Columbus. Jaargang 1(1945-1946)– [tijdschrift] Columbus– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 265] [p. 265] [Nummer 10] Het zwerfziek hart (Een landelijke liefde) I. Beknopte Reisgids Dit is de laatste dag om weg te reizen: Morgen trekken de blauwe verten dicht En ligt het vlakland weer onder het grijze, Van perspectief ontdane winterlicht. Ge moet dit beeld diep in Uw hart bewaren: Het licht, waarin de wijndruif zich volmaakt, Boeren die traag de laatste oogst vergaren, De dood, die zo elk ding heeft aangeraakt Dat het aan sterven niet meer kan ontkomen; Het dampend vee, dat schuifelt in de stallen, Het blauwe spinsel in de naakte bomen, De bladeren die vallen, vallen, vallen.... Neem slechts wat ge niet kunt ontberen mee En ga op weg, want waar de reigers blijven Wacht, aan een baai van een zeer blauwe zee, Een huis tussen cypressen en olijven. En wees bereid ook daar vandaan te gaan, Steeds weer, totdat gij eens zijt moegezworven; Want de verborgen zin van dit bestaan Is: te verlaten wat men heeft verworven. Misschien staat hier, onder dit zelfde grijze, Winterse licht aan 't eind der reis Uw huis.... Gij moet vandaag nog naar het Zuiden reizen, Want wie nooit wegreist komt ook nimmer thuis. [pagina 266] [p. 266] II. Legato, ma non Troppo Ik zing terwijl ik door dit bergland trek, Van dal tot dal, van witte stad tot vlek, Want als een druiventros gerijpt is deze dag, Als een gedicht en als een schaterlach. Rechts is het blauw der oude binnenzee, Links de landouwen. Kindren lopen mee En roepen om een vers, om een verhaal In hun zoetklinkende en vreemde taal, En wijzen lachend op mijn dubbelfluit, Mijn fiedel en mijn dikgebuikte luit. Ik zing een haastig lied, maar in mij brandt Het hunkren naar Toscane's heuvelland Waar langs de hellingen d'olijven rijpen En smalle handen naar de wijntros grijpen, 's Avonds gedanst wordt waar de krans uithangt En de viool naar een oud lied verlangt. Maar ook dit gaat voorbij, want noch een feest Noch de vervoering van 't accoord geneest Het zwerfziek hart als weer de zwaluw keert En overmoedig naar het Zuiden scheert. En zingend ga ik 's morgens weer op pad Van pas tot pas, van dorp tot witte stad, Want als een lach, een bontgekleurde vlag Wappert het zonlicht door de najaarsdag. En ieder afscheid brengt een zoet verdriet Dat zich als landwijn meedeelt aan mijn lied. THEO JOEKES Vorige Volgende