Vervoering blijft een wens....
Een lans te breken voor een dichter, die niet onverdeeld de waardering geniet, waarop hij krachtens zijn werk recht heeft, is steeds een dankbare onderneming, wanneer de ‘relatieve miskenning’ haar verklaring vindt in de geringe hoeveelheid zijner publicaties. Enigszins hachelijk lijkt deze onderneming echter, als het een dichter betreft die opgroeide met en op grond van zijn verzen behoort tot de in brede kring bestreden Forumgeneratie. Wie evenwel, als schrijver dezes, Forum niet bepaald beschouwt als een overwonnen standpunt, doch menigmaal het verlangen in zich voelde opkomen in de Werk- en Criteriumjaren iets meer Forum-geest aan te treffen, zal stellig met voldoening aandacht schenken aan een bescheiden verzameling gedichten uit de zo dikwijls gewraakte periode. Na de gulle ontvangst toch, die naderhand de ten top gevoerde nymphen-, faunen- en rozenpoëzie ten deel viel, is het een zaak van eenvoudige rechtvaardigheid en van litterair evenwicht, terug te tasten op een poëzie, die als typische pendante onverdiend in het gedrang kwam.
Bladerende in oude jaargangen van Forum, Het Venster, De Litteraire Revue en andere tijdschriften uit het achter ons liggende tijdvak treft men af en toe een kort vers aan van den in 1914 te Groningen geboren dichter Reinold Kuipers. Globaal genomen zou deze poëzie nooit doeltreffender kunnen worden gekarakteriseerd dan door deze, in een gedicht van Kuipers zelf voorkomende zinsnede: ‘vervoering blijft een wens’.... of het moest al zijn door de titel van zijn eerste bundel oorspronkelijk werk: ‘Koud Vuur’. Een waarheid is echter zelden een hele waarheid en zo zal de aandachtige lezer (en her-lezer) dan ook stellig in deze schijnbaar hartstochtloze verzen op eenmaal (en weer citeer ik Kuipers) de ‘lelie’ vinden, ‘bloeiend uit het woordenslijk’. De poëzie van Kuipers zal, à prima vista, weinig lezers voor zich winnen. Vooral zij, die een romantisch, elegisch of idyllisch vers prefereren, zullen zich door de soms prozaïsch aandoende prosodie en de dikwerf cynisch geaarde inslag van zijn gedichten onmiddellijk bekocht gevoelen. Het sentiment, ondanks alles tòch in Kuipers' verzen waarneembaar, heeft zich zodanig met de ratio geassocieerd, dat de laatste vormtechnisch de eerste viool is gaan spelen, terwijl het eerste zich nog slechts op het uiterste nippertje aandient om het vers van een te ver doorgevoerde ver-intellectualisering te redden: