Columbus. Jaargang 1(1945-1946)– [tijdschrift] Columbus– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 84] [p. 84] [Jan Praas: Gedichten] Boeren in de herfst De wind drijft door de bomen om U henen, akkers zijn grauw en naar den einder leeg, marskramer is de wegen langs verschenen, eenzaam als immer, en het jaar ligt veeg. Hier is het leven tot het been gebeten, ruig weer kapt af tot zon, of mistig blauw over de essen, waarlangs oude veten en sagen zwerven door de najaarskou. Gij gaat het erf om, aarzelt bij de beesten, en kijkt omhoog, de hemel ziet weer straf, dan loeit soms dagenlang de herfst tempeesten; de boeren scheiden vleeglend graan en kaf. Zo ligt de herfst over de boerenplaatsen, bijeengedoken aan de akkerrand, hier wonen mensen als zijn zij de laatsten, die wonen in dit uitgestorven land. En 's avonds staat Gij in het klein gehucht te luistren, àl te eenzaam, naar geluiden, ver en beloftevol. Het is de vlucht, hoog op, van kraanvogels op weg naar 't zuiden. [pagina 85] [p. 85] Landelijke nachten Doods ligt het land. Hard zijn de gronden. Grauw staan de bomen langs den einder heen, De dag komt kort, en wordt ontbonden van veeg verscholen licht tot git-blauw steen. Wit en verijld drijft nevel in de bossen, wed, schuur en es staan dichter tot elk een; het leven schuifelt onder heg en mossen, en grijze sagen stijgen uit het veen, en dringen om de haard waar oude monden ze met warm vuur bezielen van weleer. Wodan en Donar doen opnieuw de ronde, en waar zij rijden slaat de bliksem neer. De boerenzoons staan in de nacht te staren, hoog boven hen zijn sterren zonder tal, dan wenden zij zich; met een moe gebaren sluiten zij bonkerig de oude stal. Een mens vindt in bedompte bedstee heul, en de beesten trappen trager tegen 't schot; alles raakt stil, verkoolde blokken smeulen. Zo zijn de nachten hier. Zwart onder God. JAN PRAAS Vorige Volgende