| |
| |
| |
Nell Wagemakers
Belle van Zuylen
Een verhaal heeft nooit een einde, maar alleen een lange reeks vervolgen
Madame de Charrière
Ik weet niet zoveel van geschiedenis, wel weet ik dat Belle van Zuylen over wie ik ga schrijven voor mij boven de geschiedenis is. Ruim honderdzeventig jaren geleden stierf zij: een Nederlandse vrouw in Colombier bij Neuchâtel. Door de eeuwen zijn haar brieven, gedichten, pamfletten, muziek, toneelstukken en novellen bewaard gebleven, op de meest uiteenlopende plaatsen in Europa. Ik vind dat zij ons werkelijk iets te zeggen heeft, woorden die als kristallen voortleefden in de harten van mensen die haar wezen vermoedden en alle speurwerk verrichtten; het geschrevene te vertalen en uit te geven.
Zo overleefde haar literaire en muzikale werk.
Soms worden kristallen vonken; inspireert zij mensen nu om te werken met háár gedachten.
Een vonk heeft mij getroffen.
Belle van Zuylen: zij werd geboren op 20 oktober 1740 op het kasteel Zuylen. Haar doopnamen waren: Isabella Agneta Elisabeth van Tuyll van Serooskerken. Diederik Jacob (1707) van Tuyll van Serooskerken was haar vader; Heer van Zuylen en Westbroek en Maarschalk van Montfoort. De moeder van Belle heette Helena Jacoba de Vicq (1724), ze stamde uit een lakenkoopmansfamilie uit Antwerpen, wonende in Amsterdam.
Belle werd de oudste van zeven kinderen, drie meisjes en vier jongens.
Hun namen: Reinout (1741), Willem-René (1743), Diederik (Ditie) (1744), Johanna-Maria (1746), Vincent (1747), en Gertruda (1749), zíj stierf kort na de geboorte.
Belle leefde als kind op het kasteel en waarschijnlijk voelde zij zich wel gelukkig. Toch helemaal zeker is dat niet. Denkend eraan dat zij zeer besloten en streng leefden. En dat voor Belle met haar sprankelende vitale geest.
In 1750 en 1751 was Belle een jaar op school in Genève en
| |
| |
maakte zij een reis met Mejuffrouw Prévost; door Zwitserland en Frankrijk. De gouvernante kwam mee naar Zuylen; Belle moest terug vanwege haar gezondheid. En weer in Nederland, onze taal verleerd. Mejuffrouw Prévost keerde later terug en Belle begon een briefwisseling met haar. Fragmenten: Mej. Prévost legde nogal wat nadruk op het verstand en antwoordde Belle op de volgende wijze (Belle schreef schijnbaar over haar grote gevoel):
‘Hoe is het mogelijk, voor iemand die zoveel voorrechten bezit als jij - dat je zulke sombere dagen doormaakt als die waarover je me in vertrouwen neemt. Ik begrijp dat het je hindert, wanneer je je moeder of mensen van wie je afhangt gelegenheid geeft je te berispen ... Heb je nog niet naar de oorzaak gezocht waarom je zo gemakkelijk huilt? Ik moet me erg vergissen als er niet meer eigenliefde bij te pas kwam dan rede.’
Toch schreef mejuffrouw Prévost ooit:
‘Het lijkt mij dat je moeilijk te vermaken bent. Ik wil best aannemen dat de meeste mensen die je ziet daar niet toe in staat zijn. Maar ga toch eens na of dat niet voortkomt uit je innerlijke stemming. Wat is er gebeurd met het meisje dat zelfs in haar slaap lachte?’
Mejuffrouw Prévost is waarschijnlijk een vrouw geweest die veel invloed op Belle gehad zal hebben.
De korrespondentie duurde tot Belle haar 18e jaar. Díe brieven zijn niet bewaard gebleven neemt men aan. Ze zijn nog niet gevonden. De 57 brieven van mejuffrouw Prévost zijn in het bezit van de Bibliotheek in Neuchâtel.
Belle las de la Fontaine, Plutarchus, Pascal en Voltaire. Ook de klassieke brieven van M.M. de Sevigné; beschrijvend het politieke, kulturele en maatschappelijke leven in de 17e eeuw. Belle studeerde o.a. wiskunde, Italiaans en Engels. Op die leeftijd en al eerder had Belle last van ‘vapeurs’.
Psychosomatische uitingen van een mens die niet kon zijn wat zij was: gevoelig, onafhankelijk, nieuwsgierig, kritisch, eerlijk, ongeduldig, vasthoudend en intelligent. Belle met haar calvinistische opvoeding en predestinatiedogmatiek.
‘Vanaf de geboorte begint voor ons de eeuwige aaneenschakeling van oorzaak en gevolg,’ schreef Belle.
| |
| |
In religie zou Belle nooit rust vinden. De natuurwetenschap, kennis en de evolutie van de mens, daar vertrouwde ze op.
In 1760 ontmoette Belle tijdens een dansavond Constant d'Hermenches, kolonel in dienst van de Staten-Generaal. D'Hermenches leefde gescheiden van zijn vrouw in Zwitserland, hij was 37 en geen graag geziene gast in de Haagse salons, vanwege zijn onkonventioneel gedrag en konversatie.
Belles eerste woorden tot Constant d'Hermenches waren: ‘Mijnheer, danst u niet?’
Zij begonnen een geheime briefwisseling die eerst liep via Mme Geelvinck, een vriendin, en later via C. de Perponcher, toekomstig verloofde van haar zus Mitie (Joh. Maria).
In 1762 begon de grote brievenstroom over en weer tussen Belle en d'Hermenches. Zo sprak Belle hem aan in haar brieven. D'Hermenches noemde haar Agnès.
Simone Dubois, schrijfster van Belle van Zuylen 1740-1805, Leven op afstand waaruit ik de vier citaten haalde, zegt hierover in haar boek dat Belles relatie in de vorm van brieven een epistolaire liefde is geweest. Ik onderschrijf het, ik vind haar in haar brieven zowel liefdevol en gevoelig als meedogenloos zelfanalyserend. Voor Belle was schrijven bijna de enige vorm van ekspressie. In d'Hermenches' brieven vond ze en verstand en gevoel, begrip en ook erotiek. Een citaat uit een van de eerste brieven van hun korrespondentie die 15 jaar duren zou. Belle schreef aan d'Hermenches dat ze een vriend voor zichzelf wenst die zich niet zo uitdrukt als d'Hermenches, en dat ze wat hij schrijft ook niet als een beleefdheid wilde beschouwen.
Toch leek het haar meer dan vriendschap. Ze schreef dat zijn brieven haar plezier zouden doen, haar vleien en haar wat leren. Citaat:
‘Het doet mij genoegen dat je ingenomen bent met mijn stijl en mijn verzen, er zal wel iets waars zitten in je loftuitingen. Wat je zegt over de pretentie om geestig te zijn is heel juist, ik zal het zoveel mogelijk ter harte nemen. Eigenlijk is het geen bewuste pretentie: als ik mij amuseer zeg ik zomaar wat er door mijn hoofd gaat, dat is niet altijd op zijn plaats. Als ik mij verveel ben ik helaas zo oprecht te geeuwen en in te slapen, dat kwetst en irriteert. Er wordt gezegd dat ik niet om een gewoon
| |
| |
gesprek geef en dat ik mijn geest boven alles verheven acht. Men vindt het ook niet goed dat ik meer wil weten dan de meeste vrouwen; maar men weet niet dat ik, omdat ik veel last heb van een sombere melancholie, mij niet gezond voel, zelfs bijna niet leven kan, als ik niet voortdurend geestelijk bezig ben. Ik geloof beslist niet dat veel weten een vrouw achtenswaardiger maakt: maar ik kan het leren niet laten; het is een noodzaak waartoe mijn opvoeding en mijn levenswijze mij gebracht hebben. Trouwens waarom zou ik tegen zo'n onschuldige neiging ingaan?’
