Clioos Cytter, slaande aardige gezangen, nieuwe wyzen, geestighe steekdichjes en brandende minnekusjes(1669)–Anoniem Clioos Cytter, slaande aardige gezangen, nieuwe wyzen, geestighe steekdichjes en brandende minnekusjes– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Graveline. WAt is de Min wanneerze groeit? En op het schoonst begint te rijpen, en zeer jeug dig bloeit En zy nochtans Geen weermin en verkrijght, Hoeze zugt en hijgt; En dus en zoo vleit, En kust met liefde, die haar 't ongeluk bereit: 2.[regelnummer] Zy is gelijk de vrucht en 't kruit, Dat in 't begin der zoete Lenten, vroegh uit d'aard spruit Maar door de vorst Des nachts vervrooren wort, En geheel verdort, En niet weer en rijpt, [pagina 75] [p. 75] Schoon dat de Morgenzon, haar alle daag bezijpt. 3.[regelnummer] Wat baat dan of men trouwlijk mint, En zig verstrikt aan liefdens wetten, en zo stip verbindt Aan eene Maagt? Ik hou het alderbest, d'Eene als de rest Te achten, gewis; Die zoo kan vryen, staag het aldervrolijkst is. 4.[regelnummer] Maar ach! ik weet niet wat ik zeg, Ik sprak, 'k beken't, daar vry wat hevig zonder overleg; Want ik gevoel, Dat schoon mijn zonneschijn, Haar glans trekt van mijn, Ik noch evenwel Haar moet beminnen; is dat nu niet mijne hel? Vorige Volgende