Columbus. Jaargang 1(1945-1946)– [tijdschrift] Columbus– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 170] [p. 170] [Rob. Cijfer: Nagelaten gedichten] Lente Plots sprong de lente over in het dal en deed de eerste knoppen 's nachts ontspringen, er kwam een nieuwe geur aan oude dingen en 't vee werd roerig in de kleine stal. De winden werden luw en kind'ren gingen de helling op naar waar de waterval bevrijd van ijs en helder als kristal een bloed-oproerend lied begon te zingen. Dorpskermis Wild draait in 't dorp de kermis-caroussel, fel schaterend klinkt het lach-gegil der meiden, die joelend op de wildste paarden rijden: nooit gaat het draaien naar hun zin te snel. Hun rokken waaien open, en hun haar hangt woest, in slierten langs verhitte wangen, veel glaasjes bessen maakt een held van bangen en vele boerenzoons staan voor hen klaar. In bed komen de woeste dromen steeds opnieuw door hun verhitte hoofden spoken: stoer is de arm, die haar de lucht door draagt.... En al is 's morgens al dat schoons vervaagd, 's middags laat draait de dolle molen reeds; een jaar van sloven wordt finaal gewroken! Aap De oude aap grijnst in de dierentuin naar groot en klein en mag zijn leven rekken met apenoot en kijken naar de gekken die voor de tralies staan, de hoofden schuin. Maar ook een aap kan plotseling ontdekken, dat het genoeg is en maar uit moet zijn en in zijn apetaal en groot en klein beleefd doch dringend vragen te verrekken. [pagina 171] [p. 171] Karel V In ruige monnikspij, een boetgewaad voor in een ver verleên bedreven zonden loopt hij nog ied're dag dezelfde ronde van bron naar kruisbeeld, waar zijn werktuig staat. En als in het klooster het Angelus slaat keert hij terug naar de kale legersponde. Zijn ogen branden in een bleek gelaat: hem sloeg het leven al te diepe wonden. Maar niemand ziet de gloed der zwarte ogen, wanneer de medebroeders schertsend onder tafel roddlen van Rijk en jongen Keizer. Zijn blik staat peinzend naar de zonnewijzer: in Madrid wordt een jonge vorst bedrogen, maar nòg staat 't Rijk, nooit gaat de zon er onder.... Splendid isolation Verdwenen zijn de grachten en het plein; alleen de huizen tonen nog als schimmen de uitgewiste vormen van hun lijn. Ver in het Westen schijnt nog licht te glimmen. Een zoeklicht vlaagt al tastend langs de kimmen; een late ponytax laat even zijn geklik-klak door mijn kamervenster binnen, een mug - of vliegtuig - zoemt een traag refrein. Zo wordt mijn kamer tot een zwart heelal, een ster, een wereld vol van eigen leven, waarin ik heers met onbeperkte macht. Hier censureer ik ieder stom gebral en weiger het ook maar een kans te geven. Er zijn veel sterren in de donkre nacht.... ROB. CIJFER Vorige Volgende