Columbus. Jaargang 1(1945-1946)– [tijdschrift] Columbus– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 98] [p. 98] [W.J. van der Molen: Gedichten] Najaarsdag De hemel draagt al dodelijke kleuren en maakt de dagen bijna pijnlijk goed, doch in het gruis der losse blaren geuren de laatste rozen naar geronnen bloed. Aanschouw de speelse moed der meidoornhagen die leeg gaan sneeuwen in dit ernstig uur, dat wij het leven niets meer durven vragen dan smeulend hout en een kortstondig vuur. Te lang reeds zijn wij eenzamen gebleven, doch nu de hemel roomt tot roze schuim, hervinden wij de waarden van het leven, en in de doolhof van een grijze tuin wordt dit gedicht te haastig neergeschreven, terzij de chaos van bloemen en puin. Reddeloos Ik kan niet om de oude weemoed wenen waarmee het najaar door de bomen dort, want blaren zijn getelde edelstenen waarvan de aarde opnieuw bezitter wordt. Zie, in het park welkt de juwelen zegen van kleine rozen, ijdel als een vrouw, en onder berken, huiv'rend in de regen, staan de crysanthen, zwanen in de rouw. De eiken bronzen tot beslagen goud, en aan het venster waar ik zit te schrijven, wordt mij de trek der vogels zo vertrouwd, dat ik te vaak op het verlangen stoot, om even reddeloos te kunnen drijven in de immense regen van de dood. W.J. VAN DER MOLEN (Uit een dezer dagen te verschijnen bundel: ‘Gered voor Vannacht’; N.V. Uitgevers-Maatschappij G.A. van Oorschot, Amsterdam.) Vorige Volgende