‘Als ik er mij niet op verhef, als ik mijn plichten niet verwaarloos, wat valt mij dan te verwijten? Misschien als iemand mij bewijzen kan dat de wetenschap niet te verzoenen is met onze verplichtingen, in dat geval vraag ik om verontschuldiging ... Maar men doet mij te veel eer of te veel onrecht aan door te denken dat ik zeer ontwikkeld ben, hoogstens heb ik een paar stappen ondernomen om het te worden ...’
Belle leefde in het hier en nù, ze zei:
‘Ik houd er geen gedragslijnen op na: volgens mij brengen die je regelmatig op een dwaalspoor. Ik laat mijn neiging beslissen al naar de omstandigheden, die is nogal constant en gelijkaardig genoeg om er mij aan toe te kunnen vertrouwen ... Is dat zo onverstandig?’ vraag aan d'Hermenches. ‘God verhoede dat ik ooit zou vrezen dat er geen toekomst voor mijn bestaan zou zijn.’
Ze hield niet van adel. ‘Adel,’ zei Belle, ‘is het recht om te jagen.’ In 1763 schreef ze anoniem Le Noble (De edelman), een hekeldicht/novelle dat niet in dank werd afgenomen door de Adelstand.
Haar grote vriendin indertijd was Lady d'Athlone. Ze is het gebleven. In '63 ook ontmoette Belle van Zuylen James Boswell. Deze vriendschap die een jaar duurde had voor Boswell twee doelen: zichzelf omvormen en Belle heropvoeden! Hij schreef over Belle, die hij Zélide noemde, aan zijn vriend William Temple in Engeland:
‘Zij is een charmant schepsel maar zij is een geleerde
| |
| |
en een grote geest; ze heeft enkele dingen gepubliceerd. Zij is verre mijn meerdere en dat bevalt me niet.’
Belle die heel serieus zocht naar een huwelijkskandidaat, meende die eerst in de filosofische Boswell gevonden te hebben. Bij hun afscheid schreef ze in een briefje dat haar tederheid voortkwam uit haar levendige gevoelens. Zij voegde daaraan toe:
‘U hebt groot gelijk te zeggen dat ik als echtgenote ongeschikt voor u ben. Op dat punt zijn we het volmaakt eens. Ik mis elk talent van ondergeschikte.’
Een maand voor zijn vertrek (mei 1764) schreef Boswell in zijn dagboek over hetzelfde onderwerp:
‘Ik bijvoorbeeld zou niet met je trouwen, al zou je me tot koning van de Zeven Provinciën maken.’
In een brief aan d'Hermenches haalde Belle dat gesprek aan plus haar konklusie:
‘Op een andere dag zei hij tegen mij dat, hoewel ik a charming creature was, hij niet mijn echtgenoot wilde worden, al zou ik als bruidschat de verenigde zeven provinciën meebrengen; en ik vond dat heel goed.’
In juni schreef ze Boswell over lijden uit liefde en over afhankelijkheid van haar ouders. Dat ze niet zou trouwen als ze geen vader of moeder had.
‘Maar ik heb een vader en een moeder die ik niet graag het graf in zou brengen en wier leven ik niet graag ellendig zou maken.’
‘Welke weg zou ik dan moeten inslaan? Ik weet het niet. We moeten leven van dag op dag, geleid door ons hart en door de omstandigheden; niet te veel redeneren, rustig slapen, zich vermaken en zijn neigingen volgen, wanneer die niet recht naar de misdaad voeren.’
Fragmenten uit vier brieven over al wat haar bewoog die dagen: vriendschap, geluk, lijden, en zwakheid, opvoeden, beminnen, religie; Belle schreef dat ze haar twijfels had over godsdienst. Ze geloofde dat er een God zou bestaan, een eeuwig en almachtig wezen. Belle was ervan overtuigd dat wat haar hart als goed oordeelde en het wezen in alle mensen ondanks zichzelf, dat dat dan goed ís.
Ze schreef de tekenen van goddelijkheid in de Openbaring duister en tegenstrijdig te vinden en ze daardoor niet goed begreep. Ze
| |
| |
twijfelde, ze hield die voor zich, ze liet de ander vrij. Citaat:
‘Maar ik ben niet in staat mijn geest te dwingen te geloven wat hij niet begrijpt, of mijn hart te dwingen een godsdienst te onderschrijven waar ik nooit voor zal kunnen voelen, zolang ik vind dat hij het beloofde geluk aan een deel van Gods schepselen onthoudt. Ik kan mijn lot niet van dat van anderen scheiden.’
Boswell vertrok. In 1765 nam Belle de korrespondentie weer op, die pas voorgoed zou stoppen in 1768.
In 1763 verspreidde Belle onder haar vrienden Portret van Mej. van Z ... onder de naam van Zélide, door haarzelf geschreven. En een Toevoeging aan het portret van Zélide. Eén zin uit deze zelfbeschouwing:
‘... Met minder gevoelige organen zou Zélide de ziel van een groot man hebben gehad, met minder geest en verstand was ze maar een zeer zwakke vrouw geweest.’
Een jaar eerder aan d' Hermenches:
‘... Je bent niet de eerste die het jammer vindt dat ik geen man ben, ik heb dat zelf ook dikwijls gevonden. Niet dat het zo zeker zou zijn dat ik zo'n bewonderenswaardige man zou wezen, maar ik zou op het oog een minder misplaatst schepsel zijn dan ik nu lijk. Mijn situatie zou mijn aanleg meer vrijheid toestaan, een sterker lichaam zou een actieve geest beter dienen ...’
Ze nam aan dat de natuur haar voorschreef welke rol voor haar was, en ze die goed zou proberen te vervullen.
Belle was erg rusteloos en sliep slecht derhalve; ze schreef vaak 's nachts. Soms gingen drie brieven per dag (per koets) naar d' Hermenches.
1764: De naam Francois- Robert- Eugène, Markies de Bellegarde verscheen in de geschiedenis als mogelijke man voor Belle. Doch de Bellegarde was katholiek en dat bleek voor de vader van Belle een groot bezwaar. Ze schreef bijna dagelijks over wat haar bewoog om wél te trouwen of dat níet te doen. Aan d' Hermenches over de Bellegarde (zijn vriend):
‘Ik geloof dat de Heer de Bellegarde niet geschikt is voor het huwelijk; jammer, want hij is heel aardig: hij zou mij anders terloops tot zijn vrouw kunnen nemen. Mijn afhankelijkheid hindert me dikwijls, als ik vrij was, zou
| |
| |
ik heel wat meer waard zijn.’
Trouwen wilde ze erg graag, al was het alleen al om van Zuylen weg te zijn. Die gevangenschap beviel haar niet. Ze had dromen over Frankrijk als zou het een paradijs zijn. Voor een huwelijk met een protestantse was echter dispensatie nodig van de Nuntius in Brussel en zelfs van de Paus.
Wat alles ekstra moeilijk maakt: de Bellegarde was een onvermogend man, met schulden. Belle is zover gegaan dat zij een kladbrief schreef aan d' Hermenches vóór haar vader waarin zij/hij sprak over menselijkheid, liefde, eerlijkheid, katholicisme en dogmatiek. Ik vind het een prachtbrief. Hij is verkort afgedrukt in S. Dubois' boek Belle van Zuylen.
D'Hermenches schreef ze: ‘... Ik heb mij nog nooit van mijn leven zo gevleid gevoeld. De Markies ziet mij een ogenblik en ik beval hem; jij die hem kent, die zijn vriend bent, wenst dat ik zijn vrouw word.’
Dan vroeg ze dat zichzelf af, dat kennen van, en schreef ze over de groei, vorm en inhoud van hun relatie. Ze wilde gekend worden, eerlijk zijn en open.
‘Welnu dan,’ schreef ze, ‘als ik iemand lief had, als ik vrij was, zou het me moeilijk vallen verstandig te zijn. Mijn zinnen zijn net als mijn hart en mijn geest begerig naar genot, gretig naar de felste en verfijndste indrukken. Niet een van de dingen die ik zie, geen klank gaat voorbij zonder mij een gevoel van geluk of leed te verschaffen, de lichtste geur doet mij aangenaam aan of maakt mij misselijk; de lucht die ik inadem, wat zachter, wat fijner, beïnvloedt mij met alle variaties die zij zelf inhoudt. Oordeel nu over de rest, over mijn verlangens en over mijn afkeer.’
