Nederlands, tenzij... Tweetaligheid in de geestes- en de gedrags- en maatschappijwetenschappen
(2003)–Anoniem Commissie Nederlands als wetenschapstaal– Auteursrechtelijk beschermdEen rapport van de Commissie Nederlands als wetenschapstaal
[pagina 10]
| |
1 Context van de opdrachtDe westerse wetenschappelijke traditie kent van oudsher een lingua franca. Dat was lange tijd het Latijn, in de late zeventiende en de achttiende eeuw het Frans en in de negentiende eeuw ook het Duits en het Engels. In het begin van de vorige eeuw werden die drie talen naast elkaar als idioom van de internationale wetenschapsbeoefening gebruikt. In veel vakgebieden bestonden scholen die zich op het ene dan wel op het andere taalgebied oriënteerden. Daarnaast waren er geleerden die in twee of drie van die talen publiceerden. De grote historicus Johan Huizinga is daarvan een voorbeeld. Bij de taalkeuze lieten ze zich vooral leiden door het onderwerp. Zo verscheen in 1928 Menno ter Braaks proefschrift in het Duits; met Kaiser Otto III. Ideal und Praxis im fruehen Mittelalter had hij een boek geschreven dat bij uitstek ook interessant was voor een Duitstalig publiek. Wanneer het over vertalen gaat, wordt ook door wetenschappers vaak vergeten dat taal meer is dan slechts een - al dan niet gemakkelijk te ‘ver-talen’ - communicatiemiddel. Taal is in de eerste plaats het communicatiemiddel bij uitstek, dat de creativiteit van een individu en de cultuur van een heel volk in hoge mate bepaalt. De Nederlander die Frans spreekt of Duits schrijft gebruikt niet alleen andere woorden, maar ook andere beelden, taalstructuren en denkvormen. Hij wordt voor korte of langere tijd een ander mens, die actief deelneemt aan een andere cultuur, waarvan de rijkdom nooit helemaal te vertalen is. In het verleden hebben velen in ons land blijk gegeven van een dergelijke culturele veelzijdigheid. Daarvan is in de internationale communicatie nu veel minder sprake. Het Engels heeft sinds de Tweede Wereldoorlog de overheersende positie van het middeleeuws Latijn en later het Frans als lingua franca overgenomen en andere talen, inclusief het Nederlands, lijken minder of helemaal niet meer aantrekkelijk te zijn. Dat geldt trouwens niet alleen voor de actieve beheersing van die talen, maar ook voor de passieve kennis daarvan. Die was in Nederland tot voor kort groot en speelde een belangrijke rol bij wat wel eens de transitofunctie van de wetenschappen is genoemd. Wetenschappers konden hier te lande snel kennisnemen van internationale ontwikkelingen en hoefden niet te wachten op vertalingen in het Engels of het Nederlands. Zij hadden daardoor in het internationale wetenschapsveld een voorsprong. Het gebruik van het Nederlands, het Engels of een andere buitenlandse taal als wetenschapstaal berust in theorie nog steeds op de individuele keuzes van academici, maar die worden meer dan ooit gemaakt binnen een gestructureerde context. Auteurs streven naar publicatie van artikelen in gezaghebbende en veel gelezen tijdschriften en zien hun boeken het liefst verschijnen bij prestigieuze uitgevers. Alleen dan kunnen zij rekenen op de grootst mogelijke verspreiding binnen de kring van collega's. Om die reden houden zij ook voordrachten op belangrijke internationale conferenties en bij universiteiten die ‘aanzien’ genieten. In de meeste disciplines is het publiek in het eigen taalgebied beperkt en academici geven daarom de voorkeur aan het Engels, de taal die de ruimste verbreiding onder geïnteresseerden garandeert en die in de meeste gevallen ook de voertaal op internationale congressen is geworden. | |
[pagina 11]
| |
