Het Christalyne spieghelken
(1630)–Anoniem Christalyne spieghelken, Het– AuteursrechtvrijOp de wijse: O saligh heyligh Bethlehem.
IErusalem ghy schoone stadt,
Hoe staet ghy Bruydt in mijn behagen,
Mijn ooghen maeckt ghy dick soo nat,
Mijn herte doet ghy naer u jaghen.
Want boven alle schoonheydt schoon,
Zijt ghy van buyten en van binnen,
Soo dat tot uwen lof ydoon
Noch menschen zijn, noch Seraphinnen.
O gulde Son, o silv’re Maen,
O Sterkens blinckend’ als Robijnen!
Maer die daer eens mocht binnen gaen,
Duyst Sonnen soud’ hy daer vinden schijnen.
Schoon Vaderlant, schoon Vaderlant,
Godts alder-triomphantsten throone:
In u is rijckdom abondant,
O saligh die u krijght ten loone.
V mueren zijn van goude fijn,
Bestroyt met peerlen zijn u straten,
In u en is gheen Sonne-schijn,
Want ghy schijnt selve boven maten.
| |
[pagina 78]
| |
Hoe schoon blinckt daer den Diamant,
Hoe soetjens lachen de Seraphieren,
Oock den Carbonckel triomphant,
Gheeft licht in duysentigh manieren.
Tapijtsery en isser niet,
Dit zijn Jerusalems tapijten,
De motten doense gheen verdriet,
Den tijdt en kanse niet verslijten.
O schoon Syon mijn liefste Bruydt,
Ghy hebt berooft alle mijn sinnen:
Maer desen roof doet my gherief,
Nu sal ick u alleen beminnen.
Dus roept mijn ziel: O Heer’ wanneer,
O wanneer sal ick van hier scheyden?
Naer u soo haeck ick even seer,
Al wilt het vleesch my neerwaerts leyden.
Ick ben hier in het tranen dal,
Den hooghen Thabor is daer boven:
Och laet my met u vrienden al
V Majesteyt eens saligh loven.
|
|