Columbus. Jaargang 1(1945-1946)– [tijdschrift] Columbus– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 68] [p. 68] [P.J. Stolk: Gedichten] De kruisspin Aan muggen die onachtzaam langs hem vlogen Maar aan de dunne draden bleven kleven, Met slijmrig spinsel werden vast geweven, Heeft hij zich in de zomer dik gezogen. Nu hangt hij, kop omlaag, soms zacht bewogen, In 't midden van het web op prooi te wachten, De kleine kop vol knorrige gedachten, De haarge poten wachtend krom gebogen. Plots schrikt hij op; aarzelt; klimt vlug omhoog. Maar 't is een takje dat zijn web bewoog, Hij laat zich langzaam aan een draadje zakken. In 't midden van het web draait hij zich om: De kop omlaag. En hangt weer roerloos, stom, Inwendig mokkend tussen bruine takken. De egel Hij voelde 't einde. Onbewust gedreven Door aandrang groot en machtig als de vloed, Zocht hij naar waar gebladerte behoedt De koele schaduw, die hem rust zou geven. En toen, met een krampachtig tegenstreven, Verlamde 't lijf en doofde 't licht voor goed; En in 't verkillend lijk stolde het bloed Dat eens gejaagd had van begerend leven. Van heinde en verre kwamen zwarte kevers En vraten zich in 't donkere lichaam zat Aan 't half vergane, glimmend grijze vlees. - Ik vond een dode egel langs het pad, En wist mij machteloos overgeleverd Aan kevers, wachtend op mijn rottend vlees. P.J. STOLK Vorige Volgende