Columbus. Jaargang 1(1945-1946)– [tijdschrift] Columbus– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 97] [p. 97] [A.H. Peters: Gedichten] Oude gravure De vrieskou slijpt de slooten glad als glas En bijt de wilgen grimmig in hun knuisten, De populieren die des zomers ruischten, Staan scherp gewet als messen in het gras. Ginds vlucht uit roestig, somber rietgewas Een koppel eenden, ras, met kloeke slagen, Die hen ver over witte beemden dragen Naar 't blikkerspel van den bevroren plas. Door starre stilte boort een fijn geluid Van smalle ijzers, diepe lijnen drijvend In 't gladde, leege blad van blinkend ijs; Daar zwiert zich nog een eenzaam rijder uit, Aandachtig en in sierlijk schrift beschrijvend Het klaar relaas van zijn geslaagde reis. De begenadigde Hij streek de flonkerende banen Van morgenblauw op het paneel En toverde in najaarslanen Het diepe groen van mosfluweel. Daar stond verwonderd tussen stammen Een hert, gesprongen uit het hout En over hel-scharlaken zwammen Lag zonlicht, als een vlies van goud. De vijver glom, een klare spiegel In rood verweerde lijst gevat: Van roestig riet verstild gewiegel En late gloed van dorrend blad. En bij het drogen der penseelen Zag hij ontroerd en blij verrast Hoe daar een lichtstraal lag te spelen Op 't schilferwit van berkenbast. A.H. PETERS Vorige Volgende