| |
| |
| |
Harddrs Gezangk.
Toon: Fillis quam Filander.
CLoris, Fillis, en Dareide,
Tirsis, Hemon, en Chrezeide,
2.[regelnummer]
Gingen eer Apol zijn wagen,
Dreef uit Tethis glaze schoot,
Met Dorinde, al t'zaam beklagen,
Die van Faunus was vermoort,
Om een beuzelachtig woort,
3.[regelnummer]
Doen dees rouwstoet was gekoomen,
| |
| |
Daar des Amstels zilvre vliet,
Zijne zilvre blankke stroomen,
Door de Diemervelden schiet,
Bracht Dorinde deze stoet,
Daar heur Felix lagh in't bloet.
4.[regelnummer]
Pales had hem zelfs gedragen,
In den Tempel van de min,
Al 't geboomte scheen te klagen,
Om den Harder die zijn zin,
Al 't gevogelte was stil.
5.[regelnummer]
't Vee, de Stroom, de Harders, schreiden
Al de Veltgoôn kermden, dat
Het weergalmden door de weiden,
Tot de grooten Amstelstadt.
Fluit, en Hooren, Lier en Bom,
| |
| |
Van de Saters waren stom.
6.[regelnummer]
Zelfs de felle Leeuwen steenden,
Om die braven Harders doot;
Lucht en aart zijn val beweenden,
Hy lach in Armydes schoot,
Met zijn diep deursteken hart.
Al de Harders tot een smart.
7.[regelnummer]
't Bloet liep uit twee diepe wonden,
't Aangezicht was kout en bleek,
Over al gescheurt geschonden,
Dat het hooft, geen hooft geleek,
't Hair vol bloet, stont over ent.
Tekens van zijn droeve ellent.
8.[regelnummer]
Ach! begon Dorind te klagen,
Felix ziet uw tweede ziel,
Ziet uw hoop uw welbehagen,
| |
| |
Daar uw trouwe zin op viel,
Nu van droefheit smelten; ach!
Ik beklaag die droeve dag.
9.[regelnummer]
Dat Silvaan uw moet aanhisten,
Tegens Faunus dat gedrocht
Daar gy al te vry meê twisten,
't Geen u heeft ten val gebrocht,
Dog 't zijn gooden maar in schijn,
Die den mensch zoo bitter zijn.
10.[regelnummer]
Felix zoo gy in de Weyen,
Van het zalig zielen velt
U vermaakt, gy hoort geen schreyen
Van haar die vast d'uuren telt,
En verlangt by u te zijn,
Om te wezen uit dees pijn.
|
|