Des coninx summe
(1907)–Anoniem Coninx Summe, Des– Auteursrecht onbekend
[pagina 62]
| |
IV. De plaats van de Somme le Roi in de Fransche letterkunde.Het feit, dat de Somme le Roi in 1279 in helder en eenvoudig, mooi proza is geschreven, is voldoende om haar eene plaats aan te wijzen onder de werken der talrijke moralisten, geschiedschrijvers, natuurkenners, die den Franschen ongebonden stijl in de dertiende eeuw tot zulk een hoogen graad van volkomenheid hebben gebracht. Zij wordt dus gerangschikt tusschen de beroemde werken van Villehardouin en Joinville, den Image du Monde, de Coutumes de Beauvaisis van Beaumanoir, de vele Chastoiemens, Bestiaires en Lapidaires, den Trésor van Brunetto Latini, die, hoewel Florentijn van geboorte (hij was Dante's leermeester), het Fransch boven zijn moedertaal verkoos, ‘porce que la parleüre est plus delitable et plus commune a toutes gens.’ Zij behoort tot een tijd, waarin een opgewekt godsdienstig leven heerschte en een ruime verspreiding van allerlei wetenschap met veel ijver werd voorgestaan, een beweging, waarvan Maerlant, zich erbij aansluitende door zijn Spiegel Historiael en Scholastica, met zooveel ingenomenheid gewaagt: ‘Wie verhief wilen so scone
In die werelt die griexe crone,
Daerna Rome? nu Vrancrike?
Clergie deet al sekerlike...’
Terecht, want zoo ooit, dan stond toen Frankrijk aan het hoofd der Westersche beschaving. Fransche geleerden schreven tal van encyclopaedieën van verschillende vakken, ‘specula’, ‘summen’ enz. en de Christelijke catechese bleef daarbij, als licht te denken is, niet achterwege. Een compilatie die, wat de stof betreft, al heel veel met die van frère Laurent overeenkomt, wordt beschreven door B. Hauréau in het XXXIIIe deelGa naar voetnoot1) der Notices et Extraits, als voorkomende in ms. B.N. lat. 14883. Hij noemt ze eene ‘Somme de Théologie’ en ze bevat dan ook acht traktaten over de volgende onderwerpen: de geloofsartikelen, de zeven beden van het Onze Vader, de tien geboden, de zeven sacramenten, de zeven deugden, de zeven gaven van den H. Geest, de zeven zaligsprekingen en de | |
[pagina 63]
| |
zeven hoofdzonden. Zoo al niet voor leeken geschreven (de taal is Latijn), deze bundel was toch voor de eenvoudigen van geest onder de klerken bestemd, blijkens den aanhef: ‘Ad instructionem minorum quibus non vocat opusculorum variorum prolixitatem perscrutari.’ Een der talrijke handschriften draagt den titel van Hugonis Sententiae en hoewel het, naar de heer Hauréau mededeelt, niet de Sententiae van Hugo van St. Victor zijn, denkt men toch aan dezen schrijver, van wien ons de ‘quinque septena’ bekend werden gemaakt en springt de overeenkomst met onze Somme door die vergelijking te meer in het oog: beide ‘Summae’ bevatten die ‘quinque septena’, en in beide zijn credo en dekaloog eraan toegevoegd; de Latijnsche heeft echter bovendien de sacramenten, de Fransche het heterogene vierde traktaat. De beantwoording der vraag of de Somme le Roi onmiddellijk met die andere (eveneens dertiende-eeuwsche) summa iets te maken kan hebben, blijft voor rekening van hem die de door den heer Hauréau onder de aandacht gebrachte handschriften kan bestudeeren; wij komen uit zijn beschrijving al vast het bestaan van een bepaald genre van catechetische leerboeken te weten, die aanvankelijk - in het Latijn geschreven - voor klerken, maar weldra, als de Somme in het Fransch opgesteld, ook voor de evenzeer naar ontwikkeling strevende leeken werden bestemd. Met de Somme le Roi komt deze didaktiek in de jonge Fransche prozaletterkunde, maar ook de didaktische poëzie was nog in haar kracht en bleef niet achter in de onderwijzing der Christelijke moraal. De heer G. Paris heeft ons in een artikel in de Histoire Littéraire de la FranceGa naar voetnoot1) bekend gemaakt met een rijmwerk van een in Engeland levenden maar Fransch schrijvenden