Columbus. Jaargang 1(1945-1946)– [tijdschrift] Columbus– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 161] [p. 161] Twee sonnetten I Toen ik het tuinhek open had gedraaid wist ik dat alles nog zo was als vroeger: daar stond de oude perenboom nog, droeg er een boom ooit zoeter vruchten? Vers gemaaid was 't grasperk, en op de gewitte muur speelden de schaduwen der wingerdblaren, van 't ronde rozenperkje dreef de zware geur door de stilte van het middaguur. Wat stille drang dreef mij naar dit verleden, naar deze plek vol van herinneringen aan wat ik diep in mij gestorven waande? Verwachtte ik dan dat slechts door het betreden van deze paden, deze dode dingen mij weer de weg naar 't verre jeugdland baanden? II Soms, als de lucht zo warm, het licht zo klaar is als vandaag, zit ik op het terras van 't rustig koffiehuis en drink mijn glas terwijl ik in de drukke straten staar. Een school gaat uit, een opgewonden schaar kinderen stuift rumoerig uit de klas. Ik moet weer denken, hoe het vroeger was... Hun ogen zijn zo jong, ieder snaar staat strakgespannen, en hun leven gaat nog langs een akker bloedend van papavers en goud van koren naar een licht verschiet. Zij trekken langs mij heen en weten niet hoe langs diezelfde drukbevolkte straat mijn idealen liggen als cadavers. HANS KRIEST Vorige Volgende