Columbus. Jaargang 1
(1945-1946)– [tijdschrift] Columbus– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
Naar aanleiding van een stinkeiIn het eerste nummer van Columbus gooit de heer van Straten mij een wel zeer onwelriekend ei naar het hoofd. Zolang deze jongeman zich met zijn kritiekloos geschrijf tot de poëzie beperkte, was er weinig reden hiertegen te ageren; zoals Greshoff al zei: de typographen moeten tenslotte ook leven. Maar nu hij zijn neigingen ook al in proza gaat uitleven en mij daarin op een onaangename manier betrekt, wil ik een en ander toch wel recht zetten, niet omdat het mij iets kan schelen wat de heer van Straten van mij denkt, maar omdat ik aanneem dat zijn stukje, ondanks de naam van den ondertekenaar, toch wellicht ook nog wel door anderen zal worden gelezen. De heer van Straten, die wèl een Hele Piet Uit De Illegale Kunstenaarswereld schijnt te zijn, blijkt voor zo'n vooraanstaande figuur toch merkwaardig slecht ingelicht. De laatste maal dat ik in Groot-Nederland publiceerde stond dit blad onder de redaktie van S. Vestdijk. Ik heb nooit geweten dat dit een nationaal-socialist was, maar misschien heeft Hans van Straten in de illegaliteit anders vernomen. Hij schijnt er heel wat vernomen te hebben dat onwaar is. Verder schrijft hij dat ik te bang zou zijn geweest om in De Laarzen der Mohikanen de juiste verschijndatum, n.l. 1944, te vermelden. Deze bundel werd evenwel, evenals de andere Semaphore- en Odysseeuitgaven, (van Theo van Baaren, Niek Verhaagen en Koos Schuur - ook al zulke onbetrouwbare namen!) geantedateerd, omdat de uitgever, mijn vriend Anthony Bosman, met een vroegere klandestiene uitgave last met de Kultuurkamer had gehad. Voor iemand die zo bizonder goed op de hoogte is als de heer van Straten is het wel vreemd dat hij niet weet dat de colophon van mijn Praeter Gallum Cantat: ‘gedrukt in de zomer van 1944’, van mijn Gorgelrijmen: ‘gedrukt in 1944’, en van mijn Twintig Sonnetten: ‘gedrukt in Januari 1945’, vermeldt. Wat nu de bewuste uitgave van de Sleutelpers (N.V. Sijthoff's Uitg. Mij.) aangaat: ik heb een brief van den directeur van deze uitgeverij van 22 Dec. 1944 waarin hij mij meedeelt dat hij het uitgeven zal, en van 17 Jan. 1945 dat hij er nog dezelfde maand aan zal beginnen. Volgens mij waren we toen nog bezet, maar misschien dacht men daar in die heel bizondere illegaliteit van Hans van Straten anders over. Dat het verschijnen door enkele, mij zelf onbekende oorzaken, vertraagd werd, is mijn schuld niet; | |
[pagina 47]
| |
evenmin ben ik verantwoordelijk voor de overigens volkomen juiste colophon. Ik heb na de bevrijding nog wel meer klandestiene uitgaven in de boekhandel zien liggen. Allemaal van gewetenloze profiteurs, vermoed ik. Al met al heeft de heer van Straten er dus, ondanks zijn alwetendheid, maar wat op los gekletst, of om het in zijn eigen woorden uit te drukken: hij heeft gelogen. Maar er zijn genoeg mensen in eer en deugd oud geworden die niet over de eerste en ook niet over de honderdste leugen gevallen zijn. Dat de heer van Straten dus niet wanhope. C. BUDDINGH' | |
De heer Buddingh' boosDe heer Buddingh' is over mijn stukje wel erg kwaad geworden, althans hij doet alsof. Voor iedere lezer moet het m.i. wel duidelijk zijn dat deze jongeman hier met veel omhaal van woorden slechts zijn eigen geweten in slaap tracht te praten. Over zijn lidmaatschap van de Kultuurkamer zegt de heer Buddingh' n.l. niets. Mijn opmerking over zijn medewerking aan Groot-Nederland blijkt inderdaad onjuist te zijn. Dit neem ik dan ook in zijn geheel terug. Ik ging bij het schijven van bedoeld stukje op mijn geheugen af, aangezien ik wegens ziekte niet in staat was een en ander in een bibliotheek na te slaan. Niettemin heeft de heer Buddingh' bij deze publicatie misbruik gemaakt van zijn Kultuurkamer-lidmaatschap. De heer Buddingh' geeft hoog op van al het clandestiene dat hij in deze oorlog heeft gepubliceerd. Clandestiene uitgaven onder dekking van de Kultuurkamer, zoiets moet men weer in Nederland zoeken! Een bepaald komisch effect maakt 's heren Buddingh's opmerking, dat zijn vriend Anthony Bosman met zijn clandestiene uitgaven last kreeg met de Kultuurkamer. Mijn vriend Jan Vermeulen ondervond bij zijn clandestiene uitgaven (‘De Molenpers’) steeds de meest onbaatzuchtige medewerking van deze instantie. Maar misschien kwam dat wel omdat hij er géén lid van was! Het colophon van de boekjes, die de heer Buddingh' noemt, heb ik helaas nimmer kunnen naslaan. In de tijd dat zij verschenen bevond ik mij in Duitse gevangenschap. Later, op de tentoonstelling ‘Het vrije boek’, heb ik er naarstig naar gezocht; helaas waren ze daar nergens te vinden, evenmin als de andere uitgaven van de Semaphore- en Odyssee-pers, die de heer Buddingh' noemt. Misschien kan hij mij over deze merkwaardige absentie inlichten?! (De uitgaven van de Semaphore- en Odyssee-pers werden voor de tentoonstelling ‘Het vrije boek’ geweigerd. - Red. Columbus.) De correspondentie van den heer Buddingh' met den directeur van Sijthoff's Uitg. Mij. interesseert mij niet in het minst. Zelfs hij ontkent ten slotte niet dat bedoeld boekje na de bevrijding, toen er dus niets meer aan de hand was, werd gedrukt, dat dus het Colophon bewust gelogen is, waarvoor hij als auteur verantwoordelijk blijft. Overigens is het natuurlijk tekenend | |
[pagina 48]
| |
dat juist de heer Buddingh' bij een uitgeverij als de ‘Sleutelpers’ te land moest komen. De heer Buddingh' zwijgt ten slotte in alle talen over de prijs van zijn druksel (f 10.-), die immers bij elken ‘argelozen lezer’ den indruk moet wekken dat hier sprake is van een ‘illegaal doel’. Behalve mijn opmerking over Groot-Nederland handhaaf ik mijn stukje dus in zijn geheel. Wat de heer Buddingh' verder over mijn persoon in het geding tracht te brengen laat ik voor wat het is: de onaangename recalcitrantie van iemand die niet de fairness bezit om na een begane stommiteit te zeggen: ‘Dat had ik niet moeten doen’. De manier waarop de heer Buddingh' zijn - oorspronkelijk ook door mij zeer gewaardeerde - positie onder de Nederlandse letterkundigen tracht te herwinnen, kan men niet anders noemen dan ‘clandestien’. Hier past alleen een ruiterlijk erkennen van gedane misstappen. Mocht de heer Buddingh' alsnog hiertoe overgaan, ik zal de eerste zijn om hem als auteur weer te accepteren. Maar ik blijf voor de eer bedanken om mij door het boerenbedrog van boekjes als ‘Het Huis’ bij de neus te laten nemen. HANS VAN STRATEN
Discussie gesloten - Redactie |
|