Clioos Cytter, slaande aardige gezangen, nieuwe wyzen, geestighe steekdichjes en brandende minnekusjes
(1669)–Anoniem Clioos Cytter, slaande aardige gezangen, nieuwe wyzen, geestighe steekdichjes en brandende minnekusjes– Auteursrechtvrij
[pagina 153]
| |
Hoe kuntge daar gebooren worde?
Uw kracht gaat boven de natuur,
Gy zijt wel Waater, maar gy steekt vol vuur:
Een vuur dat my tot min aanporde,
Een vuur dat my tot min aanporde.
2.[regelnummer]
Voorwaar nu zie ik dat een oogh,
My in mijn meeninge bedroogh,
En dat mijn Rozabellaas traanen,
Geen traanen, noch geen vloeden zijn,
Maar vuuren vol van vlammen en fenijn,
Al vloeyenz' uit haar oogen-kraanen.
Al vloeyenz' uit haar oogenkranen.
3.[regelnummer]
Men ziet hoe dat een zoomergloedt,
't Gewas der aarde dorren doet,
Wanneer het komt zijn vocht t'ontbeeren:
Maar schoon mijn Rozabella plengdt
| |
[pagina 154]
| |
Haar vochte traanen, 'k word 'er door gezengdt
En kon 'er lichtlijk door verteeren.
En kon'er lichtlijk door verteeren.
4.[regelnummer]
Laat nu een minnaar, die gelooft
Dat eene vloedt een vlam verdooft,
Voortaan niet hoopen, maar vry vreezen,
Wanneer een brakke traanen vliet,
Uit zijn bemindes droevig' oogen schiet,
Dewijl 'er brandt uit komt gereezen.
Dewijl 'er brandt uit komt gereezen.
F. Snellinx
|
|