Clioos Cytter, slaande aardige gezangen, nieuwe wyzen, geestighe steekdichjes en brandende minnekusjes
(1669)–Anoniem Clioos Cytter, slaande aardige gezangen, nieuwe wyzen, geestighe steekdichjes en brandende minnekusjes– Auteursrechtvrij
[pagina 200]
| |
Op uw Lyzanders woort;
Al zouw 't my eeuwig rouwen,
Ik vrees noch doot, noch moort.
2.[regelnummer]
Gy weet, waerdige Engelin,
Wat wy beiden in ons min,
Al hebben uitgestaan;
Wat voor laster, smaat en hoon,
Ons van menschen en van Goôn,
Is over 't hooft gegaan!
Wat al druk en lijden,, En verblijden,
Haat en gunst en spijt!
Wie kan zijn nootlot mijden,
Hoe ver, hoe na, hoe wijt?
3.[regelnummer]
Wy vertrouden niemant niet,
Die ons raden, die verriet
Haer zelf, en u, en my; Onder, boven, van ter zy,
| |
[pagina 201]
| |
Dreigden 't alles, egter gy, Waert wel gemoet, maer wy,
Zagen niet de buyen,, Die van 't zuyen,
Ons doenmaels naakten; ach!
Al wat men op kon ruyen,
Quam nijdig voor den dag.
4.[regelnummer]
Doch ik hoop, ô Erremgaart,
Zoo uw aart niet weer ontaart,
Gy haast zult zien de tijt,
(Van ons langh gewensch voor heen)
Dat wy zullen t' zaam alleen,
Eens leven onbenijt;
En ik, voor mijn drukken,, Dan zal plukken,
Die meer als aartze vrucht;
Daer 't hart, door droevige ongelukken,
Zoo treurig nu om zucht.
Amantur.
|
|