Op de brief van Belle/d'Hermenches volgde een gesprek met haar moeder en wat later een dialoog met haar vader. Haar vader met zijn mening over het katholicisme en alle konsekwenties voor Belle en haar eventuele kinderen; en de zekerheid dat zij het onderwerp van gesprek zou worden in negatieve zin. Tezamen met de schuldenlast van de Bellegarde. Hij had ook zijn twijfels over het gelukkig worden van Belle.
Voor haar vader bleef toch het katholiek zijn van de Markies hèt principiële punt.
| |
| |
‘Zij herinnerde hem aan wat hijzelf altijd over de verdraagzaamheid had gezegd, aan zijn denkbeelden over samenwerking die niet tot stand kon komen met discussies, bepalingen en overeenkomsten, maar wel mogelijk werd als de natuurlijke invloeden van geest, gevoel en gewoonte tussen aanhangers van verschillende godsdiensten werkzaam konden zijn.’ Simone Dubois: Belle van Zuylen.
In een later gesprek dat Belle met haar vader had, bedong ze, indien het niet zou doorgaan, meer vrijheid voor zichzelf.
Belle zou zelf mogen beslissen als ze 25 werd, een jaar later in 1765.
Het praten, afwegen, schrijven (rekenen?) duurde voort. Uit die jaren heb ik de mooiste brieven gelezen van haar eerste levenshelft. Brieven van een vertwijfelde onvrije vrouw, vol warmte en liefde voor d' Hermenches die even onvrij was.
Over haar geest, haar grote vriend, schreef ze dat hij zo voortreffelijk was voor het gewone gebruik en haar daardoor geliefd maakte bij allen in huis. Zij wilde zich niet laten voorstaan op spiritualiteit en schreef dat haar ijdelheid subtieler en rustiger was geworden.
‘Wat dat betreft zal de Markies niets te klagen hebben; en daarbij lachen ze me iedere dag uit zonder dat ik boos word of er mij iets van aantrek. Als men mij maar mijn gang laat gaan, wat lessen, lectuur en schrijven betreft, zoals ik hier doe, een beetje vrijer nog, dan ben ik tevreden, en de Markies zal er zeker niet over denken mij daarin dwars te zitten: mijn geest noch mijn eruditie zullen hem hinderen: wat kan de rest hem schelen?’
Blijven leren wilde ze, tégen de verveling; ondanks alle verzet in allerlei vormen tegen haar.
In 1765 verliet d' Hermenches Den Haag, na ontmoetingen met Belle, zonder persoonlijk afscheid. Hij aanvaardde een funktie bij de Generale staf van een Zwitsers regiment.
Belle was even verslagen, dan teleurgesteld - verdrietig - opstandig, in haar brief aan d' Hermenches, en het slot: een kleine elegie op hun liefde:
‘... tot in mijn dromen zal ik je betreuren.’
In februari nam Belle de korrespondentie met d' Hermenches
| |
| |
weer op. Rondom Markies de Bellegarde bleef het stil. Ze wachtte. Maar niet in lijdzaamheid, iemand zei tegen Belle: ‘Jij hebt geest voor veertig,’ ze voegde daar zelf aan toe: ‘En dwaasheid voor honderd.’
Ze schreef wel aan d' Hermenches dat ze haar verbeelding een geschenk vond, en haar gevoeligheid een ander geschenk gekoppeld aan leed.
In Utrecht ontmoette Belle een week lang Markies de Bellegarde. Het ging stroef en vormelijk. Ze hield moed. Haar ouders werkten aan een regeling met de financiën; schuldafbetalingen en jaarinkomen.
Er was nog geen dispensatie, noch van de Paus noch van de Nuntius.
Belle intussen schreef, logeerde, schreef, studeerde en vertaalde: Tacitus, Sallustius en Cicero. In dat najaar werd ze 25. Kort daarop schreef ze over zichzelf (uit: Belle van Zuylen):
‘Eens heb ik alles gedaan wat in mijn macht was om meer te betekenen, om beter het doel van mijn bestaan te vervullen. En als men mij ooit enig verwijt maakt zal ik antwoorden: “Eens was ik besloten om mij aan de bestaande orde van de maatschappij te houden, eens wilde ik werkelijk een “femme honnête » zijn. Als de banden van het huwelijk mij worden geweigerd de enige keer dat ik er mij met genoegen door had laten binden, dan beschouw ik mij voor altijd vrij”.’
Ze was vastbesloten áls ze ooit zou trouwen dat zonder bruidschat te doen, alleen geld voor kleren achtte ze genoeg.
In mei 1766 mocht de Bellegarde als Belle's verloofde ontvangen worden op het kasteel. Nadien bleek Belle weer vol twijfel, in een brief aan d'Hermenches:
‘Het is anders wel vreemd hemel en aarde overhoop te halen, monsters te bestrijden, afgronden te dempen voor een huwelijk zonder hartstocht. Als ik ver van de markies af ben, doet mijn verbeelding met hem wat ik wil met zijn hart, het mijne, met onze dagen, onze nachten; ik breng dan alles bij elkaar, we praten samen, we kunnen het goed vinden, we houden van elkaar; ik omhels hem en ik wacht op mijn beloning omdat ik zo verstandig ben, omdat ik de pijn draag van een ontbering ...’
| |
| |
Verwarring, nog vergroot door een brief van d' Hermenches; met een spiegeling van hemzelf in relatie tot haar. Zachte spot vind ik. Wel raak. Belle schreef een brief vol vuur - de andere dag besloot ze de brief, ongeduldig naar de Bellegardes besluit, en verlangend naar het einde van de pijn. Ze meende dat de ongehuwde staat, wanneer dat eenmaal vast zou staan beter bij haar zou passen. In 1766 schilderde M.Q. De la Tour een pastel van Belle van Zuylen, 45 × 38,5 cm. Het is in het bezit van het Museum van Genève.
Met d' Hermenches wisselde ze brieven met een vuist naar haar vriend vanwege zíjn sublimatie van de Fransen, ze nam het op voor alles wat Holland heette.
Markies de Bellegarde schreef een brief die naar Rome zou moeten, doch Belle haastte niet meer, droeg hem een tijdje tegen haar geblesseerde dij, en legde hem later tussen haar sieraden. De eerste(?) tekenen van afstand. Belle reisde naar Engeland in '66, in het najaar. Zo ik las genoot ze van de mensen, de gesprekken en de stad Londen. Ze ontmoette daar David Hume, de filosoof en historicus (1711-1776). Zijn filosofie: de psychologisch-kennistheoretische ontleding van het bewustzijn. Van grote invloed op de Franse Verlichting. Waar ze over spraken?
‘Over roastbeef en plum-pudding; maar er werd veel minder gesproken dan gegeten’ (uit een brief aan d' Hermenches).
Belle bleef vier maanden in Engeland.
Terug in Nederland overviel haar weer het wachten op een bericht van de Paus of van de Bellegarde.
Over ouder worden schreef ze aan d' Hermenches:
‘Jonge mensen die ouderen uitlachen, lachen al van te voren over zichzelf, ze maken belachlijk wat ze zelf zullen worden ... Bang zijn ouder te worden is bang zijn voor een onvermijdelijke consequentie van ons bestaan, het is een zwakheid; er verdrietig over zijn dat je niet jong meer bent, betekent er bezwaar tegen te hebben dat we begonnen zijn te bestaan en dat de tijd een kwestie van voortgang is ...’
Belle wachtte, met in haar hart de wens om niet te trouwen en vrij te zijn. Ze ging speculatieve en experimentele natuurkunde studeren.
| |
| |
Eind 1767 schreef d' Hermenches aan Belle:
‘... dat er onder alle mensen van genie niemand is die zo voortreffelijk gedachten kan uitdrukken als zij. Er ontbreekt niets aan: stijl, ritme, spelling, karakter. Alleen Voltaire bezit dezelfde bondigheid, die bij ieder ander op schoolmeesterij zou lijken.’