tijdgenoot van frère Laurent, welks inhoud evenals de zooeven beschreven Latijnsche Summa, groote overeenkomst met zijn compilatie aanbiedt. Het Manuel des Pechés van Wilham de Wadington - reeds in 1303 door zekeren Robert Manyng of de Brunne in het Engelsch vertaaldGa naar voetnoot2) - behandelt in circa 3000 verzen de geloofsartikelen (zeer kort) en de tien geboden en in ongeveer evenveel regels de hoofdzonden. Ook hier worden, als in de Somme, de toorn en de nijd slechts vluchtig en in het algemeen besproken; op de zeven hoofdzonden volgt een opzettelijke behandeling van sacrilegie. De 7000 verzen, die nog volgen, zijn in het oog van den heer Paris van veel geringer waarde dan de voorafgaande en behelzen de sacramenten, een soort sermoen over wat ons van de zonde moet afhouden (vergelijk de afzonderlijke behandeling der remedia in sommige hss. der Somme), een traktaat over de biecht en eenige zeer lange gebeden. Bovendien zijn een | |
[pagina 64]
| |
groot aantal exempelen - meer dan 100 - in het gedicht ingelaschtGa naar voetnoot1). Is het werk evenals de Somme le Roi belangrijk door de kijkjes die het geeft op den zedelijken toestand der dertiende-eeuwsche maatschappij, in meesterschap over de taal kan Wilham de Wadington niet wedijveren met de schrijvers wier arbeid Laurent in zijn werk heeft opgenomen, en over de wijze van samenstelling van het geheel kan de heer Paris evenmin roemen als over die onzer Somme; hij wijst er echter op dat beide werken in dat opzicht even weinig oorspronkelijk zijn en in zekere mate in een bestaanden vorm zijn gegoten, welke ook die was van den van de 13de tot de 16de eeuw zoo populairen Floretus. Behandeling der geboden en der zonden vormen de kern van het gedicht van Wadington en den grondslag van onze Somme: het is het met allerlei variatiën en uitbreidingen gedurig herhaalde thema der zgn. biechtboeken, dat men zal terugvinden in het in een volgend hoofdstuk te bespreken Cancellierboeck, in ons Dietsche handschrift X 114 en in de Nieuwe Doctrinale. Van biechtboek tot leerboek der Christelijke moraal was de overgang geleidelijk. Het is niet genoeg de zonden te laten en te haten, zegt Laurent, men moet ook de deugd beminnen, en hij voegt aan de traktaten, die bij reeds vereenigd vond, over de zonde een tweede deel toe, dat den weg wijst tot een Christelijken levenswandel. Zooals de geboden der wet ‘bieden en verbieden’, positief en negatief zijn op te vatten, geeft hij na de waarschuwingen tegen al die zonden, die men vermijden moet, ook opwekking tot een deugdzaam leven en voegt positieve leeringen bij zijn negatieve. Zoo beschouwd is ook de samenstelling van de Somme le Roi niet zoo onverdienstelijk als zij op het eerste gezicht wel lijkt. Er is meer dat de Somme le Roi aan de dertiende-eeuwsche letterkunde verbindt, zooals ieder werk altijd op zeer verscheidene wijzen met andere van zijn tijd in verband staat: niet alleen als belangrijk theologisch handboek heeft men de Somme te beschouwen, maar ook als een der oudste Fransche prozawerken. Men kan vermoeden, dat de invloed van het Latijn als wetenschappelijke taal groot moet zijn geweest, te meer nu men weet, dat soortgelijke Latijnsche werken haar zijn voorafgegaan; omgekeerd stond dat Latijn voor zoover het in Frankrijk werd geschreven weer onder invloed van het Fransch. Let men verder op de wijze van behandeling der stof dan zal, evengoed als de wording van den historischen stijl - het persoonlijke van iederen schrijver er buiten gelaten - zal kunnen worden nagegaan door de aan de meesterstukken voorafgaande kronieken te bestudeeren, bekendheid niet alleen met werken als de bovengenoemde maar ook met wat op het gebied der godsdienstprediking destijds werd voort- | |
[pagina 65]
| |
