd en de zon reeds ver is gedaald, zoo vertelt Chaucer, dan zijn alle leden van het reisgezelschap aan de beurt geweest behalve den geestelijke (‘Persone’, parson), bij wien nu de anderen er op aandringen, dat ook hij zijn deel zal bijdragen ter bevordering der gezelligheid. Het vertellen eener ‘versierde boerde’ strijdt echter naar de opvatting van den ‘klerk’ met den ernst zijner maatschappelijke positie; toch wil hij het verzoek ook niet botweg afslaan en hij belooft daarom een kort verhaal in proza te doen, om zoo de reeks der vertellingen van dien dag te sluiten. Het nu volgende - het eenige stuk in proza in de Canterbury | |
[pagina 77]
| |
Tales - is een verhandeling over Penitentie, waarbij de gewone verdeeling der traktaten van dien aard wordt gemaakt: in drie hoofdstukken, waarvan het eerste over Berouw, het tweede over Biecht en het derde over Voldoening zal handelen. Het hoofdstuk over Biecht loopt voornamelijk over de zeven hoofdzonden en ik behoef er slechts een paar plaatsen uit af te schrijven om den lezer van het verband met de Somme le Roi te overtuigen: ‘Of the roote of thise sevene sinnes thanne is Pryde, the general rote of all harmes; for of this rote springen certein braunches as ire, envye, accidie or slewthe, avarice or coveitise, glotonye and lecherye’Ga naar voetnoot1). Een kenmerkend verschil, door Morris reeds opgemerkt, is dat iedere hoofdzonde gevolgd wordt door de remedia, wat door Morris voor een zelfstandige bewerking door Chaucer werd gehouden maar door ons, die immers den Miroir du Monde hebben leeren kennen als juist daardoor zich van de Somme le Roi onderscheidende, als een bewijs kan worden aangemerkt dat Chaucer niet naar den Ayenbite of Inwyt maar naar een vertaling van den Miroir du MondeGa naar voetnoot6) heeft gewerkt, of althans dat in die richting de oorsprong moet worden gezocht van zijn als Persone's Tale opgenomen traktaat over Penitencie. De mogelijkheid toch bestaat, dat tusschen den Miroir en dit laatste een of meer schakels zijn, misschien terug te vinden bij een meer uitvoerig onderzoek naar de andere proza- en rijmbewerkingen van de Somme of den Miroir die in het Engelsch der 14de eeuw voorkomen. Het derde hoofdstuk van Chaucer handelt over Voldoening en staat evengoed als het tweede tot de Somme in betrekking, zooals voldoende duidelijk wordt gemaakt door de volgende aanhaling: ‘Of whiche orisouns, certes, in the orisoun of the Paternoster, hath Jesu Crist enclosed most thinges. Certes, it is privileged of three thinges: in his dignitee, for which it is more digne than any other preyere; | |
[pagina 78]
| |
for that Jesu Crist himself maked it; and it is short for it sholde be coudGa naar voetnoot1) the more lightly, and for to withholden it the more esily in herte, and helpen himself the ofter with this orisoun;... and for a man may nat excusen him to lerne it, it is so short and so esy; and for it comprehendeth in itself alle gode preyeresGa naar voetnoot2). The exposicioun of this holy preyere, that is so excellent and digne, I bitake to the maistres of theologie...’ Is dus de kennis van frère Laurent's compilatie en hare variatiën voor de studie der Engelsche letterkunde niet zonder belang, de Ayenbite of Inwyt is zéér belangrijk voor de geschiedenis der Engelsche taal, daar ze de zuiverste getuigenis aflegt van den stand van het Kentisch in een tijd (nauwkeurig bepaald: 1340) waarin de meeste Zuid-Engelsche schrijvers zich min of meer hielden aan de zich ontwikkelende ‘koinê’. Morris zag het groote belang hiervan in en zorgde voor een zuiveren tekst - met korte Engelsche paraphrase in margine - voorafgegaan door een ‘Grammatical Introduction’ en een ‘Outline of Kentish Grammar’ en gevolgd door een uitvoerig glossarium. |
|