1768: d' Hermenches vertrok naar Corsica om het te heroveren van Paoli en zijn patriotten voor Frankrijk. James Boswell schreef een boek over de geschiedenis: An account of Corsica. Belle zou het willen vertalen en wat veranderen, doch Boswell ontstemde en besloot in een brief de vriendschap. Belle ontmoette de Bellegarde op Amerongen. Voor hem het einde van hun relatie zo die er was. Hij schreef een briefje in een brief aan d' Hermenches, in een brief voor Belle:
‘... Maar wat een onzin! Hij is mij niet waardig! Wat ben ik dan voor verrukkelijks, en hoe moet ik dan zijn? Hij miste alleen maar een beetje bedrevenheid en de kunst om met mij te kunnen trouwen; ik had hem geloof ik, in alle oprechtheid bemind en geliefkoosd, want hoewel de verbeelding door zijn aanwezigheid, door het mogelijke, nogal ingetoomd werd zag ik hem graag op mijn bed zitten ... Middernacht 7 juli (te middernacht heb ik mijn hoofd niet meer bij elkaar).’
Zomer 1768; geen huwelijk.
Bleef de afhankelijkheid van Belle. Hierover ook Simone de Beauvoir (Tweede Sekse II):
‘Briljant, beschaafd, ontwikkeld, intelligent en vurig als ze was deed Belle van Zuylen Europa verstomd staan. Ze schrikte huwelijkscandidaten af. Ze wees er een stuk of tien af, maar anderen, veel aanvaardbaarder misschien, trokken zich zelf terug. De enige man die haar interesseerde, Hermenches, kon ze onmogelijk trouwen. Twaalf jaar lang stond ze met hem in correspondentie. Maar deze vriendschap en haar studie waren haar ten slotte niet langer genoeg. “Maagd en martelares” is een pleonasme placht zij te zeggen. En de dwang van het leven op Zuylen was haar onverdraaglijk. Ze wilde vrouw zijn en vrij.’
In 1768, december, stierf de moeder van Belle: Mevrouw Helena
| |
| |
Jacoba van Tuyll van Serooskerken-de Vicq, na een inenting met pokstof, aan een keelaandoening. Het leven op Zuylen werd stiller. Belle had de leiding van het huis overgenomen en trok zich de zorg aan van Ditie. Hun vader eiste soberheid, gematigdheid en eenvoud.
De korrespondentie van Belle met d' Hermenches ging door, zijn brieven (uit Corsica) kwamen rechtstreeks op het kasteel. Aan haar vriend, naar aanleiding van uitgebleven beloningen voor zijn verdiensten schreef ze, vraag je af:
‘of je gelukkiger bent als het lot je hoger brengt of als het je belet hoger te komen, ondanks de talenten die een ander lot in het vooruitzicht stelden? Je moet Plutarchus herlezen zoals ik en zien of de hooggeplaatsten niet altijd nog meer begeerden dan zij verkregen; je moet ze zien lijden en sterven net als de anderen, dat stemt je tot nadenken en je troost je er mee.’
Belle las veel, als kind en jong meisje de La Fontaine, Arminius, Gomarus, Vergilius, Pascal, Voltaire, Mme de Sevigné, Racine, Molière, Re(s)tif de la Bretonne, en Diderot, Kant en Montesquieu o.a. later.
In 1769 leerde Belle Charles Emmanuel de Charrière de Penthaz kennen; een Zwitser (leraar Frans). De Charrière was een rustig intellektueel, een verlegen man ook. De weerstanden in de familie waren groot omdat hij van lage adel was en geen fortuin bezat. Haar vriendschap groeide al schrijvende.
Belle liet weten aan d'Hermenches dat ze een man had ontdekt, die de eenvoud bezat van de La Fontaine, een nobele interessante man met een gevoelig hart en een gesloten karakter. Ze vroeg hem zich er niet teveel van voor te stellen, dat hij zich dán vergissen zou.
Over trouwen met Belle - haar vrienden rieden het aan - zei de Charrière:
‘Ik heb rang noch fortuin: ik ben maar een arm edelman, met niet genoeg verdiensten om alles wat je opoffert te vervangen. Je genegenheid is niet zo sterk dat zij volhoudt; je wenst genoegens en je wilt ze eigenlijk niet aanvaarden ... Een paar maanden huwelijk zouden je uit de droom helpen, je zou ongelukkig zijn, je zou doen alsof, en ik zou nog ongelukkiger zijn dan jij ...’
| |
| |
1769 had een onrustige nazomer voor Belle. Dat schreef ze later aan d'Hermenches. Er waren andere kandidaten voor een huwelijk. Ze vroeg haar vader te mogen trouwen met een man die ze kende en waarvan ze hield. Aan d' Hermenches schreef Belle wanhopig:
‘... als haar vader met het aanzoek van Lord. W. zou instemmen, zij onmiddellijk met hem zou trouwen, ongeveer in dezelfde geest alsof ze in het klooster trad, met de gelofte van wijsheid en onverschilligheid, maar ook van ijver en nuttigheid ...’
D' Hermenches had angst en véél twijfels over haar keuze hoewel hij niet wist om wie het ging. Men vermoedt dat hij alsnog wilde scheiden. Hij nodigde Belle uit om naar Plombières te komen.
Belle antwoordde dat ze zich ongelukkig voelde, melancholiek, en verstoken van gezond verstand en rust. Bovendien waren er financiële redenen om niet uit Holland weg te gaan.
Lady d' Athlone, haar vriendin was bij haar in die dagen, ze behoedde haar voor ziekte. Van verveling dan.
D' Hermenches schreef haar en sprak zijn vermoeden uit dat de man waarover Belle had geschreven de Charrière zou kunnen zijn. Belle antwoordde eerlijk terug. D' Hermenches vooral teleurgesteld; en waarschuwend:
‘Zoals ik je ken, Agnès, zou het je grootste geluk zijn na een paar jaar weer ongetrouwd te zijn als nu. Wie de echtgenoot is, zal maar een kleine rol spelen om je voldoening te schenken. Jouw voldoening zal vooral afhangen van de plaats waar je gaat wonen en van de relaties die je zult krijgen.’
Hun vriendschap hing daarna aan een draad door de felle brieven tussen Belle en hem. Drie van Belle en vier van d' Hermenches in Belle van Zuylen: S. Dubois. Nog een citaat van de onmachtige d' Hermenches:
‘Neen, Agnès, dat zou niet kunnen (de vriendschap uit, nw), des te erger voor jou wanneer jij mij meer beloofd hebt dan je kunt houden, des te erger voor jou, als je zoveel relaties en intieme betrekkingen hebt aangegaan dat het er nu te veel zijn; wat mij betreft, ik heb mij nooit aan iemand zo gebonden en overgegeven als aan
| |
| |
jou, en ik kan mij niet neerleggen bij een verbreking van onze omgang. Ik die dacht dat je zo superieur was, zal je tenminste dwingen te erkennen dat je net bent als ieder wezen.’
Belle nam de beslissing onafhankelijk. Later schreef ze haar vriend dat ze gehuiverd had bij het tekenen van het huwelijkskontrakt.
Volgde een brief later de aankondiging van hun verloving met een uitweiding over de goede eigenschappen van de Charrière. Hij had ook zijn onzekerheden, getuige een brief aan een (vriendin) familielid:
‘... Moet ik mij over dit huwelijk niet verheugen? Ik zal in mijn vrouw tal van vriendelijke hoedanigheden vinden, een beproefde genegenheid, en ten slotte is zij het voorwerp van mijn keuze. Het is waar dat zij voor mij eigenlijk te veel geest heeft, van een te hoge geboorte is en te veel fortuin bezit, maar men moet over iets weten heen te stappen ...’
In dezelfde brief las ik haar strijd in de weken voor haar toestemming, wel honderd keer had ze gedacht dat ze niet moest en niet wilde trouwen.
Hier, vlak voor haar huwelijk eindigde de reeks brieven, vol van eerlijkheid en echte vriendschap, aan haar vriend d' Hermenches. Na haar huwelijk schreef ze er hem nog enkele.
