Columbus. Jaargang 1(1945-1946)– [tijdschrift] Columbus– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 172] [p. 172] [H. Mogendorff: Nagelaten gedichten] De brug De brug die ik eens heb geslagen om in haar land op jacht te gaan verdween bij d' eerste najaarsvlagen en liet mij aan den oever staan. Nog kan ik over 't water varen en vogel zijn, wiens trek begon, of, even stil als linde-blaren, mij laten drijven in de zon. Maar 'k weet te goed, dat 'k hier blijf wachten, want dichter dan een ijle dood kan zij mij naad'ren en verzachten het leed dat uit haar grond ontsproot. Herfst. O dat de zon nog zo kan branden! De zomer is reeds lang voorbij. Er trokken vogels in een rij op doortocht, hoog, naar verre landen. En 'k wist niet, dat ik nog kon branden. Mijn zomer is allang voorbij. Maar jij ligt naast mij in de hei, ik zie je ogen, mond en handen. Een late vogel trekt voorbij. Wees jij de laatste, sluit de rij. Teken 'k Weet hoe de hei, nu aarz'lend rood, straks paars in bloei zal staan; dan gaat de zomer langzaam dood, God geeft het teken aan. En als ik dan eens bidden zal, en vragen mocht om loon, dan was het, voor mijn avondval, een teken, even schoon. H. MOGENDORFF Vorige Volgende