gebracht, veel kunnen verklaren. Daar toch de Somme bestemd was om in bevattelijke taal de Christelijke leer uiteen te zetten voor de meer ontwikkelden uit het volk (‘dit boec is mere ter leker lieden behoef ghemaect dan ter clerken’), is er alle reden om ze mede te beschouwen als een vrucht van de rijke sermoenenlitteratuur die hetzelfde doel beoogde. Alles wijst er op, dat het werk volkomen in dat kader past, dat het eene genre het andere aanvult. De preek was een allerbelangrijkste plaats gaan innemen in de dertiende-eeuwsche Fransche maatschappij en uit de talrijke nagelaten documenten blijkt, hoe de geestelijken hun best deden om het dagelijksch leven zoo nabij mogelijk te komen en het zóó den invloed hunner leeringen te doen ondergaan. Hetzelfde streven is in menig hoofdstuk der Somme le Roi merkbaar. Dagelijksche spreekwoorden worden er even gaarne gebruikt als in de sermoenen, de talrijke beschrijvingen van zonden die aan bepaalde klassen van menschen, aan zekere standen en beroepen eigen zijn, doen denken aan de ‘sermones ad status’. Zooals de preek de bij alle gelegenheden gebruikte vorm was van onderricht in de Christelijke leer en moraal, zoo is de Somme deels een boetpredikatie, deels een behandeling van kerkelijke leerstukken, voor zoo verre leeken hiervan op de hoogte gebracht moesten worden. Tal van traktaten zijn uit preeken ontstaan, zooals de werkjes van Robert de SorbonGa naar voetnoot1); dikwijls was de preek slechts de vorm, waarin de essay's dier dagen werden gegoten, zooals het geval is met Bonaventura's Sermones de decem Preceptis. Dit alles doet ons een - zeer korte - schets van de homiletische litteratuur hier op haar plaats achten en wij meenen het gemis van een levensbeschrijving van Laurent erdoor te moeten niet alleen, maar ook te kunnen vergoeden; ja, daar Laurent slechts de compilator is en wij niet zijn persoonlijk werk, veeleer een geleidelijk geworden, haast onpersoonlijken arbeid der 13de eeuw voor ons hebben, gelooven wij dat zulk een schets meer nut voor een juist begrip van den tekst zal kunnen aanbieden dan een in de vermelding van eenige uiterlijke bijzonderheden bestaande biografie. De dertiende eeuw is in Frankrijk de tijd der predikers bij uitnemendheid. Na het tijdvak der patres was het preeken in diep verval geraakt en na Karel den Groote, die door wettelijke voorschriften en door het verspreiden van homiliaria een herleving had pogen te bewerken, gebleven. Het onderricht in de Christelijke leer werd schandelijk verwaarloosd en de onwetendheid der priesters wedijverde met die der leeken. Wel komt de 11de eeuw met schitterende werken van Hugo van St.-Victor, van Petrus Comestor, op een herleving der preekkunst wijzen, maar het was vooral een kunst en een wetenschap, en wat zij gaven was bestemd voor geleerden en kloosterlingen | |
[pagina 66]
| |
en ging buiten het volk om, dat iets anders noodig had. Fulco van Neuilly is een der eersten, van wien wij hooren, dat hij dat andere heeft gebracht; de beroemde kruisprediker heeft ook zijn krachten gewijd aan het verbeteren van de dagelijksche verkondiging der leer, zooals bekend is uit de verhalen van Jacques de Vitry. Een geheele vernieuwing, een algemeene omkeering in die zaken brengt echter eerst de dertiende eeuw, als reeds het einde der vorige Maurice de Sully heeft zien verschijnen; als Dominicus in 1205 den pauselijken legaten te Montpellier heeft geleerd, hoe zij moeten prediken en hoe zij zich moeten gedragen, om het hart der volksmenigte te winnen. In 't algemeen is het eerste gedeelte der dertiende eeuw de bloeiperiode en komen in het laatste de teekenen reeds op van naderend verval. Die bloeiperiode valt samen met het tijdvak van opkomst der bedelorden. Het recht van preeken, oorspronkelijk aan de bisschoppen toekomende, behoorde sinds eeuwen ook aan de cureiten en hun werd, toen de ketterijen een dreigend aanzien gingen aannemen, met aandrang door de pausen die plicht op het