De keuze voor het Engels lijkt bovendien te worden aangemoedigd door het universitair beoordelingsbeleid. Wetenschappelijk personeel wordt afgerekend op de publicaties in refereed tijdschriften (periodieken met externe beoordelaars) en op het aantal malen dat hun publicaties door derden worden aangehaald: hun internationale citation score. In sommige disciplines tellen publicaties in de eigen taal dan ook niet of nauwelijks mee. Deze devaluatie van Nederlandstalige publicaties zorgde de afgelopen jaren voor de nodige academische onrust. Bij de visitatie van het psychologisch onderzoek in Nederland bleek de commissie publicaties in de eigen taal niet mee te tellen voor de factoren impact en wetenschappelijke productie. Ze leidden zelfs tot ‘strafkorting’ bij de factor kwaliteit.Ga naar voetnoot3 Bleek, want van tevoren waren de publicatiecriteria niet bekend bij de onderzochte groep wetenschappers. De indruk bestond dat het praktische redenen waren die de criteria hadden gestuurd. Er kon gebruik gemaakt worden van een Amerikaans systeem van citatiescore en bovendien was de beoordelingscommissie internationaal samengesteld. Nederlandstalige publicaties bleven daardoor onzichtbaar. Toponderzoekers publiceren in het Engels, onderzoekers van het tweede garnituur doen dat in het Nederlands, was volgens sommigen impliciet de boodschap. In een recent rapport over indicatoren voor de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek van het Nederlands Observatorium voor Wetenschap en Technologie (NOWT) wordt dezelfde boodschap uitgedragen. Wetenschappers dienen zich met publicaties in internationale tijdschriften in de wetenschappelijke wereld te profileren. Het gaat dan niet alleen om de kwaliteit van het onderzoek. Alleen zij die internationaal publiceren zijn in staat fondsen te werven en invloed uit te oefenen op programmering van onderzoek. De samenstellers van het rapport wijzen daarbij wel op uiteenlopende disciplineculturen. De noodzaak van internationale publicaties geldt steeds meer voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek, minder voor de alfawetenschappen: ‘De relatief geringe publicatieomvang van de alfawetenschappen is niet zozeer een kenmerk van geringe internationale oriëntatie of gebrek aan kwaliteit, maar wordt vooral bepaald door de afwijkende publicatiecultuur in deze wetenschappelijke vakgebieden waarin men veel meer nadruk legt op Nederlandstalige artikelen en boeken als vorm van kennisoverdracht.’Ga naar voetnoot4 Ook hier is een nuance op haar plaats. Met name taalkundigen, ook zij die afkomstig zijn uit de neerlandistiek, publiceren steeds vaker in het Engels.Ga naar voetnoot5 Dit | |
[pagina 12]
| |
verklaart de onrust die eind jaren negentig is ontstaan bij de Raad voor de Neerlandistiek. Die is van mening dat het onjuist en misschien schadelijk is in het Nederlands geschreven wetenschappelijke publicaties op het terrein van de eigen taal en cultuur lager te waarderen dan die in de internationale wetenschapstaal. In Nederland bestaan op dit moment - en dat geldt ook voor andere alfadisciplines - kwalitatief hoogstaande tijdschriften, geleid door deskundige redacties die de kwaliteit en het wetenschappelijk belang van ingediende bijdragen waarborgen. Als steeds meer neerlandici in een buitenlandse taal publiceren, zullen uitgevers deze toch al niet rendabele uitgaven staken. Er bestaan bovendien vrijwel geen vreemdtalige tijdschriften op het gebied van de neerlandistiek, waarin specifiek over de Nederlandse taalkunde, letterkunde of taalbeheersing wordt geschreven. De Raad wijst er daarnaast op dat een onderzoeksbeleid dat publicaties in de lingua franca hoger waardeert universitaire neerlandici in een ongunstige ‘concurrentiepositie’ plaatst. Gelet op hun specialismen vormen vreemdtalige periodieken voor anglisten, romanisten, germanisten, hispanisten etc. vanzelfsprekende publicatiemedia. Dit impliceert een onderwaardering van Nederlandstalige publicaties van neerlandici, omdat er gemeten wordt met twee maten bij de beoordeling van hun prestaties. Mutatis mutandis geldt dit trouwens ook voor andere disciplines die Nederland als object hebben. Bij het in een vreemde taal verslag doen van onderzoek wordt een niet gering beroep gedaan op vaardigheden die niet rechtstreeks verband houden met hun professionele deskundigheid. De vigerende beoordelingssystemen sorteren zo het ongewenste effect van een ongelijke behandeling.Ga naar voetnoot6 Kortom, het gebruik van het Nederlands of Engels als communicatiemiddel in de sociale en