Des coninx summe
(1907)–Anoniem Coninx Summe, Des– Auteursrecht onbekend
[pagina 15]
| |
II. De compilator.Met inlichtingen omtrent den schrijver zijn de handschriften, hoe talrijk ze ook mogen zijn, niet scheutig en te meer is dit te betreuren, daar die weinige inlichtingen toch nog nagenoeg de eenige zijn, die ons zijn toegekomen. Verreweg de meeste hss. hebben aan het slot, zooals b.v. Mazarine 870: ‘Cest livre compila et parfist .I. freres de l'ordre des prescheurs a la requeste dou roi de France Philippe en l'an de l'Incarnation Nostre Seigneur Jesu Christ mil cc et soixante et XIX’. Dit jaartal 1279 wordt zóó eenstemmig door de meest uiteenloopende mss. opgegeven, dat wij het als vaststaande aannemen, te meer daar het, zooals straks blijken zal, met andere van elders komende gegevens in overeenstemming is. Het aangehaalde hs. is van 1295, immers het explicit luidt verder: ‘et cist presenz livres fu finez l'an Nostre Seigneur corant par MCC quatre vinz et quinze ans, ou mois de decembre, par la main Estiene de Monbeliard prestre vicaire perpetuel S. Meulon en Pontoise. Deo gracias’. Men bezit, voor zoover mij bekend, twee nog oudere handschriften: in Romania XXIII wordt er een genoemd van 1289, dat berust te Barrais, bij lord Ashburnham (B.O. 246), en de Bibliothèque Nationale bewaart er een van 1294, waarvan een beschrijving voorkomt bij Paulin Paris in zijn bovengenoemd werk, deel VII, blz. 290, op het oude nommer 7283. Het is thans ms. fr. 938, is bijzonder merkwaardig door vijftien miniaturen, die ieder een geheele bladzijde beslaan en waarvan men er een vindt afgebeeld in het tweede deel van Petit de Julleville, Histoire de la Langue et de la Littérature Française; op de laatste bladzijde leest men ‘et fu escripz de Perins de Falons clerc au mois d'octambre que li miliaires notre corroit mil IIc IIII vinz et XIIII’. Heerscht er al groote eenstemmigheid in de vermelding van het geboortejaar, over den doopnaam zijn de afschrijvers het lang niet eens. ‘La somme de vices et de vertus’ en ‘La somme le roi’ komen het meest voor, maar vooral in de 15de eeuw schijnt men deerlijk in de war te zijn geraakt; de copiist van ms. B.N. fr. 459 weet er geen raad meer mee: ‘Li livre qui est appelés le mireur du monde que aucuns appelent vices et vertus, les autres l'appelent la somme le roy... Cy commence le livres de vices et de vertus que on appelle la somme le roy philippe’. | |
[pagina 16]
| |
Anders weer ms. B.N. fr. 22935: ‘cy commence le livre qui est appellé le mirouer du monde. Et parle des vices et des vertuz. Et aucuns l'appellent la somme le roi’, of ms. B.N. fr. 1040: ‘C'est la table ou sont contenus tous les chapitres de quoi ce livre parole qui est appelé la somme le roi’; één folio verder leest men dan: ‘ci commence le miroer du monde’. Het ms. B.N. fr. 24780, dat wij ter vergelijking met 't Middelnederlandsch gebruikten, heeft: ‘ci commence li livres francois qui est appelez li livres roiaux de vices et de vertus;’ ms. B.N. 17098: ‘Le livre de la philippine’; Brussel 11208: ‘Li livre royal ou la somme le roy’. Summa (fra. somme, mnl. summe, somme)Ga naar voetnoot1) is een titel, die in de Fransche en Latijnsche middeneeuwsche letteren en vooral in de 13de eeuw evenveel voorkomt als ‘spiegel’ in de onze (‘speculum’, ook in het Fransch: ‘Miroir du Monde’, zie beneden). Men verstond er onder zoowel ‘verzamelde werken’ van een auteur, zooals ‘Summa sermonum’ van Gui d'Evreux (‘summa vulgo dicta Guiotina’)Ga naar voetnoot2) of verzameling van een bepaald soort geschriften, zooals ‘Summa de festis’ van Evrard de VillebenisGa naar voetnoot3), als een boek dat alles over een wetenschap samenvatte, handboek, compendium, encyclopaedie. Zoo spreekt men van