gemoed gedrukt en voorgeschreven, dat ieder een verzameling sermoenen moest bezitten, waaruit hij zijn leerstof kon putten. Te Parijs rustte de zorg der evangelieverkondiging, behalve op de parochiegeestelijken, ook op de kanseliers van de Notre-Dame - die het tevens waren van de Universiteit - op de aalmoezeniers van 't hof, de theologische faculteit en de doctoren der Sorbonne. Als naast al de genoemden de bedelmonniken zich als predikers gaan opwerpen, wordt hun aanvankelijk het werk door tal van geestelijken gaarne overgelaten, totdat hun wassende macht oppositie verwekt en vooral de faculteit zich tegen hen gaat verzetten, o.a. bij monde van Guillaume de St.-Amour, die zich door zijn van kerkelijke zijde heftig bestreden, zelfs in den ban gedane pamflet de Periculis novissimorum Temporum tot het middelpunt maakt van den tegenstand. In 1260 echter opent de universiteit weer haar deuren, die ze een tijd lang voor de bedelorden gesloten had gehouden. Evenwel hadden zich daarmee de fraters nog niet voorgoed een plaats op den kansel verworven; in 1283 zien we te Parijs, in 1286 te Orleans vergaderingen van protesteerende bisschoppen bijeenkomen en de strijd werd eerst beslecht door paus Clemens IV, die, den middenweg kiezende, bepaalt, dat het recht van prediken den bedelorden toekomt na voorafgaande toestemming van den bisschop. Al die moeilijkheden staalden de machtige organisatiën der Dominikaners en Franciskanen en schonken hun, den eersten vooral, de kracht om aan het hoofd der tijdbeweging te staan. Hoe zeer hun invloed overheerschte, blijkt wel hieruit, dat op een lijst van 61 predikers, die in 1273 te Parijs optreden, 30 Predikheeren en 14 Minderbroeders voorkomen; van de andere orden zijn het slechts de Cisterciensers, die in dezen eenigszins op den voorgrond treden. | |
[pagina 67]
| |
Zooals wij zeiden, in de rij der redenaars staat vooraan de stichter der Parijsche Notre-Dame, Maurice de Sully, wiens preeken, verzameld ten dienste der Parijsche pastoors, ons in gelijktijdige Latijnsche en Fransche redaktiën zijn toegekomen. In een voorwoord, tot de ‘clerken’ zijner diocese gericht, drukt hij hun op het hart zijn sermoenen te bestudeeren en als model te gebruiken; in de ons overgebleven handschriften komen dan ook allerlei variaties, omwerkingen en uitbreidingen voor. Jacques de Vitry is overbekend als geschiedschrijver eener Historia Occidentalis en eener Historia Transmarina; hoewel achtereenvolgens kanunnik in 't Luiksche, bisschop in Palestina, kardinaal-bisschop van Tusculum (hij sterft te Rome in 1240), wereldburger dus, behoort hij aan Frankrijk door zijn prediking en den invloed die er van is uitgegaan op de tijdgenooten en het nageslacht. Onder zijn werken behooren Sermones ad Status, secundum diversa hominum genera et diversitates officiorum, waarmee hij een nieuw genre schept. Hij is het vooral die de gelijkenissen, exempelen, in zwang brengt; in den Latijnschen tekst van Sully vindt men ze nog niet, maar diens omwerkers vangen er reeds mee aan; ook Dominicus past ze toe, maar de preeken van Vitry wemelen ervan, dikwijls vlecht hij er drie of vier door ééne preek. In meer en beter verzorgde handschriften dan van eenig ander zijn ons de preeken overgeleverd van Jean d'Abbeville, die juist wel het minst belangrijk zijn voor dengene, die over het dagelijksch leven der voorgeslachten wenscht te worden ingelicht, want van al zulke toespelingen is zijn Summa (titel der verzameling) zorgvuldig ontdaan. Het geregelde, systematische schijnt ze dien voorkeur der tijdgenooten te hebben verzekerd; iedere sermoen is verdeeld in een litteralis expositio en een moralis expositio. Over Robert de Sorbon zullen wij later gelegenheid hebben te spreken. Zijn vriend, Pierre de Limoges, was professor te Parijs, maar op zijn tijd ook diplomatiek onderhandelaar des Pausen in