Columbus. Jaargang 1
(1945-1946)– [tijdschrift] Columbus– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
LuciditeitGa naar voetnoot1)‘There is not a fool can call me friend’. Wanneer ik, voor zo ver dat doenlijk is, tot het eigen denken afstand neem, herken ik een aantal elementen, grondbegrippen, die voor mijn gedachtenwereld kenmerkend zijn. Het eerste van die tussen de twintig en dertig gezichtspunten waaronder ik de wereld vat, is de luciditeit. En hierom is dit een zo vruchtbaar gezichtspunt, omdat. Omdat.... Ze schermen zo graag met him talent, om niet te zeggen hun genie. Genie, talent, het zijn de grote maxima. Maar ik kreun er dagelijks over, dat de minima, een beetje schranderheid, luciditeit en volwaardigheid van oordeel, al zo schaars te vinden zijn. Ik ben geen genie, ik weet beter, genieën heten anders en toch voel ik me al alleen. Je hebt toch al te stellen met je eigen, ten dele gelukkige en ten dele gebrekkige aanleg, in een barre worsteling wist je de demonen van de puberaliteit baas te worden en een zeker kwantum potentiële volwaardigheid te realiseren en in inzicht om te zetten. Maar naarmate dit proces vorderde, kwam die andere ellende zich presenteren. De ellende, waarvoor als hij eenmaal levensgroot zich voordoet ook een term zich vastzet, het zich encanailleren. En nu ga ik over een en ander eens danig uitweiden. Ik klaagde over talent en genie, die maximum-eisen vertegenwoordigen, en dat de minima van een schijntje begrip en ontvankelijkheid doorgaans al zo ver te zoeken zijn. Ik moet in dat verband wijzen op het euvel, dat de meeste ‘scheppende kunstenaars’ aan het produceren deel hebben, terwijl ze aan het consumeren van cultuurgoederen geensdeels toe zijn. ‘Het is de kunst, om zoveel mogelijk te schryven, en zo weinig mogelijk te lezen!’ Ik zal maar niet vermelden, welke schrijver hieruit de stad het tegen me zei, het geeft maar weer complicaties. Hun redding zou zijn, als ze een waslijstje van lectuur gingen afwerken, imperatief en systematisch: 1. Hamlet, 2. Le rouge et le noir, 3. Ethica, 4. het Buch Le Grand, enz. Maar er zou niets van terecht komen, want ze missen de receptieve vermogens en kunnen eenvoudig nog niet lezen. Het analphabetisme onder de Nederlandsche schrijvers neemt hand over hand toe. Wel maken ze er een prestige-kwestie van en doen alsof, wanneer in de conversatie dergelijke titels vallen. Alsof niet maar één onderscheid beslissend is, dat tussen de dingen wel en ‘nog niet’ gelezen hebben. En weliswaar is ook de onvolwaardigheid van een ieder tenslotte nog weer zijn eigen zaak.... máár, wat moet het dan met hun schriftstellerische Tätigkeit? En het heeft verdere consequenties. Want, vijftien authentieke poëtische talenten op zijn minst genomen heeft ons land in een kort tijdsbestek opgeleverd - critici die hen critiserend aan konden met veel goede wil | |
[pagina 155]
| |
een paar. Dat is niet maar een toeval, het is veelbetekenend. Het is alleszeggend voor wie zich afvraagt, waar de schoen wel wringt. Weinigen lezen, minder nog kúnnen lezen, en kritiek oefenen.... Want dát is, een boek heel gewoon weten te lezen voor wat het waard is. Zonder eenzijdigheid en zonder toegeschroefdheid. Weten te zeggen: dat is goed - dat niet zo erg, en dan zonder pretentie. Dat kunnen er niet veel, en een die de gave heeft, blijft liever nog even in Afrika zitten, nee, de luciditeit is niet zo maar voor het grijpen. Kritiek oefenen kunnen er heel wat, maar doorgaans is het de uiting van juist het omgekeerde, van onvolwaardigheid, dat angstige. Een surrealistisch beeld dringt zich op - een struikelende geest die zijn benen of beter zijn krukken breekt over een openbladerend boek. - Maar meer perspectieven nog, dan bij toepassing op de literaire kritiek, opent het gezichtspunt van de onvolwaardigheid toch bij toepassing op de creatieve kunst, op de schrijvers en dichters zelf. Ik zou werkelijk geen kans zien, nog een adaequaat essay over een literair onderwerp te schrijven, als ik me er van weerhield, een geval in aspecten uiteenleggend, telkens weer op te merken: doch hier staan we opeens weer voor de onvolwaardigheid in Gorter, in Verwey, in.... laat ik geen levenden noemen. Er is dus alle reden om te juichen, zodra ergens iemand een beetje luciditeit ontplooit. Luciditeit, op zichzelf en als alles goed was, is eigenlijk nog niets, maar in het licht van wat zelfs in de culturele bovenlaag doorgaans vertoond wordt, stijgt de waardering voor deze waar aanmerkelijk. Ik voor mij tenminste heb, in deze wereld mijn wegen gaande en mijn lessen lerende, deze ene deugd leren isoleren van en waarderen boven alle andere! Het is immers de allereerste en noodzakelijke voorwaarde voor onderling verstaan. En ik heb de nodige uren wakkergelegen, ter ere van het feit, dat het aan deze vooronderstelling zo algemeen schort. Zoals Forum eens in de noodzaak verkeerde, dat andere vanzelfsprekende, de honnêteté - het gewoon doen, tot een afzonderlijke leuze te verheffen, zo doe ik nu met de Luciditeit. Het is niets, niets dan een zekere radheid, met als onfeilbare reagens de humor. Een humor, die dan de meest dodelijke ernst net weer niet uitsluit, maar er juist één mee is. Te suf dus, om er apart een woord voor te bedenken.... maar anderzijds, zo schaars, zo ontmoedigend schaars. Greshoff hééft hiervoor, voor het gezonde en vlot werkende verstand, zijn fraaie uitdrukking. Hij noemt het intelligence tout court. Want spits zijn er niet veel. En keer op keer mogen we foeteren, als de onvolwaardigheid weer eens niet te miskennen valt. Het is vaak pijnlijk, maar het hoge woord moet er dan uit, en als iets pijnlijk wordt is dat immers een teken dat we in de buurt van de waarheid zijn. Het is beter het zich bewust te maken, men encanailleert zich, men encanailleert zich ten dode, men encanailleert zich werkelijk naar alle kanten. Niets valt er te bekennen dan verstopte breinen allerwegen. We zijn gesteld voor de onvolwaardigheid van bijna iedereen. |
|