Columbus. Jaargang 1(1945-1946)– [tijdschrift] Columbus– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 151] [p. 151] [Hans Warren: Gedichten] Winteravond De dagen als een zwevend bed van nachten, Of ik te moe werd om te leven. Bij het vuur Ben je gekomen toen het winter was bij ons; De vogels waren reeds gestorven; aan dit uur Bracht ik ze in je handen in het warme licht, Gestrekt en stijf met smeltend ijs tussen hun kleuren; Doodmoede schaduwen wisselden langs je hol gezicht. Ontmoeting op een winterweg Dat ik je liefheb? Ga over de vreemde wegen, Gá door de regen, langs het kreunend hout; Blijf luisterend naar de ijzel bij de takken staan. ‘Dat ik je liefheb, wat gaat het je aan?’ Ga, en mijn groet zal langs de smalle wegen Die van een vreemde zijn; je wreed-vertrouwd gezicht Zal mij bevreemden als een aarzelende herinnering. Ga in je witte kleren door de winterregen. Dat ik je liefheb? Nooit, nooit zul je weten Hoe vaak mijn stem tot hese hartstochtfluister brak. De zware polder vouwt onder de helle hemel In zwart en purper trage golven langs je pad. En dooiend langs de dijken, blindend in je ogen, De vlakken schaduwsneeuw, waarlangs de vluchten gaan Der zwarte vogels, lavend zich aan stromend water; Mijn land waardoor je gaat - de wind - ik zie je na... [pagina 152] [p. 152] Een flora Zo in de stilte van een tijdeloze dag, Onder de zwevend groene schermen van de bomen - De koekoek galmt een echo en de blauwe duiven komen Zacht koeren langs de stammen tussen 't ritslend klimoprag - Strekt gij uw bloemen en weerhoudt de weemoed van een lach Die op uw afgewende trotse mond wil komen; Nog houdt doelloos uw blanke hand het lome Kleed dat wil rimpelen en ruisen in de slag Der geurig wilde winden -. Zie, uw bloemen trillen Want nooit vlaagt er een lente langs de zee Die één onrandbaar hunkeren kan stillen; Ontgoocheld buigt uw hoofd weer naar benee, Uw smartelijk koele hoofd, dat ik zou willen Liefkozen, om te vragen naar die zee... Meiavond Dit lied, het werd gezongen door de koekoeks En in de lauwe bloemengeur der meiavond gewiegd. - De bruine vlinders komen rusten aan de donkere muren Waarlangs in dronken gonzen een laatste hommel vliegt. De vinken rinkelen in het omfloerste lover Der witte meidoorns en huiverend strijkt De wind met geuren van de volgebloeide weiden Broedende duiven in de goudgevlekte eik. Avondlicht komt gefilterd door de zoele wolken Die dromen boven het moeras en 't wilgenwoud Waaruit een merel medelijdend drupt zijn trage strofen Om de seringen die neerruisen langs het hout. Boven de wolken komen vogels uit het noorden Hun heimwee zingen als een regen van de nacht; Wat wezels vechten schel tussen de boorden Van een doorwoekerde en dichtgebloeide gracht. [pagina 153] [p. 153] Het einde Je kamer is voorgoed verlaten, maar nog hangt de geur In de gordijnen en is er het trouwe tikken Der wekker. Er zweeft een motje door de lege ruimte En de schemer schaduwt langs het oud behang. De zee is een vlakte van donker spiegelend lood, beslagen Met zilveren sporen van vis en stroom. Jij hebt het zo gezien, en gedroomd uit dit venster, En je bent nooit gelukkig geweest. Nu kwam een blinkende duif naar binnen door het open raam, Hongerig en zacht. Ik heb haar jouw naam gegeven. Dat ik je nooit meer zien zal, heb ik haar verteld Toen zij ging slapen in de vochtige muurnis. Afscheid hebben wij niet genomen. Ik stond in de tuin En wist heel het leven een ontkenning van het zijnde. Mijzelf niet ziend ogenwijd in de natuur, Kon ik niet schreien om mijn zachtgesproken woorden: Zo eindigt dus een liefde. Nu komt de nacht Koel wuiven langs het kalme water; Traag weegt rook oneindig ver over de horizon. Schepen voor anker ontsteken witte lampen, Rimpelend in de spiegel. Laatste meeuwen Slaan donker naar hun nest. Meisjes langs 't avondwater Zingen tweestemmig en wuiven mij lachend toe, Nogmaals omziend, en zij weten niet Mijn glimlach vol tranen. O, dit heb je gekend, Mijn leven hier, de muggen langs het glas, Al de geluiden van het duister, het rood en groene glanzen Van het kustlicht, de lantaarnopsteker met zijn vilten pet, De diepe nachtrust van dit stroomland en de trouwe schemer In dit vertrek. En nu alles voorbij is, nu ik nooit meer Je van me kan zien heengaan, altijd weer, langs het venster, Is toch wanhopig al mijn trouw en liefde jou gewijd. HANS WARREN Vorige Volgende