geesteswetenschappen is bij vele wetenschappers een onderwerp van zorg en gesprek. Niet in de laatste plaats omdat individuele benoemings- en promotiekansen afhangen van de publicatiescore, en daarmee vooral van het aantal Engelstalige publicaties in een bepaalde periode. Ook de toelating tot bepaalde onderzoekscholen wordt steeds vaker daaraan gerelateerd. Wetenschappers die op hoog niveau maar voornamelijk in het Nederlands hebben gepubliceerd, worden niet overal toegelaten. Voor de onderzoeksgroep worden de kansen op uitbreiding en bekostiging eveneens bepaald door deze beoordeling. Bij onvoldoende internationale publicaties kan bezuiniging, inkrimping of opheffing het gevolg zijn van een groepsgewijs behaalde ‘onvoldoende’. Ook universiteiten worden onderling vergeleken op grond van dergelijke berekeningen, wat steeds meer gevolgen zal hebben voor hun ranking en internationale concurrentiepositie. Internationalisering vindt dus grotendeels plaats via de output-metingen. Daarbij dient te worden opgemerkt dat in Groot-Brittannië publiceren in een vreemde taal niet wordt gehonoreerd. | |
[pagina 13]
| |
De discussies over het Nederlands als taal van de wetenschappelijke wereld gingen niet alleen over de output van het wetenschappelijke onderzoek. Het afgelopen decennium is ook regelmatig gedebatteerd over het Engels als instructietaal in het hoger onderwijs. Steeds vaker worden aan Vlaamse en Nederlandse universiteiten curricula in het Engels aangeboden. Deze ontwikkeling wordt uiterst kritisch gevolgd. Volgens sommigen komt het Nederlands als cultuurtaal in gevaar, als bepaalde disciplines niet meer in de moedertaal worden gedoceerd. De Nederlandse wetenschappelijke woordenschat verdwijnt en het Nederlands zal verworden tot een taal die alleen in informele situaties wordt gebruikt. Jonge wetenschappers zullen dan niet meer in deze taal publiceren en er ontstaat een grote kloof tussen samenleving en wetenschap. Woorden schieten dan letterlijk tekort om ontwikkelingen in bepaalde disciplines aan een breder publiek duidelijk te maken. Kritiek op deze ontwikkeling is onlangs nog verwoord door de Werkgroep Europa van de Nederlandse Taalunie, die vreest ‘dat, als er geen gericht beleid wordt ontwikkeld, niet alleen de status en het prestige van het Nederlands, maar ook - gezien deficiënties in de kennis van het Engels bij docenten en/of studenten - de kwaliteit van het onderwijs en van de examens in het geding zal zijn.’Ga naar voetnoot7 Het Nederlands zou daarom de voertaal van alle bacheloropleidingen moeten zijn en van die masteropleidingen die inhoudelijk de Lage Landen raken. Onderzoek naar de kwaliteit van het Engels als instructietaal bij ervaren docenten in technische disciplines leverde een verontrustend beeld op.Ga naar voetnoot8 Ervaren Nederlandse docenten moeten als zij in het Engels doceren, ongeveer vijftien procent, kwaliteit inleveren. Door beperkingen op het gebied van het vocabulaire, redundantie in de kennisoverdracht en de helderheid en nauwkeurigheid in de wijze van uitdrukken (expressie) ontsnapt vaak bij studenten de laatste nuance. Er komt dan nog eens vijftien procent kwaliteitsverlies bij. Docenten moeten daarom langzamer spreken en studenten hebben meer tijd nodig voor zelfstudie. De angst voor kwaliteitsverlies van het onderwijs en statusverlies van de Nederlandse taal leefde al geruime tijd onder politici en heeft in het verleden geleid tot wetgeving. Volgens de Wet op het Hoger Onderwijs en het Wetenschappelijk Onderzoek van 8 oktober 1992 is het Nederlands in Nederland de taal van instructie en examens in het hoger onderwijs. Uitzonderingen zijn via amendementen in de wetgeving terechtgekomen. In Vlaanderen is volgens het Decreet betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap het Nederlands de bestuurs- en onderwijstaal in de universiteiten. Uitzonderingen zijn ook hier mogelijk, al mogen bepaalde studenten niet meer dan twintig procent van de colleges in een andere taal dan het Nederlands volgen. Het Comité van | |
[pagina 14]
| |
