Columbus. Jaargang 1
(1945-1946)– [tijdschrift] Columbus– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 263]
| |
De heer Praas legt een windeiHet is een bedroevend verschijnsel, dat de heer Praas blijk geeft, in het Aprilnummer van ‘Columbus’, van het feit, dat hij niet kan lezen. Ik weet, dat dit meer voorkomt in Nederland, maar iets dergelijks had ik, onder littoratoren zeker, niet verwacht. De hevige, bijna rancuneuze aanval die Jan Praas op ‘een zekeren Max Nord’, ‘het kraaiende mannetje Peter van den Burch’ en ondergetekende (wonderlijk genoeg zònder epitheton) uitvoert naar aanleiding van mijn artikel ‘Litteratuur in het Noorden’ in ‘De Baanbreker’ van 16 Maart j.l., dwingt mij, hem van repliek te dienen. Daartoe is het allereerst nodig, dat ik enkele opmerkingen uit Praas' artikel recht zet, die van zakelijke aard zijn. In de eerste plaats betreft dat de zo langzamerhand inderdaad wel wat al te veel beduimelde ‘elfenborsten en boezemrozen’. Het feit dat Thomas Vodijn hierover schreef in het Februari-nummer van Columbus, en, niet te vergeten, in ‘De Rode lantaarn’ (September 1945, een kostelijk satiriek stuk), bewijst nog niet, dat deze tedere zaken reeds uit de ars poetica van vele dichterlingen zijn verdwenen. Ten bewijze daarvan behoeft U slechts de circa vijf en twintig Nederlandse litteraire bladen na te slaan. Erger is, dat de heer Praas kennelijk het onderscheid tussen Fries en Nederlands niet kent. Ik tart hem, het te praesteren, een Fries vers te lezen, zó, dat hij het begrijpt. Dit zal hem evenmin lukken, als iemand, die geen Engels kent en probeert Engels te lezen. Het is dus een grote blunder, dat hij mijn, in het 2de nummer van Podium gepubliceerde vers ‘kleine fughette’ (afgezien van zijn, door mij werkelijk gewaardeerde, ironische waarde-bepaling van dit poema) aanhaalt. Dit vers immers is, even goed als zijn eigen ‘symphonie van bed en nacht’ in zuiver Nederlands geschreven, en heeft met Fries, Friesland en de Firezen niets, maar dan ook volkomen niets te maken 1). Mijn artikel in de Baanbreker behandelde de in het Fries geschreven litteratuur, en is geschreven zoals ik geschreven zou hebben over nieuwe Franse of Engelse uitgaven. Hetzelfde geldt van Frank Wilders' ‘Klein Geluk’, hetzelfde geldt van verzen over Maria's borsten, die ‘hulpeloos en vleugellam’ zijn' (naar aanleiding hiervan wil ik nog opmerken, dat de portée van dit gedicht den heer Praas zó ontgaan is, dat hij niet eens de elementaire vergelijking | |
[pagina 264]
| |
tussen de willekeurige vrouw Maria, en de Maagd Maria door gehad schijnt te hebben). Met dit vast te stellen, valt Praas' hele betoog, en resten slechts enkele futiliteiten, die vooral kwajongensachtige scheldpartijtjes blijken te zijn, voor het meerendeel van zeer persoonlijke, grove, en derhalve onsympathieke aard. Ik zou op deze futiliteiten niet ingegaan zijn, wanneer ze mijzelf betroffen. Waar het hier echter gaat om Peter van den Burch en Max Nord, meen ik, hierover nog een enkele opmerking te moeten maken. De ‘zekere’ (!) Max Nord, die evenmin als Van den Burch en ikzelf een Fries is, is een Forum-aanhanger, en dweept inderdaad als alle Forumianen, met de Franse litteratuur. Het feit, dat hij ‘Podium’ op een hogere plaats stelt dan andere tijdschriften, is daarom ook te danken aan het positieve program van dit blad - simpel, omdat het iets positiefs wil. Ik verzoek dus Jan Praas zijn hatelijkheden aan het adres van Nord terug te willen nemen. Dat ‘Podium’ niet ‘een gezicht’ maar slechts ‘één gezicht’, n.l. dat van Fokke Sierksma zou hebben, kan niet alleen al met mijn door Praas aangehaalde vers ‘kleine fughette’ weerlegd worden, daar dit vers niets positiefs, en niets programmatisch inhoudt, maar ook met verzen van Van der Molen, Debrot en anderen. Al met al kan ik de houding van Praas niet bewonderen, en verzoek hem dringend, in het vervolg zijn polemieken op een betere basis, en met een minder pueriel air te willen openen. WILLEM HIJMANS |
|