Columbus. Jaargang 1
(1945-1946)– [tijdschrift] Columbus– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
OriginaliteitGa naar voetnoot1)‘Het is 'n treurig verschijnsel dat het woord “origineel” een lofspraak is.’ Er zijn zo van die stereotiepe misverstanden. Een er van betreft de originaliteit. Kijk eens, er zijn dingen, die zijn waar. En er is de mensheid, die daar op een gegeven moment achter komt. Op een bepaald moment is - bijvoorbeeld - door samenwerking en verdeling van arbeid, het menselijk inzicht in de opzet van de organische natuur zo ver gevorderd, dat alle voorstellingen van een persoonlijke onsterfelijkheid wel geliquideerd kunnen worden. Eén van de corypheëen van de cultuurgeschiedenis treedt op, en trekt de conclusie nog eens in het publiek en heel duidelijk. Tot zo ver is alles in orde. - Maar nu wordt deze gang van zaken doorkruist door een kwestie, die er niets mee te maken heeft. Dat is het feit, dat onze wereld, anders dan bijv. de antieke, individualistisch georganiseerd is en uit dien hoofde een volstrekt geperverteerde behoefte aan originaliteit kent. Een coryphee van een volgende generatie treedt op. De waarheid op dit ene (willekeurige) punt is intussen gemeengoed geworden. Die kan hij voor zijn figuur niet nog eens verkondigen. Dat staat niet! En dus verkondigt hij ter wille van de originaliteit het omgekeerde. Dat wil zeggen, het juist overwonnen standpunt! Weliswaar, ‘op een hoger plan’ het overwonnen standpunt, maar dan toch het overwonnen standpunt. Die lieden van het hogere plan, ik zou ze wel wat kunnen dóen. Er zijn zo van die stereotiepe misverstanden. Een ander moet in verband met het vorige behandeld worden. Het misverstand dat iets zou kunnen verouderen. Natuurlijk kan iets verouderen, en stevig ook! Als het weerlegd is namelijk. Hoe zou, om even bij het voorbeeld van de vorige passus te blijven, hoe zou Plato op ons spúwen, als hij kon merken, dat nú, bijna in het jaar tweeduizend, onze gymnasiumfrikken hun adepten nog met zijn Phaedo over de onsterfelijkheid van de ziel aan het hoofd komen. Maar deze wijze van verouderen bedoel ik niet, nee, ik bedoel de misvatting, dat iets zou kunnen verouderen, zo maar, helemaal vanzelf. Ik had een enthusiaste bui, ik had Ludwig Feuerbach ontdekt. Ik holde naar een vriend toe. En bracht verslag uit. Hoe sloeg hij mijn enthusiasme dood? Feuerbach - dat was immers ouwe koffie! Alsof de waarheid, het enige waar het om gaat, ooit verouderen kan. - Maar ik had me deze overweging kunnen sparen. Ik hoefde zo ver niet te zoeken - mijn blik dwaalde naar zijn schrijftafel. Daar lag - Augustinus. Augustinus, die de erfzonde gebakken heeft, Augustinus, die de vrouweziel zo diep gepeild heeft, dat hij de vrouw als een zak vol bloed en vuil slijm beschrijft. Over verouderen gesproken. | |
[pagina 157]
| |
Ik denk dat het zo zit, dat de achterlijkheid, die de meerderheid van de mensen ingeschapen is - als iets een erfzonde is dan is het dit - hen a priori van doorgebroken inzichten afsluit. Zij wringen zich in duizend bochten. En die achterlijkheid zoekt zich dan ook met een theorie te omkleden. Die theorie is de aantijging, dat een gewonnen inzicht, beurtelings niet origineel en niet nieuw meer zou zijn. Maar - even repeteren. Het gaat niet om originaliteit, maar om waarheid en houdbaarheid. En laten we, als we dan beslist aan dateren moeten doen, er ook aan vasthouden, dat bepaalde dingen ná bepaalde andere dingen vallen. Het positivisme bijvoorbeeld ná Kant. En Feuerbach een heel stuk ná (wat hééft hij zich trouwens vreemd gedragen) Christus.
MAX DE JONG |
|