Al die brieven van d' Hermenches en Belles antwoorden daarop gaven mij veel te overdenken. Belle had op Zuylen m.i. twee passies: d'Hermenches, en weggaan. D'Hermenches kon niet, dus trouwen. En ooit zei ze:
‘Als ik voortaan alleen zou leven om mij te vermaken en niets te doen, dat wil zeggen als ik alleen maar verzen zou schrijven en alleen maar zou letten op de sterren, als het mijn hoogste roem is Horatius en Juvenalis goed te kennen, en als dan de een of ander mij de nutteloosheid van mijn leven verwijt, zal ik antwoorden: Eens heb ik alles gedaan wat in mijn macht was om meer te betekenen ...’
Zal Belles geschiedenis gesloten blijven?
Belle van Zuylen en Charles de Charrière (die haar Nosca noemde), trouwden 17 februari 1771 in Zuylen. Dezelfde dag nog
| |
| |
werd ze ziek en leed pijn in haar hoofd, tanden, oren, nek en keel. Simone Dubois schrijft dat die pijnen vaak 24 tot 36 uur duurden. ‘Zenuwkrampen, hartkloppingen en ondefinieerbare kwellingen.’ Ze gilde dan, huilde en kreunde. Soms deed men een aderlating die wat hielp. Het maakte haar de eerste tijd daarna somber.
Ik denk erover en dat niet alleen, dat Belle een gigantische energie had om te doen wat ze voelde en wilde. En uit alle brieven, naar wie dan ook, blijkt dat veel niet kon (en mocht?). Bij sommige mensen draait de energie dan om.
In juli vertrokken ze naar Parijs, en vandaar in september naar Colombier bij het meer van Neuchâtel. In Parijs beeldhouwde J. Houdon een borstbeeld van Belle. In Le Pontet, hun huis, woonden ook de oude vader en twee zusters van de Charrière: Louise en Henriette.
Aan Ditie schreef Belle over haar ‘staat van huwelijk’ (aanh. tekens van mij nw):
‘Ik voel mij ongehinderd in gedachten, woorden of daden; ik draag een andere naam en ik slaap niet altijd alleen, maar dat is alles wat er veranderd is’ (brief uit de periode op Zuylen nog).
Uit een brief van Ditie bleek dat zijn gezondheid slecht was; ook dat d' Hermenches op wraak leek te zinnen, met citaten uit brieven, en verhalen over de omgeving waar Belle zou gaan wonen. Belle pleitte hem enigszins vrij in haar antwoord. Ze zei dat D' Hermenches haar keuze haar ontraden had; en dat de maniér waarop hij dat deed haar vriendin Lady d'Athlone ook vermoedens gegeven had.
Ze zou heel voorzichtig zijn, schreef ze.
Belles kreativiteit leek gedoofd door huishoudelijkheden totdat d' Hermenches de korrespondentie met haar hervatte. Het jaar daarop, in 1772, antwoordde Belle, een reaktie op zijn echtscheiding, waar ze het niet mee eens was; en:
‘... Ik werk, ik schaak, ik schrijf en ik ontvang veel brieven ... Adieu, mijn vriendschap voor jou is levendig als een nieuwe vriendschap, heilig en onverbreekbaar als een oude.’
Hij kwam.
In een brief daarna schreef hij dat haar geest, gratie en vrolijkheid
| |
| |
hem nieuw leven hadden gegeven. Hij bleek onder de indruk van Belle als getrouwde vrouw, hij was verbaasd dat zijn gevoelens voor Belle van vroeger onveranderd waren gebleven. Slot van de brief:
‘Ik moet je zeggen dat je universeel aantrekkelijk bent en dat je alles overtroffen hebt wat men zich in het meest gunstige geval had kunnen voorstellen.’
Later nodigde d' Hermenches haar uit op bezoek te komen in Ferney, waar hij was bij Voltaire. Belle schreef hem wel te willen lezen, maar niet van plan te zijn hem te gaan bewieroken.
In het begin van de jaren '70 reisden Belles grote vriendin en haar man, d'Athlone, naar Colombier. Dat Belle ontzaglijk blij was las ik in een brief aan Ditie; ze omhelsde haar nicht (vriendin) lachend, huilend en verbaasd:
‘...nauwelijks mijn zintuigen gelovend dat zij het was, zijzelf in Colombier, bij mij thuis ...’
D' Hermenches (intussen in scheiding) wilde hertrouwen en Belle was bang voor haar brieven - in zijn nieuwe verhouding. Ze eiste ze terug. Echter d' Hermenches hield zich aan een eerdere afspraak waarin gold dat de brieven welke momenten beschreven, verbrand waren en dat de andere het allemaal waard zouden zijn ooit te worden afgedrukt.
Mevrouw C. d' Hermenches stierf kort na de echtscheidingsuitspraak. D' Hermenches leefde met zijn dochter en aangenomen dochter in Bellegrange.
In 1773 stierf Ditie van Tuyll, Belles lievelingsbroer in Napels. Een half jaar later, ruim, schreef Belle d'Hermenches een zeer trieste brief waarin me opviel dat er woorden waren geschrapt. De hele brief ademde de grijsheid van haar bestaan. Citaat:
‘Ik zal altijd wel zo triest zijn, want ik vind het niet erg dat ik het ben. Mijn minachting voor de mensen groeit niet, maar wel mijn onverschilligheid voor hun mening, dat wil zeggen dat ik hen niet wens bezig te houden en niet, maar wel mijn onverschilligheid voor hun mening, ooit ben ik bang ze te kwetsen en door hen te worden gelaakt.’
In dezelfde brief schreef ze wat ze voor elkaar betekenden, vróeger. Zij: blaam en goede raad, in de hoop dat ze hem veranderen en gelukkiger maken kon; en in alle jaren genoegen met de brie- | |
| |
ven uit zijn geest. Hij: gaf haar de gedachten:
‘dat ze erg knap was, veel betekenend, waard het grootste overwicht over je te hebben ... ik heb geleerd mijzelf naar waarde te schatten ...’
Haar vriendschap was niet dood, benadrukte ze. En aan het einde van die brief bleek ze weer ernstig ongerust over haar brieven. In 1775 schreef d' Hermenches terug. Belle antwoordde kort daarop, vooral omdat hij het had gehad over de dood. In haar antwoord schreef ze dat ze haar vrienden en zeker haar ‘echte vriend’ nooit zou vergeten, (aanh. tek. van nw). In een ander deel van de brief dat ze zo graag kinderen zou willen opvoeden: ‘... aangenomen dat God mij kinderen geeft.’ Dit was de laatste brief van Belle. Volgde nog wel een korte klaagbrief van d' Hermenches.
Simone Dubois schrijft in Belle van Zuylen dat er 178 brieven van Belle bewaard zijn gebleven. Van Constant d' Hermenches aanvankelijk 108, en later werden er nog 76 gevonden en gepubliceerd.
In 1776 ging Belle voor het laatst naar Nederland; om haar vader te begraven. Het jaar daarop ontmoette ze Voltaire; een bezoek dat weinig indruk maakte, gezien haar brief aan Vincent van Tuyll, haar broer.
Vincent en zijn vrouw Dorothea v. Tuyll-Pagniet logeerden, met nog een broer van mevr. v. Tuyll, zeven weken in Colombier bij Belle en de familie. Er werden feesten georganiseerd, etentjes en muziekavonden. Mevrouw van Tuyll aan haar moeder in Holland:
‘Ik heb nog nooit iemand ontmoet die zoveel wist, maar haar geest is een beetje satirisch en spottend wanneer ze iemand niet mag. Haar echtgenoot is de aardigste man die men zich denken kan; hij weet ook enorm veel, maar hij houdt altijd een wat plechtige toon, hoe goed men hem ook kent en dat maakt dat men nooit helemaal op zijn gemak is. Het is alleen jammer dat hij zich zo moeilijk uitdrukt, want hij stottert een beetje ...’
Haar afscheid, van Belle vooral, zou haar niet licht vallen schreef ze.