Thomas van Aquino's ‘Summa Theologiae’ (en deze overeenkomst in titel deed den afschrijver van ms. B.N. fr. 958 la Somme le Roi aan Thomas toeschrijven)Ga naar voetnoot4), van de ‘Summa de arte Praedicandi’ van Alanus van Rijsel, van de ‘Summe Rural’ van Jean Bouteillier (zie P. Fredericq, Corpus II, blz. 185, 188, 194; Dietsch: Somme Rurael, Campbell 360, 361), van de ‘Summa Confessorum’ van Johannes van Freiburg (die wel bedoeld zal worden Vrije Fries 1890, blz. 324: ‘als Johannes seghet in summa confessorum’), door broeder Berthold in het Duitsch vertaaldGa naar voetnoot5), van de ‘Summa Angelica’ van fra Angelicus de Segusio Ga naar voetnoot6), van de ‘Summa de Poenitentia’Ga naar voetnoot7). Van Emo van Wittewierum lezen we, dat hij ‘Summas Artis Grammaticae necnon et summas Dialecticae’ bestudeerdeGa naar voetnoot8). In de eenigszins gewijzigde beteekenis van ‘het voor- | |
[pagina 17]
| |
naamste, de quintessens’ komt het woord voor in de Coninx Summe zelf (265): ‘in desen voerseiden achte salicheden so is besloten die grote scat, dat heilighe tridsoer, datmen heet die summa vander nuwer ewe...’. In de Bibliotheca Belgica Manuscripta, een door Antonius Sanderus in 1641 opgemaakten catalogus van tal van Zuid-Nederlandsche boekerijen, komen tallooze malen titels voor als ‘Summa de Vitiis’, ‘Summa de Virtutibus’; op blz. 166 staat vermeld ‘Guilelmi Paraldi Episcopi Lugdunensis Summa Virtutibus et Vitiorum’, een in de Fransche stichtelijke litteratuur welbekend werk: la Somme des Vices et des Vertus van Guillaume Perraud, geschreven vóór 1261Ga naar voetnoot1). Al die parallellen maken den titel van het door ons uit te geven werk nu volkomen duidelijk: de auteur zal het gedoopt hebben ‘la Somme des Vices et des Vertus’, en daar er in stond vermeld, dat het op 's konings verzoek was samengesteld, kreeg het den bijnaam van ‘la Somme le Roi’Ga naar voetnoot2), evenals het werk van Guy d'Evreux ‘Summa Guiotina’ werd genoemd. Reeds hebben wij boven het explicit afgeschreven, dat in de meeste en daaronder de oudste Fransche handschriften voorkomt en behoudens kleine wijzigingen doorgaans luidt: ‘Cest livre compila et parfist .I. frere de l'ordre des preescheors a la requeste le roi de france phelippe en l'an de l'incarnation nre. Seignor Jhu crist MCCLXXIX’. Sommige hss. hebben ‘fist’ in plaats ‘parfist’, maar het laatste wordt door P. Meyer, daar het 't meest en in de beste exemplaren voorkomt, voor de beste lezing gehouden (= acheva); ms. B.N. fr. 939 heeft: ‘compila et parfist et ordonna’. Is dat explicit te vertrouwen - en de overeenstemming op andere punten met later te vermelden gegevens, doet dit zooals we reeds zeiden, aannemen - dan hebben wij dus volgens de authentieke getuigenis van den auteur of van de vroegste afschrijvers van zijn werk, te doen met een compilatie. Wat nu den persoon van den compilator aangaat, de eer van op hem en zijn werk het eerst de aandacht te hebben gevestigd komt toe aan de biografen der Scriptores Ordinis Praedicatorum, Quétif en Echard. Zooals zij aantoonen op blz. 386 van het eerste deel van hun groot werk, hebben zij hem teruggevonden in den Laurentius, door hen ter onderscheiding van naamgenooten Laurentius Gallus, Laurent le Français, gedoopt, die biechtvader was van Philips III ‘le Hardi’, den zoon en opvolger van Lodewijk den Heilige. Immers de Fransche handschriften zijn het daarover eens, dat 1279 het jaar is der voltooiing en dat het werk werd geschreven op verzoek van | |
[pagina 18]
| |