Engeland, en is minder bekend door zijn eigen werk, dan door wat hij gedaan heeft om dat van anderen te bewaren. Hij verzamelde nl. een serie Sermones de Tempore (gelegenheidstoespraken op bepaalde kerkelijke feestdagen), waaronder talrijke van Robert de Sorbon en alle in 1260 en 1261 te Parijs gehouden; een dergelijke reeks Sermones reportati de Sermonibus factis in Universitate Parisiensi, in 1263 (in 1262 viel de zending naar Engeland); een derde van 216 sermoenen, die alle zondagen en kerkelijke feesten omvat van 1 Nov. 1272 tot 18 Nov. 1273, en eindelijk de belangrijkste, onder den titel Distinctiones, een alphabetisch repertorium van onderwerpen, teksten, exempelen, geheele preeken, waarschijnlijk omstreeks 1273 voltooid en door den auteur aan de boekerij der Sorbonne vermaakt. Dergelijke verzamelingen moesten het preeken | |
[pagina 68]
| |
vergemakkelijken en ook voor weinig oorspronkelijke geesten meer doenlijk maken; overigens komen ze met onze hulpmiddelen vrij wel overeen; tot welke droge rhetoriek ze echter aanleiding moesten geven in een volgende eeuw, waarin geen frissche talenten meer telkens iets nieuws brachten, laat zich begrijpen. Van de Dominikanen is ons uit de eerste helft der dertiende eeuw weinig overgebleven; slechts de berichten van tijdgenooten en de resultaten, die zij bereikten, overtuigen ons, hoe bezielend hun prediking moet zijn geweest, al was zij dan ook te eenvoudig om op schrift gesteld te worden - of juist omdat ze zoo eenvoudig was. In de tweede periode komen studie en geleerdheid onder de ordebroeders op en worden zij onder aanvoering van Albertus Magnus de tolken van Aristoteles en de scholastiek. Een der oudste van hen overgebleven werken is de encyclopaedie over de preekkunst van Etienne de Bourbon † 1261, hoofdzakelijk exempelen inhoudende (Summa de Exemplis), en in verkorten vorm in omloop als ‘Traité des Sept Dons du Saint-Esprit’. Onder de bronnen wordt o.a. Guillaume Perraud's Summa de Vitiis et Virtutibus genoemd, die derhalve van vóór 1261 dagteekentGa naar voetnoot1). Ook van Thomas van Aquino bleven preeken over, en van Jan van Orleans, die nog kanselier was toen de Somme le Roi werd voltooid, bewaarde Pierre de Limoges er ons o.a. een, die uitgesproken werd in ‘viridario regio’. Hij kan behoord hebben tot de personen met wie Laurent verkeerde, en het is waarschijnlijk, indien deze werkelijk eveneens uit Orleans afkomstig was. Hetzelfde geldt van Gilles van Orleans, die een Driekoningen-preek hield voor Philippe le Hardi en zijn hof. Zien we rond bij de Franciskanen, dan letten we vooral op Bonaventura, wiens Sermones de decem Preceptis een der oudste grondige behandelingen van den dekalogus uitmaken. Onder de ‘Sermones ad status’ van Guibert de Tournay trekken er de aandacht ‘aux bourgeois organisés en communes’, ‘aux bourgeois dirigeant les affaires publiques’. - Van de Cisterciensers kent men vooral Alanus van Rijsel, die de theologie heeft onderwezen te Parijs en te Montpellier en eene Summa de Arte Predicandi heeft nagelaten, zooals Adam de Perseigne een Mariale, een verzameling preeken ter eere der H. Maagd; maar de meest belangwekkende is Elinand of Hélinand, de aan 't hof van Philips Augustus geliefde trouvère van Vlaamsche afkomst, die op lateren leeftijd zich tot een | |
[pagina 69]
| |