De Charrières hadden veel vrienden in Colombier, o.a. Pierre-Alexandre Du Peyrou, vriend van Jean-Jacques Rousseau, Henri-David Chaillet, een hulpprediker en literator, en Muson Moula, ‘Mouson’ genoemd, die silhouetjes kon knippen, en ook zong. Zij
| |
| |
gaven door hun bezoeken veel afleiding voor Belle. Toch overkwam hun huwelijk een krisis.
Belle ging naar hun appartement in Genève eerst (1881) en later naar Chexbres en Payerne om op te knappen van de inzinking. Uit de enkele brieven over die periode is wel gebleken dat de Charrière de gedwongen eenzaamheid voor beiden betreurde, en dat hij Belle graag in Colombier terug wilde. Zijn gevoelens waren berustend en verdrietig, en deemoedig. Hij herkende in zijn zuster Henriette zijn eigen karakter, (kortzichtig, wrang soms) en zou Belle haar ongeduld dat samen ging met haar gevoelige hart eerlijk vergeven.
In 1780 overleed François de Charrière (sr).
In 1783 ontmoette Belle de avonturier Allesandro Cagliostro. Hij schijnt haar witte en gele druppeltjes gegeven te hebben. En ze werkten!, aldus Belle. Cagliostro was betrokken bij een Diamanten-halssnoer-affaire en kreeg in Rome levenslange gevangenisstraf.
Over de donkere tijden in hun huwelijk van ongeveer 1781 tot in 1785 is uit zijdelingse informatie de bron waarschijnlijk te duiden: een stille liefde van Belle. Constant (Benjamin) schreef erover in zijn Cahier Rouge (1909).
In het dagboek van dominee Chaillet vond men o.a. dit fragment:
‘... Ze is ongelukkig door de behoefte hartstochtelijk te worden bemind, door het tekort dat ze voelt in de gewone vriendschappen; ze verwijt mensen die goed aangeschreven staan te zoetsappig lief te hebben, hun vriendschappen te veel op het plan van hun overige genegenheden te houden, en ze heeft wel gelijk ... Ze houdt net zo lief nergens van zegt ze, dan niet bemind te worden op een zodanige manier dat iemand, om haar te behagen, dingen doet die niet rechtvaardig of verstandig zijn.’
Van 1784 af heeft Belle veel geschreven; haar enige methode: volhouden. Ze werkte aan Caliste; een deel van de novelle Lettres écrites de Lausannes.
In de Tweede Sekse II haalt S. de Beauvoir Constant d' Hermenches aan over Belles huwelijk:
‘Maar het is niet haar verstand dat deze levende vlam die het hart van een Laplander verwarmd zou hebben, het is het huwelijk dat langzamerhand de stralende Belle
| |
| |
van Zuylen vermoordt. Ze maakte van haar berusting redelijkheid en er zou heldhaftigheid of genie voor nodig zijn geweest om een andere uitweg te vinden.’
Simone de Beauvoir voegt daaraan toe dat het middelmatige leven van de Charrière zelf gekozen was; en dat het zeker is dat, zou Belle van Zuylen een man geweest zijn, hij niet de eenzaamheid van Colombier verkozen zou hebben.
‘Hij zou zich een plaats in de wereld geschapen hebben waar hij wat had ondernomen, had gestreden, gedaan en geleefd.’
Publikatie van Belle/Madame de Charrière in 1784: Mistriss Henley; een novelle in briefvorm over een vrouw die reist naar een land waar zij zal trouwen met een weduwnaar met een dochtertje. Volgt een beschouwing over haar gevoelens tijdens de reis; bij het zien van het huis waar ze zou gaan wonen, en over haar leven daar. In de vierde brief:
‘... Evenmin kan ik u vertellen wat ik zoal doe om mijn leven hier op het land interessant te maken. Dat leven is als degene die het beheerst: te goed. Niets moet veranderd worden, niets vereist mijn aandacht of mijn energie. Een oude linde voor mijn ramen beneemt mij een niet onaardig uitzicht; ik wilde hem laten omhakken, maar toen ik hem van naderbij bezag vond ik zelf dat het heel jammer zou zijn. Nu kan niets mij meer plezieren dan in dit jaargetijde vol licht de bladeren te zien opkomen en zich uitvouwen ...’
Belles gedachte om een oude boom te laten omhakken. Ik zie zowel Belle zelf, die zich licht ontnomen had; en ook de Charrière die Belle belemmeren zou, te zijn die ze was.
Nog een citaat, uit de zesde brief (laatste):
‘Ik ben maar een vrouw en heb niet de moed mij het leven te benemen; wanneer ik moeder ben hoop ik het nooit te wensen, maar verdriet doodt ook. Over een paar jaar zult ge hopelijk vernemen dat ik verstandig en gelukkig geworden ben - of wel, dat ik niet meer besta.’
Lézen kan iedereen deze woorden - na dertien jaar huwelijk: Belle.
Later in 1784: Lettres Neuchâteloises, anoniem. Niettemin volgde er toch een fikse beroering onder de mensen die zichzelf erin
| |
| |
herkenden, en de schrijfster ook.
In 1785 stierf d' Hermenches. Of Belle en d' Hermenches elkaar nog ooit ontmoetten weet niemand. Belle vond rust. In dat jaar verscheen Lettres écrites de Lausanne; brieven van een moeder met een dochter (Cécile). Zij heeft een sterke mening over het opvoeden van vrouwen:
‘Het is de plicht,’ zei ze, ‘de roeping van iedere vrouw ingetogen te zijn. Cécile, maak je geen illusies - een man tracht bij iedere vrouw voor hem alléén het gevoel te inspireren dat hij meestal slechts voor onze sóórt heeft.’
Belle: een mens is een mens. Emancipatiegedachten over een honderdtal jaren. Het hele boekje is een aaneenschakeling van fijngevoeligheden, zonder vals sentiment: Simone Dubois in Belle van Zuylen.
Toch heeft Belle nog één biezondere vriendschap gekend naast alle andere. In 1786 ontmoette zij in Parijs Benjamin Constant, een neef van Constant d'Hermenches. Belle herleefde van de gesprekken met die begaafde man welke 27 jaar jonger was dan zij. In zijn Cahier Rouge schreef hij dat haar geest hem betoverde; dat hij haar oorspronkelijk vond en krachtig in haar denken. En vooral dat zij alle vooroordelen minachtte.
In 1787 verscheen Caliste ou Continuation des Lettres écrites de Lausanne. Caliste, een novelle over onzekerheid, William en een vader. Caliste - William's vriendin. Een geschiedenis vol verdriet.
Benjamin Constant, gevlucht naar Engeland vanwege een liefdesgeschiedenis, schreef vandaar zijn eerste brieven aan Belle de Charrière, voor hem: Isabelle. Hij zou een funktie aanvaarden als kamerheer van de Hertogin van Brunswijk. Geregeld via zijn vader in Holland. Constant ging naar Colombier eerst, en logeerde bij een arts. Belle en Constant schreven elkaar veel. Van Constant, lieve, afhankelijke, dankbare briefjes, kleine gedichten soms. Belle schijnt voorzichtig geweest te zijn. Na zijn vertrek schreef hij over zijn liefde voor haar:
‘Niets zal mij laten vergeten dat ik bij jou gelukkig ben geweest; ik zal nooit een gewoonte aannemen waardoor ik je minder dierbaar zou worden, en niets anders zal je ooit kunnen vervangen. Het is de laatste maal dat ik dit schrijf, want het hindert mij, mij te rechtvaardigen. Het
| |
| |
doet mij plezier te zeggen: ik houd van je. Het doet mij nog meer verdriet te denken dat je daaraan twijfelt.’
Constant zou later o.a. de psychologische roman Adolphe schrijven (1816), Cécile (1851) en zijn Dagboeken (1909). () uitgavedata. Hij schreef jarenlang aan een boek over alle godsdiensten. In 1788 kwam Henriette Monachon werken bij de Charrières. Henriette met haar hart op haar tong was niet geliefd bij de familie, wél bij Belle. Zij was háár Henriette, ter voorkoming van misverstanden.