een koning Philips, die dan niemand anders kan zijn dan de genoemde koning Philips III (1270-1285). Quétif en Echard nu kenden een handschrift, dat in hun tijd bij de Parijsche Franciskaners berustte, maar in later dagen niet is teruggevonden, het oudste volgens hun zeggen, waarin aan 't slot, met dezelfde hand als de voorafgaande tekst geschreven, de woorden voorkwamen: ‘Cest livre compila et perfit Freres Lorens de l'ordre des Preschours, confessor lou roi de France, a la requeste dou roi Philippe: liquel livre est de vices et des vertus, des VII dons dou s. Esperit et des VII beneurties en l'an de l'incarnation nostre seignour Jhesus Christ MCC soixante et dix et neuf. Deu graces’. Een Dominikaner monnik dus, biechtvader van den Franschen koning, wat niet vreemd is in een tijd, waarin de Predikheeren het hoogste aanzien genoten en verdienden. In het Bulletin de la Société des Anciens Textes voor 1892 wordt door P. Meyer een hs. genoemd (ms. S. Geneviève H. f. 4), doch niet nader besproken, waarin de aanwijzing voorkomt: ‘Cest livre compila et fist frere Lorens d'Orliens de l'ordre des preescheurs a la requeste...’ etc. Hij schijnt dus van Orleans geboortig. Allen twijfel aan de juistheid van wat hun hs. leerde hebben Quétif en Echard echter doen verdwijnen door te wijzen op het testament van Pierre d'Alençon, tweeden zoon van Lodewijk IX en broeder dus van Philips III, waar zij lazen: ‘Avecques ce nous nommons nos executeurs.... Frere Lorens confessor notre tres chier seigneur et Frere le roi de France.... actum anno MCCLXXXII’Ga naar voetnoot1). Na een opsomming der hun bekende hss., waarbij er een is: ‘Cy commence li livres Francois qui est appellez li livres roiaux de vices et de vertus’, dat het bovengenoemde ms. fr. 24780 schijnt te zijn, spreken Quétif en Echard ook, maar met weinig kennis van zaken, van de Catalaansche en Italiaansche vertalingen. Hoogst gunstig is hun oordeel over den inhoud zelf van het werk ‘in quo doctrina christiana clara admodum et eleganter pro aetate, sed et erudite explicatur, unde et eo seculo et duobus sequentibus nullus fuit praesertim in aula et apud magnates celebrior et communior, identidem pro ratione mutationis in lingua stylo mollitus’. Zij meenden dan ook dat het boek, in modern Fransch overgezet, slechts weinig zou behoeven te worden gewijzigd om weer even populair te worden als in de middeneeuwen. Meer over Laurent vinden we bij Lecoy de la Marche in zijn reeds aangehaald werk, pag. 130Ga naar voetnoot2). In het hs. B.N. fr. 939 toch (een | |
[pagina 19]
| |
copie van 1327Ga naar voetnoot1)) sluit het explicit ‘Cest livre compila et fist et ordonna ung frere de l'ordre des Prescheurs.... de Saint Jacque de Paris, a la requeste du bon roy Philippe de France, en l'an de l'Incarnation N.S. mil deux cent soixante-dix-sept’ niet de Somme af, maar komt eerst na vijf sermoenen, waardoor de Somme daar gevolgd wordt en die door Quétif en Echard worden opgegeven met ‘non nominatur auctor’. Het is waarschijnlijk dat wij hier met werk van Laurent te doen hebben (en dat het jaartal 1277 dat van de sermoenen is). Van de vijf bedoelde stukken is het eerste een soort handleiding voor den biechtende, het laatste is een preek over Palmzondag, de andere zijn zgn. ‘sermones communes’ (tegenover: gelegenheidspreeken). De taal is eenigszins verjongd (zie Paulin Paris, VII 293). - Zoo het toeschrijven van deze preeken aan frère Laurent niet meer is dan eene, zij het ook waarschijnlijke, gissing, dàt wij preeken van hem over hebben, is zeker. Het ms. B.N. lat. 3557 bevat op folio 97 een Latijnsche homelie voor den Zondag in den octaaf van Driekoningen, op naam van ‘Fr. Laurentius confessor deffuncti regis’, terwijl hetzelfde ms. op fol. 167 een preek geeft voor den vierden Zondag in de vasten, van den ‘confessor regis’, met welke woorden hij stellig weer wordt bedoeld. Daar Philips III in 1285 stierf, zijn deze sermoenen op zijn vroegst in dat jaar te stellen. |
|