| |
| |
| |
Poëzie
Aan een grijze kater
Ik ga je brengen in een groot vreemd huis
dat je met weifelstappen zult verkennen.
Ze zullen daar wel beter aan je wennen
dan voorshands nog aan mij; zoek menig muis
in 't schuurtje of de kelder, speur de kluis
na en de hanebalken, ga maar rennen
en aan gordijnen hangen, toch verwennen
ze jou en ben je een licht te dragen kruis.
Maar zul je mauwend háar vooral verhalen,
dagelijks weer, dat ik haar weer kom halen,
na wereldreizen over woelig water?
Toon je daartoe een brave grijze kater,
diplomatiek en zelfbewust, het gaat er
nu om een overwinning te behalen.
H.P.G. DE WRINGER
| |
Dodendans
(fragment)
De dood en de kastelein.
De dood is dorstig en drinkt.
Wie drinkt er niet op zijn tijd?
Wie is er nooit dronken geweest?
Maak daarom de dood geen verwijt
als hij wartaal uitslaat en zingt
tot de waard, zijn vriend in de nood,
een lied van een dronken malloot:
Ik ledig met jou een borrel
en désnoods nóg een glas,
dan neem ik jou op de korrel
omdat jij in mijn jachtgebied was.
JAN VAN SLEEUWEN
| |
| |
| |
La ballade blanche
Ik zing van beul, beschonkenheid en hijg
naar zoveel halsen dat Villon weer weent
en mij zijn luit en eeuwigheid uitleent
terwijl ik hijsend keel na keel dichtrijg.
Waarlijk een schoon gezelschap, en ik krijg
straks nog de kraaien in mijn bos vereend,
schor krassend om wat rot op dit gebeent:
de lust, verhangen aan een taaie twijg,
of aan een luchter, veel maakt dit niet uit en
ook reeds de gangtocht kan een lijk doen zwaaien
of rond zijn as die stille ronde draaien
terwijl de beul zijn venster kalm ontsluit en
ademt, heel langzaam. Vage winden waaien
hem aan. De nacht is wit van sterren buiten.
Zal hij nog omzien naar de dans der zinnen,
naar wat vervelend dierlijk is en naakt:
aan ieder koord een lijk, de nek gekraakt,
en op de borsten drukken dronken kinnen.
Het dorp beneden zegt: de duivel waakt....
Elk werpt met heilig water naar zijn tinnen
en houdt verschrikt de kuise meisjes binnen
als ratelend het slot de pest uitbraakt.
Hij is demonis, en zijn hengst bedreigt
met een gesteiger de gedoofde ruiten:
het dorp dat grote kruisen slaat en zwygt.
De kraaien krassen in het slot en muiten.
Hij denkt: De nacht is wit van sterren buiten,
en voelt zich tot de zaal der zee geneigd.
Stapvoets. De wereld is toch waarlijk klein:
een toren, opgericht door sterrenwanden.
Hij klautert op de kust waar schuimen branden,
waar weemoed baak wordt in een wijd gedein.
En in het sterrenlicht ziet hij zijn handen:
een paarse lepra van geronnen wijn.
Hij bukt zich naar het water, wast hen rein
en weer weet hij die huivering ophanden.
Omhoog gerezen, zwart, het zwaard getrokken
tot bleke bliksem van een zomernacht,
en het gelaat door kilte overtrokken.
| |
| |
Zijn tanden blinken nu hij hoopvol lacht,
nu hij de donder van de hoeven zacht
gedempt weet in het zand, en is vertrokken.
Wie kent niet van het slot in het moeras:
schavot van lust, beschonkenheid en vloeken,
den ridder die zijn enigst lief ging zoeken
daar waar de nacht zo wit van sterren was?