Belle schreef veel en komponeerde. In 1788 heeft ze vlugschriften of pamfletten geschreven tegen de Prins van Oranje en de Hertog van Brunswijk. Zie wat zij schreef over onze voorouders:
‘Holland heeft volgens ons twee gebreken, die allebei ergerniswekkend zijn en die elkaar eigenlijk zouden moeten uitsluiten. Dit koele langzame volk dat altijd achteraan komt, slaaf is van normen, waarvan de gebruiken nog niet verfijnd zijn, de taal zich nog niet heeft verbeterd en waarvan de nationale opvoeringen nog grof zijn, is tegelijk het meest onbezonnen land in zijn liefde, het meest onvoorzichtige in zijn haat, het meest teugelloze in zijn wraak.’ Pamflet: Observations et Conjectures politiques. Bevat er tien, over de Nederlandse politiek.
Belle: I.A.E. de Tuyll de Charrière na haar huwelijk, voelde zich nooit gebonden aan een land, zij wilde ‘zijn van het land van iedereen’.
Voor en na de Franse Revolutie schreef ze pamfletten (6) die in 1789 verschenen onder de titel Lettres d'un évêque Francais à la Nation. Belle schreef ook vlugschriften met als tema:
‘... de vleierij waarmee koningen en prinsen plegen te worden omgeven.’ Uit Tirade 162; S. Dubois.
In 1789 hielp Belle haar vriend Du Peyrou met de uitgave van Jean-Jacques Rousseau's Les Confessions (in 1790 uitgegeven); en verdedigde de vriendin van Rousseau, Thérèse Levasseur, na een aanval van Germaine de Staël. Biezonder scherp vind ik. Begin 1790 schreef haar Chambrier d' Oleyres, een goede vriend, een brief waaruit deze zin:
‘... Mme de Staël ken ik niet, ik geloof dat ze veel geest bezit, maar van een soort waarvan ik niet houd.’
Het pamflet was getiteld Plainte et Défense de Thérèse Levas- | |
| |
seur; het bleek in Parijs spoedig uitverkocht.
Benjamin Constant, in 1789 getrouwd met Minna von Cram. In 1790 kwam hij naar Colombier, vol zorgen want zijn keuze bleek niet best. Belle schreef in augustus naar de zieke Constant in Holland:
‘Doe je geen geweld aan, maar ontzie je; neem gezond voedsel tot je en eet op geregelde tijden; studeer niet, maar lees rustig zonder inspanning romans en geschiedenis; lees de Thou, lees Tacitus; trek je van geen enkel systeem iets aan, breek nergens je hoofd over en langzamerhand zul je weer in staat zijn alles te doen wat je van jezelf verlangt.
Ik ben wel onhandig, als ik werkelijk je verwijt verdien, dat ik hard ben als jij lief bent, en lief als jij hard bent, want dan heb ik het tegengestelde uitgedrukt van wat ik dacht en van mijn indrukken.’
Ze verzekerde hem dat al haar gevoelens naar hem zacht waren in de dagen tijdens zijn bezoek. En dat bleek niet simpel met zo'n schoonzuster als Louise:
‘Om te kunnen zijn zoals je hier was met Constant, was het echt nodig dat hij ziek was; anders had hij zich gauw verveeld en was hij iedere dag naar Neuchâtel gegaan.' En ik (Belle) zeg nederig: “Dat is waar.” Men wil niet eens dat iemand zich verbeeldt dat hij bemind zou kunnen worden en gelukkig zijn, noodzakelijk en voldoende zou kunnen zijn voor één enkele van zijn gelijken! Men draagt er altijd wel zorg voor dat die zoete en onschuldige illusie wordt voorkomen of kapot gemaakt.’ Belle in dezelfde brief.
In 1791 ontmoette ze Henriette L' Hardy, met wie Belle een zeer grote vriendschap zou hebben tot haar dood. Ze korrespondeerden veel, en wat ik las vind ik dan weer verlicht en teder:
‘Vergeet je vrienden niet. Vergeet je talent niet. Je geest blijft frisser, je karakter edeler, zuiverder, vriendelijker, als je van tijd tot tijd alleen bent, je eigen gedachten en die van anderen nogeens overpeinst, over de dingen en hun omstandigheden nadenkt.’
Dan weer fel zoals ze zei:
‘Kwam het gezonde verstand maar in zwang! Het zou de
| |
| |
mooiste mode zijn die ooit bij de mensen werd ingevoerd.’
Ik wil ook een uitspraak van Belle aanhalen op een geschiedenis met háár Henriette (Monachon), die ongehuwd zwanger was geworden. In 1792 een zeker niet te benijden toestand. Ze zei tegen haar schoonzuster:
‘... als ik de dorre preutsheid, onprettige en egoïstische zeden, een kil hart en kwalijke voorzorgen vergelijk met zwangerschap, dan geef ik de voorkeur aan zwangerschap. Hemelse kuisheid die wat kosten zou, maar dat niet schijnt te doen, zou waarschijnlijk mooier zijn, maar die is zo zeldzaam.’
Henriette beviel in Auvernier, kwam na een paar weken met haar zoon wederom, bij de Charrières.
In 1792 is de Charrière geheel alleen naar Parijs gegaan; Belle had weinig interesse voor de Revolutie.
In 1793 schreef Belle politieke pamfletten: de Lettres trouvées dans la Neige; Lettres trouvées dans des porte-feuilles d'Emigrés; een komedie: Les Emigrés, en een roman: Henriette et Richard (fragmenten teruggevonden en het volledige tweede deel; S.D.). 1793; begin dat jaar bezocht Constant Belle en de familie de Charrière in Colombier. Hij vertrok zonder afscheid; wel een brief. Heel poëtisch schreef hij dat hij nog meer van haar hield dan van het heelal en het nageslacht.
Dat vertrek van Constant wat eerder is beschreven viel Belle erg zwaar, maar inspireerde haar ook een lange brief te schrijven vol tederheid, denkend aan een avond met Constant; de politiek en de houding van Constant daarin; en anderhalve grote zin over haar Eenzaamheid (Hfd. letter van nw).
Enkele van de emigranten van 1791 waren Louis-Ferdinand Huber en Thérèse Forster-Heyne. Zij deden Duits vertaalwerk voor Belle: alles; voornamelijk toneelstukken.
Belle en Constant schreven elkaar brieven naar aanleiding van Hubers opvattingen over de politiek; de Revolutie en Constants aspiraties voor de Duitse literatuur, die hij superieur achtte aan de Franse. Belle deelde zijn mening beslist niet.
In '94 zou Constant Germaine de Staël (geboren Necker - 1766) leren kennen.
In 1793 nog wilde Mme de Staël Belle persé ontmoeten uit be- | |
| |
wondering voor haar novellen. Belle schreef aan Constant, 7 augustus:
‘Ik zou bijzonder graag willen dat je zondag hier kwam en wel omdat Mme de Staël mij haar bezoek heeft laten aankondigen. De heer de Charrière heeft haar in Coppet ontmoet. Ze wil de auteur van Caliste kennen. O, wat zou ik haar graag van dat verlangen ontheffen! Als ik jou hier had, was het niets, maar in mijn eentje leg ik niet graag een examen af ...’
Het eksamen zelf, níet het resultaat, daar was Belle bang voor. Dat ze niet zichzelf zou kunnen zijn in luisteren en antwoord geven. Na het gesprek aan Constant in een brief:
‘... We zijn het wel eens over Mme de Staël. Haar geest is niet eenvoudig, ook niet altijd rechtvaardig, en haar gevoel is alleen maar verstand. Maar met dat al zou je haar toch bewonderen als je haar zag. Heel goed te kunnen antwoorden, zich sierlijk, snel en elegant uitdrukken, is zeldzaam genoeg om het te moeten bewonderen. Niettegenstaande dat zou ik niet veel geven om intieme of zelfs maar veelvuldige omgang met Mme de Staël ...’
Toch zou ze haar nog een keer ontmoeten.
1794: Publikaties van Der Trostlose, een komedie, de Franse tekst L'Inconsolable werd niet uitgegeven; L' émigré, een komedie in drie bedrijven.