ernstig leven wijdde en behalve de Vers sur la Mort een aantal schoone sermoenen naliet. Vincentius van Beauvais koos er eenige Flores Helinandi uit, die hij meedeelde in zijn Speculum Historiale, waaronder een stuk de constituendo Rege, dat niets anders schijnt te zijn dan het door Guillaume de Nangis genoemde werkje, dat Hélinand in 1210 zou hebben geschreven over de opvoeding van vorsten, en dat zijn diensten kan hebben bewezen ten behoeve van den jongen Lodewijk IXGa naar voetnoot1). De koningen, die in dit tijdvak Frankrijk regeerden, hebben een warme belangstelling getoond in de zaken van den godsdienst. Men rekende Filips Augustus schuldig aan groote rampen, die over het land waren gekomen, niet het minst door den oorlog met Engeland, en stellig, zoo zegt een legende dier dagen, zou hij een prooi der hel zijn geworden, als niet God aan den heiligen Dionysius bevel had gegeven zijn ziel aan de duivelen te ontrukken, die haar reeds meesleurden; zijn eerbied voor de heiligen, zijn bescherming van kerk en geestelijkheid hadden hem die redding waardig gemaakt. De predikers stellen den koning hoog, maar zij stellen hem ook hooge eischen: ‘Rex illitteratus est quasi asinus coronatus’ zegt Hélinand. De opkomende invloed der romeinsche legisten, het ‘quidquid placuerit principi legis valorem habet’ vindt bij hem geen weerklank! ‘De koning behoort aan zijn onderdanen’ stelt hij er tegenover, en Jacques de Vitry oordeelt, dat geen monarch langer veilig is, dan zijn onderdanen veilig zijn tegen hemGa naar voetnoot2). Welken koning men gebrek aan beschaving kon verwijten, den heiligen Lodewijk niet. Robert de Sorbon verhaalt hoe een klerk, voor den koning predikende, door een hooggeplaatst geestelijke terecht werd gewezen wegens het verkeerd aanhalen van een bijbelplaats. De koning kwam tusschenbeide, gelastte de werken van Augustinus te halen en wees den verbaasden prelaat een plaats in de commentaren op het Johannes-evangelie, die den klerk in het gelijk stelde! Lodewijk was uiterst eenvoudig: Joinville, die met Robert de Sorbon aan 's konings tafel aanzat, verwijt den laatste dat hij zich weelderiger kleedde dan zijn vorst, maar de koning vergoelijkt het. Dat Philippe le Hardi, in zulk een omgeving en onder zulke traditie's opgegroeid, aan zijn biechtvader het samenstellen van een boek als de Somme kon opdragen, klinkt geenszins vreemd. Van zijn persoon weten we echter weinig. De Histoire Littéraire neemt van hem gelijk van de andere vorsten een levensbericht opGa naar voetnoot3), gegrond op de mededeelingen van Guillaume de Nangis en op de vrij talrijke oorkonden, die van zijn korte regeering over zijn. Voor de persoonlijke werkzaamheid van den vorst is daaruit niet zoo heel veel af te leiden: de grondslagen waarop | |
[pagina 70]
| |
Lodewijk IX het bestuur had ingericht, maakten een geregelden loop van zaken ook onder een onbeduidend vorst mogelijk. Want onbeduidend schijnt Filips te zijn geweest; waaraan hij zijn bijnaam ‘le Hardi’ heeft te danken, ligt in het duister; volgens zijn oudste geschiedschrijvers zou zelfs het woord van Hélinand op hem toepasselijk zijn geweest: zij beschuldigen hem van niets minder dan van zich door zijn onwetendheid bij den afstand van Venaissin aan den Paus te hebben laten bedriegen. Uit een geval verder, dat zich aan zijn hof moet hebben voorgedaan, blijkt dat de waarschuwingen van 's konings biechtvader tegen waarzeggers en wichelaars zelfs in de hoogste standen nog lang niet overbodig waren. Philips' tweede gemalin namelijk, Maria van Brabant, werd beschuldigd van den kroonprins te hebben vergiftigd; om haar te doen vrijspreken nam men zijn toevlucht tot zulk slag van lieden en werd uit de drie beroemdste waarzeggers die er te vinden waren, den ‘vidame’ van de kerk te Laon, een ‘moine vagabond’ en een begijn van Nivelle, de laatste geraadpleegd, die de koningin voor onschuldig verklaarde; daarentegen werd nu de van barbier van Saint-Louis en van Filips tot zijn minister opgeklommen en machtig geworden Pierre de la Brosse van de misdaad beschuldigd en mede als landverrader, daar hij op de Siciliaansche verwikkelingen betrekking hebbende staatsstukken aan de Spanjaarden had verkocht, opgehangen; het volk morde er over, zegt Nangis. Veel beteekenen deze berichten niet. Hoe gaarne zouden we meer weten van die omgeving, waarin frère Laurent zijn boek aan den koning zal hebben