In ademloze stranden ligt zijn pas;
onder de hemelen blinkt nog zijn kloeke
zwaard, en nog dreunt die donder door 't gekras
der lichtekooien die de modder boeken
als hij uitzinning weeklaagt om de bossen
waarin zij eens die dolle tocht moet stuiten,
zich voor hem schikkend op het rillend ros en,
o zijn hart zal licht zijn, een karos en
waar de nacht van sterren wit is buiten,
zal hij haar voeren naar een bed van mossen.
Prinses: beminnelijke, maar te trage,
wil toch U donker rijk voor hem ontsluiten
en laat hem huivrend treden in Uw sage.
O laat hem worden als de moede dagen,
die in de avond kalm de ogen sluiten
en nachten worden, wit van sterren buiten.
HENK BREUKER
| |
| |
| |
Maimoen
Ach Maimoen, slingerslanke neveldjin,
Laat mij nu gaan, ik smeek u om genade.
Toe kies uit uw genoten u een gade
En mijdt mij voortaan met uw mond en min.
De bloemen op uw wangen die ik win,
Gaan roekloos in mij met dit hart te rade.
Ge prest en rijdt voor op mijn paard parade.
Ach Maimoen, is dit 't einde of een begin.
't Is fout, dat ik met u in wolken woon.
Laat mij alleen nu gaan, want ik wil zwerven
Langs volken, die 'k in verze' uw liefde toon.
Maar Maimoen, lang voordat ik stil zal sterven,
Keer ik hier weer en win bij u een zoon
Om van dit hart uw eedle min te erven.
| |
Adam
De herten snellen over Eva's graf,
de vrouw die om mijn eerste liefde gaf.
Op deze plaats heb ik nog nooit geschoten
en in de nanacht hertenbloed vergoten.
Steeds hield ik hier mijn paarden uit de draf
om in mijn hart de stilte te vergroten.
De herten snellen over Eva's graf,
de vrouw die om mijn eerste liefde gaf.
God heeft ons beiden uit zijn tuin verstoten,
maar zij en ik aanvaardden deze straf
totdat zij aan de dood zich overgaf.
Waar wij eens van ons samenzijn genoten,
snellen de herten over Eva's graf.
DIRK HOEKSTRA
| |
| |
| |
Ballade van de zoete zonde
Als de mannen nooit begeerden
wat der vrouwen zijn ontsluit,
en de vrouwen zich verweerden
op des voog'laars zoet gefluit
op dat eeuwenoud gekweel,
dat het goed is zich te laven
aan het leugenachtig deel
van de zinnen en de zonde,
van het minnen en de monden,
van de vrijheid in de wet....
Ach, de mannen, ach, de vrouwen:
God bewaar hen voor die kracht,
die de wereld zou berouwen
van een hemelblikkend leven
en een waarheid zonder slot
in het dagelijkse streven
God schonk ons de zoete zinnen,
waarvan alle waarheid blijv'
steeds besloten in het minnen
van de leugen van het lijf.
En de zonde zij geen zonde
als de leugen waarheid is:
nooit genas een God zijn wonden
met de zalf van een gemis.
En waarom de wijnstok bloeide
heeft de bijbel aangetoond:
wijn, die rood in glazen gloeide,
heeft een zondenvloed verschoond.
| |
| |
En de wetten van de mensen
zijn voor overspel gemaakt:
wie een wil heeft om te wensen,
heeft de vrijheid aangeraakt.
Prinsen en ook gij, prinsessen,
alle mensen, jong en oud,
luistert naar de wijze lessen,
Maar vergeet de zoete zinnen
niet, en gij hebt welgedaan:
slechts wie hart heeft om te minnen
heeft een reden van bestaan.
GERRIT KOUWENAAR
| |
Nocturne
een steeds vernieuwd beginnen,
vervloekt en toch verkozen.
Het bleke licht, de nacht,
de ziel toeft bij de dingen,
dat niet meer werd verwacht.
O stil festijn der zinnen
bij rozen, lied en linnen
LAURENS BRINKMAN
|
|