Ministers heeft zich zeer recent positief uitgelaten over de hierboven genoemde aanbeveling van de Werkgroep Europa. Zij zal de ontwikkelingen op dit punt de komende jaren blijven volgen. Er zal niettemin veel veranderen. De ‘Bologna Verklaring’, waarin wordt gepleit voor een Europese ruimte voor het hoger onderwijs en harmonisering van curricula, zal het onderwijs in het Engels bevorderen. Internationalisering staat bij veel universiteiten hoog in het vaandel en daarbij past het aanbieden van masteropleidingen in het Engels. Niet alleen om studenten op te leiden voor een internationaal werkveld, maar ook om grote aantallen buitenlandse studenten binnen te halen. Hoewel de ‘Commissie Nederlands als wetenschapstaal’ de opdracht heeft gekregen zich te bezinnen op de positie van het Nederlands als communicatiemiddel in de wetenschappelijke wereld, zal zij in haar advies ook enkele opmerkingen maken over het onderwijs in de Engelse taal. Onderzoek en onderwijs kunnen in de universitaire wereld niet los van elkaar worden gezien, alleen al vanwege het feit dat wetenschappers in opleiding geleerd moet worden hoe zij de lingua franca van de wetenschap op een hoog niveau moeten gebruiken. Dat op dit punt ook nog een inhaalslag gemaakt dient te worden, blijkt uit een recent onderzoek naar het niveau van het Engels in wetenschappelijke publicaties van Nederlanders. Er wordt daarin gesproken over Dunglish, omdat in het Engels van de Nederlandstalige wetenschappers sporen van de moedertaal te duidelijk aanwezig zijn. Woordkeus, stijl en tekstconventies zijn voor de Engelse lezers verwarrend en zouden de communicatie binnen het internationale forum van wetenschappers bemoeilijken.Ga naar voetnoot9 Daartegenover staat echter het standpunt dat het Engels voor de wetenschapper een communicatietaal is naast de eigen taal. In de eigen taal voelt hij zich thuis en kan hij zich creatief uiten, in het Engels communiceert hij met vakgenoten. Dit besef leeft sterk onder bètawetenschappers. Een volgens de commissie enigzins geschargeerd commentaar op bovengenoemd onderzoek naar de kwaliteit van het wetenschappelijke Engels kwam dan ook uit deze hoek: ‘Het Engels van wetenschappelijke publicaties heeft niets te maken met de taal die in Engeland en de Verenigde Staten gesproken wordt: het is een lingua franca van de wetenschap, zoals eerder het Latijn, het Frans en het Duits dat waren. In de publicaties wordt een specifieke stijl gehanteerd, met een woordenschat van niet meer dan zo'n duizend woorden. Dit kan iedere promovendus in vier jaar leren. Literair geschrijf wordt ontmoedigd (...).’Ga naar voetnoot10 Hiermee werd weer eens duidelijk dat in de exacte wetenschappen een andere taalopvatting geldt. De vaktaal is weliswaar ingebed in de ‘natuurlijke’ taal, maar de geldigheid van een uitspraak moet onafhankelijk zijn van de taal waarin die geformuleerd is. Ook in de sociale wetenschappen en de humaniora bestaat dikwijls het idee dat elk betoog in beginsel vertaalbaar is zonder wezen- | |
[pagina 15]
| |
lijk verlies aan betekenis, maar die gedachte is daar toch meer omstreden. Opvallend is een uitspraak van Trudy Dehue, hoogleraar Theorie en Geschiedenis van de Psychologie aan de RUG, over het Nederlandstalige tijdschrift Psychologie en Maatschappij: ‘Er werd niet in geschreven volgens het stramien van het experimentele artikel, dat op last van de American Psychological Association steeds meer is gaan lijken op een ingevuld formulier met voorgeschreven woordgebruik.’ Zij betreurt het verdwijnen van dit tijdschrift, waarin juist veel aandacht voor de verwoording was: ‘Men kan iets tonen door het in nieuwe terminologie vanuit een onverwachte invalshoek te schrijven. Het produceren van dergelijke artikelen vergt naast veel kennis van zaken en origineel denkwerk, ook uiterste taalbeheersing. Men moet ervoor kunnen spelen met kleine betekenisnuances en metaforen’.Ga naar voetnoot11 Hieruit blijkt nogmaals dat de keuze voor het Engels als universele taal van wetenschap in de exacte vakken minder problematisch is dan in sommige takken (en scholen!) van de mens- en geesteswetenschappen. |
|