Columbus. Jaargang 1
(1945-1946)– [tijdschrift] Columbus– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
Litteraire pepernotenHet was weer Sint-Nicolaas, en - eindelijk na zoveel jaren - begonnen in de boekhandel de tafels zich weer te vullen. Maar daardoor is het tevens alweer tijd geworden, hóóg tijd, ons op de waarde van het kortelings verschenene te bezinnen. Laat ik mij tot de poëzie bepalen. * * * Daar is de door velen met zoveel spanning tegemoetgeziene bundel van A. den Doolaard ‘De Partisanen’.Ga naar voetnoot1) Sympathiek en onsympathiek beide doet de korte inleiding aan, die de dichter zijn verzen meegeeft; sympathiek waar een bijna te late liefde tot het vaderland beleden wordt, onsympathiek in zoverre hier een soort mystiek wordt gesuggereerd, die ongetwijfeld gefantaseerd is: ‘Slechts de droom kon mij naar Nederland terugvoeren; daarom zijn deze gedichten in de droom geschreven, niet in Londen, maar in bezet gebied’. De kennelijke waarheid is anders: Den Doolaard heeft in Londen de uit Nederland doorkomende berichten cerebraal - en waarom ook niet? - geïnterpreteerd en vervolgens zijn gedichten en geïntroverteerde gevoelens ongebroken op rijm gezet. Den Doolaard is blijkbaar de ‘materialist’, voor wien de droom slechts betekent: dat deel der werkelijkheid, waarvan men lichamelijk geen ervaring heeft en waarvan men zich dus enkel de voorstellingen maken kan, die al naar gelang het aantal der gegevens meer of minder vaag zullen zijn. Anderzijds - men zie de geciteerde formulering - maken deze voorstellingen zelfs Den Doolaard's droom uit. Misschien ook is hij van mening, dat alles wat rijmt aan de werkelijkheid ontheven en daarmee in de sfeer van de droom opgegaan is. Den Doolaard heeft maar gedróómd, dat hij droomde. Hij heeft er wellicht de opdracht toe gekregen... Deze verzen hebben met de droom, d.i. immers het irrationele-bij-uitstek totaal niets te maken. Terwijl ik ze las, moest ik eensklaps naar de bundel ‘Steenen’ van Ed. Hoornik grijpen, om de gedichten te lezen, waarin iets dat toen voor ons immers nog niet meer dan een vermoeden zijn kon omtrent het lot der Duitse Joden, het vermoeden van de komende oorlog ook, zó dwingend stem kreeg, dat wij voor zijn vaak irrationele monologen veelal geen antenne hadden en geneigd waren van psychopatische extravagantie te spreken. Later pas, zelf en lijfelijk bedreigd, erkenden wij, welke pijnigende genade aan Hoornik reeds ten deel gevallen was, en | |
[pagina 71]
| |
wisten weer dat de dichter feitelijk slechts dichter is bij de gratie van het, in letterlijke zin, psychopatische. Een zo sensieve figuur als Hoornik is Den Doolaard stellig niet. Hij is niet zelf ziel-lijk bij wat met ons volk geschiedde betrokken geweest. We mogen hem dat niet kwalijk nemen; wij verwijten hem slechts het gebrek aan zelfkennis en zelfcritiek, dat dergelijke verzen toeliet te ontstaan. Hij overschreeuwt zich, prijst op welhaast mofse wijze het heldendom (aan) en is uitgepraat, wanneer hij van een werkelijk diepere ondergrond getuigen moest. Nooit werd echter nog met de schreeuwlelijkheid van holle woorden het wezen van enig ding benaderd. Zo nadert deze poëzie hoogstens tot die ‘persoonlijke kijk’ op een buitenpersoonlijke werkelijkheid van de vele geschiedenisverhalen, die op de Lagere School bij voorkeur gelezen worden. De dichter echter heeft slechts te spreken van wat hem persoonlijk innerlijk heeft beroerd. En daarvan komt bij Den Doolaard niets aan den dag. Zo verloopt zijn werk in de afgrijselijkste rhetoriek van het meest oncritische nationalisme. Aan dit oordeel veranderen zelfs de enkele geslaagde strofen en regels niets. Deze verzen druipen van bloed, en de Nederlander was zó flink (ik niet, den Besten!) en we horen door Den Doolaard's strofen reeds de fiere stappen dreunen van een nieuw edel ras: de partisaan, de èchte vaderlander. Dan weet ik werkelijk niet meer, wat het verschil is tussen mijn landgenoot Den Doolaard en die Duitse Nazi-poëten als Baldur von Schirach en Gerhard Schumann... Den Doolaard was zo vriendelijk, den lezer een oordeel over het welslagen dezer gedichten voor te behouden. Welnu, mijn repliek is een onomwonden: Neen! * * * Wat over M. Mok's ‘Verzen van Nederland’Ga naar voetnoot2) te zeggen valt, is al evenzeer samen te vatten in dat ene woord ‘rhetoriek’. Combinaties als ‘noodlotskreten’, ‘vlam van wanhoop’ en ‘afgrond van de waanzin’, ‘het woelend lichaam der rivieren’... Het is alles zo gezocht, zo krampachtig, zo onspontaan en ouderwets. Ik voel achter deze verzen bijna nergens een hart kloppen. Nu weet ik wel, dat Mok een bij uitstek epische natuur is en dat tot zijn terrein dus hoofdzakelijk het gestalte-geven, het beeldende behoort; maar wanneer zijn plastisch vermogen zich bijkans van strofe tot strofe anders oriënteert, blijft er weinig te waarderen over. Er is geen poëtische eenheid in het beeldgebruik onderling, zodat geen enkel gedicht een andere indruk laat dan die van willekeur en verwarring. Erger nog acht ik de momenten van valse beeldspraak binnen de perken van één metaphoor, het veelvuldig overtreden van de meest elementaire wetten der taalplastiek. Zo is het eventueel nog wel mogelijk, dat vliegmachines ‘het verblekend spoor der sterren doorbreken’, maar niet, dat zij ‘tussen’ dat spoor doorbreken en nog minder dat ‘het rauwe geronk van vliegmachines’ tussen het ver- | |
[pagina 72]
| |
blekend spoor der sterren door breekt. De functie van oor en oog zijn nu eenmaal verschillend; daar kan zelfs de dichtkunst niets aan verhelpen. En hoe draagt gij uw hart in u, lezer? Merkwaardige vraag, nietwaar? Hoe dan ook, Holland doet dat ‘zoals een vrouw het kind van haar verlangen’. Wat moet dat worden, als Holland dat hart ter wereld zal gaan brengen?! Overigens zou ik zowel voor Mok als voor mijzelf haast wensen, dat de dichter hier uit eigen ervaring sprak. Mogelijk dat wij dèn nog eens iets van Mok's hart te aanschouwen zullen krijgen! * * * Terecht hoopte Koos Schuur in ‘Het Woord’ (Oct. '45) op een radicale winter. Maar ook een strenge litteraire Sinterklaas kan al beilzaam werken. Wie weet hadden sommigen niet gedacht, dat Sint zo vreemd zou uitpakken. AD DEN BESTEN |
|