opgedragen, van dien kring, eensdeels zoo beschaafd, zoo vroom en gevoelvol, waaruit ons de op menige plaats zoo schoone Somme le Roi is overgebleven, die menschen in wier midden de bouwmeesters leefden van de statige Notre-Dame, van de ranke Sainte-Chapelle; den kring waaruit ons anderdeels vage geruchten bereiken van een koningin die haar stiefzoon vergiftigde, van een ‘chambellan’, eens barbier, opgeofferd om haar te sparen, van een koning, die met valsche akten bedrogen wordt omdat hij niet lezen kan! Het meest leeren wij van die omgeving nog door de Somme le Roi zelf maar weer ter hand te nemen, al loopen we dan ook gevaar om de zaken wat donker te zien: de moralist legt meer nadruk op het kwaad dat hij verbeteren wil dan op het goede en het beeld dat het ‘traité des vices’ geeft van de toenmalige wereld is stellig niet geflatteerd. En toch, welke hooge idealen weet die uit diezelfde wereld voortgekomen schrijver te stellen! Welk een kracht schuilt er in de eenvoudige taal waarin hij kalmweg, punt voor punt, de kwaden opsomt en toont, den grooten de waarheid zegt, de kleinen in bescherming neemt. ‘Wij zijn gewoon’, zegt FruinGa naar voetnoot1), ‘ons de midden- | |
[pagina 71]
| |
eeuwen voor te stellen als een tijd van ruw geweld; zij waren het ook werkelijk, maar bovendien waren zij, en vooral de latere eeuwen, een tijd van afpersing en knevelarij.’ Dat zelfs regeeringspersonen zich aan onderdrukking en afpersing schuldig maakten, dat woekeraars door allerlei speculatiën zich onrechtmatig verrijkten, zijn veelvuldig en in Somme le Roi niet het minst heftig gelaakte gebreken van dien tijd. Een Dominikaan, tot wiens eerste plichten de bescherming van armen en verdrukten behoorde, had als 's konings biechtvader hier een schoone gelegenheid om den vorst met misstanden in zijn rijk bekend te maken, ja zijdelings de les te lezen: het verwijt gaat ook den vorst aan, waar b.v. streng wordt afgekeurd, dat aan Joden en Lombarden (bankiers dus, die in de oogen der Middeneeuwers nu eenmaal per se woekeraars waren) van regeeringswege bescherming wordt verleend. Vroeger al hebben wij een merkwaardige plaats aangehaald, die den edelman en den burger der dertiende eeuw teekent, beide krachtig, maar het streven van den eerste is op hooger dingen gericht dan van den laatste. Onwillekeurig denkt men aan een hoofdstuk van den LekenspiegelGa naar voetnoot1), waar het oordeel ook al niet bijzonder gunstig is voor den poorter en minder nog kunnen we dat van een dertiende-eeuwsch Fransch geestelijke verwachten: de kerk was daar over het algemeen niet vóór de communes, die haar rechten beknibbelden. Over gebreken in de kerk, plichtverzuim van geestelijken vindt men weinig in de Sommə le Roi, die dan ook door een priester voor leeken geschreven is. Dat hierop de nadruk moet worden gelegd, blijkt uit de mededeelingen van Lecoy de la MarcheGa naar voetnoot2) omtrent het scherp onderscheiden ook van preeken voor leeken en voor klerken, ‘ad populum’ en ‘ad clericos’, een onderscheid, dat sedert de dagen van Gregorius opzettelijk werd gemaakt en door de conciliën herhaaldelijk is voorgeschreven. - De heerschende weelde is een onderwerp, waarover de zedenmeesters der dertiende eeuw niet uitgepraat raken; bij de behandeling van onkuischheid en van de voorschriften, hoe men zich in de kerk heeft te gedragen, vindt de schrijver der Somme gelegenheid om er over uit te weiden. Niet voor het eerst werd de bespreking van al zulke dingen in de Fransche litteratuur gebracht. Reeds een eeuw vroeger had de Renclus de Moiliens in talrijke strofen zijn klachten er over aangeheven. Het bovengenoemde werk van Wilham de Wadington is minstens even oud als de Somme. De verwerking echter van die stof tot een samenhangend geheel in uitstekend Fransch proza was een gebeurtenis en het begin van nieuwe, onafzienbare baren. |
|