In mei schreef Belle aan Benjamin Constant haar mening over een huwelijk, al dan niet met Henriette L' Hardy:
Tegen haar zou ze willen zeggen:
‘Doe niet een van die alledaagse huwelijken die een doorsneemens goed vindt omdat ze niets verleidelijks of verrassends hebben. Doe eerder een zonderling dan een onbeduidend huwelijk waarbij je je dood zou vervelen en waarbij iedereen je ertoe zou veroordelen je meer dan gelukkig te voelen.... Het zou honderd keer vervelender zijn als je elke dag heel geregeld kleine precieze dingetjes te doen had, dan wanneer je soms iets erg vermoeiends zou moeten doen.’
Het ene ogenblik zul je moeten strijken, dan kun je weer lezen, en dineren; er is geen man die je beknot of kontroleert schreef ze Constant, over H.
| |
| |
In de zomer stierf Belle's broer Vincent aan verwondingen en dysenterie. Hij was een krijgsgevangene in Pont Saint-Maxence. Pierre-A. Du Peyrou is ook gestorven dat jaar; hij was een van Belle's beste vrienden.
Constant ontmoette Germaine de Staël onderweg naar Coppet, hij stapte over en reisde met haar naar het kasteel. Belle maakte gewag van zijn nieuwe vriendschap in een brief uit september 1794. Kort daarna hebben zij en Mme de Staël elkaar weer ontmoet. Die bezoeken én de brieven die Belle en Constant wisselden gaven hun vriendschap weinig voedsel. Germaine de Staël heeft Belle ook geschreven, en Belle naar haar en zeer waarschijnlijk weinig vleiend. Aan Constant schreef ze over zíjn eventuele manier van bewondering voor Mme de Staël, en dat zij er niets voor voelde Germaine te bewieroken:
‘Zoals zij de goedheid heeft het mij te doen. Dat is alles. Maak je niet boos. Het is mijn schuld niet, als ik een nogal alledaags schepsel ben en als je voor de rest zo goed al mijn morele, politieke, enz. zwakheden kent, dat bij mijn eerste woord over onverschillig welk onderwerp, je al een bron van dwaasheid meent te zien, waarvan je de ontginning verhinderen moet. Het kost je heel wat moeite: je moet de opening van de bron weer dichtgooien en er zware stenen op leggen om de grond weer stevig te maken. Dat zit je dwars. Compatisco (ik voel met je mee), maar ik zou niet weten wat ik eraan moest doen ... Ik omhels je met liefde ...’
Stilaan koos Constant voor Germaine de Staël.
Belle had pijn van deze verhouding, het klinkt door in al haar brieven; vijf brieven aan Constant in Rebels en Beminnelijk, en daaruit fragmenten in Belle van Zuylen van Simone Dubois. Tussen de gedateerde brieven zijn o.a. de brieven aan Henriette L'Hardy afgedrukt. Uit een daarvan; Belle schreef dat haar hoofd nog vol was van kinderachtige en heftige ruzies. Ze gaf toe dat Constant evenveel van Mme de St. of méér mocht houden dan van haar, doch dat het haar recht was alles af te breken wat korrespondentie betrof, zij wilde geen verveling door zijn enthousiasme:
‘Bemin! Wees geestdriftig! heb ik hem gezegd; dat staat aan jou en het staat aan mij je met meer te schrijven. Dit
| |
| |
zijn nu geen echtelijke ruzies of ruzies van minnaars: hoe komt het dan dat ze zo heftig zijn? Ik lijk hierin heel belachelijk; maar terwijl ik dat heel goed voel, ga ik toch door en zeg ik wat ik denk.’
Eind 1794 kwam Constant weer naar Colombier en werd er vrede gesloten. In december schreef Belle Constant niet te komen naar Colombier, eenvoudig omdat ze geen voedsel had voor hem, en haar schoonzuster geen tijd om voor zijn maaltijden te zorgen. 1795, januari: aan Constant:
‘Ja, de verzoening was formeel, daar ben ik het mee eens’ ...
Een brief vol beelden; terugblikken; scherp soms, wel heel eerlijk. Fragment:
‘Ik had teveel geleden, en ik moest mij zo mogelijk in acht nemen tegen slapeloosheid, hartkloppingen en angsten die elk woord, elke regel van jou mij al sinds lange tijd gaven. Even beweeglijk als jij en heel wat dieper gevoelig, werd ik sterker en genas mijzelf met behulp van mijn wilskracht en volharding. Het verblijf in Colombier was mij ondraaglijk, ik keerde er alleen nog met wanhoop terug. Ik heb het niet meer willen verlaten en ik heb het mij draaglijk kunnen maken. Je zult zeggen dat ik verlies als ik je alleen zo wil vasthouden, vooral ik, voor wie wat niet alles is, vrijwel niets is ...’
Ze twijfelde, over dat verlies, en zei dat het gebeurd was, en zónder haar; met voor haar het gevolg dat ze van tijd tot tijd nog iets naar zich toe zou kunnen halen, middels moeilijke en pijnlijke inspanningen, en híj, zou dat niet meer zijn, ze zou met dat ‘iets’, dan teruggehaald, ook geen vrede meer kunnen hebben. Belle vond hem veranderd in zijn wijze van kleden, en in zijn politieke opvattingen. De brief eindigde met een gedicht. De laatste regel daarvan is bijna hetzelfde als de eerste:
‘Van jouw hart wil ik alles of niets.’
Benjamin Constant en Germaine de Staël vertrokken naar Parijs in 1795.
Publikaties in '95: Trois Femmes; een novelle van M. L'Abbé de la Tour; pseudoniem van Belle van Tuyll de Charrière; Eitelkeit und Liebe; vertaling van Elise ou l'Université (niet in het Frans); Du und Sie; vertaling van La Parfaite Liberté ou les Vous et les
| |
| |
Tu (werd ook niet in het Frans uitgegeven).
In 1796 hervatten Belle en Constant hun korrespondentie na een bezoek van Constant aan de Charrières in Colombier. Belle met alles nog in haar hart schreef over zijn zelfgekozen bestemming en over haar houding in hun vriendschap:
‘Toen ik van dit alles niets meer zag (redelijkheid, geschiktheid, welwillendheid,) heb ik definitief afscheid genomen. Wees ervan overtuigd dat dit mij wat gekost heeft.’
Constant antwoordde in maart met zijn waardering voor haar, zijn onvermogen om haar daarvan te overtuigen; zijn fouten in zijn gedrag want zijn karakter zou hard zijn en zijn juiste verhoudingen miskennen. Wat er nooit veranderd was zei hij, was zijn hart en zijn gehechtheid aan haar:
‘... met al mijn herinneringen, al mijn teleurstellingen, en ik mag zeggen, wat je ook denkt, met heel wat verwachtingen. Vaarwel, je hebt acht jaren van mijn leven mooi gemaakt, en ik kan mij je, ondanks een verdrietige ervaring, niet terughoudend en veinzend voorstellen, ik kan je meer waarderen dan wie ook je ooit waarderen zal. Vaarwel! Vaarwel!’
Belle schreef in die donkere tijden veel naar Henriette L'Hardy, haar lieve vriendin. Over zelfmoord:
‘Ik heb vaak net zo over het leven nagedacht als zij (Gravin v. D.), maar tenslotte overwoog ik dat ik er een eind aan zou kunnen maken, als het mij inderdaad ondraaglijk werd en dat klagen erover zonder er een eind aan te maken de ontdekking was van een zwakte in mijn gehechtheid eraan of van een overdrijving van mijn geklaag. De ongelukkigen die geen zelfmoord plegen voeren soms gewetensbezwaren aan, maar ik kan moeilijk geloven dat ze te goeder trouw zijn. Wat nu! Een koning zou zijn onderdanen in de oorlog mogen voeren, maar ik zou geen zelfmoord mogen plegen! En ieders leven zou in ettelijke gevallen afhangen van een of meer anderen, maar niet tot onze eigen beschikking zijn? Ik kan mij dat niet indenken of geloven dat iemand dat zo ernstig meent. In elk geval, als de zelfmoord een misdaad is, gemor is op zijn minst een fout.’
| |
| |
Belle hield alles voor mogelijk, als ik het goed begrijp. Henriette L'Hardy beheerde later Belle's literaire erfenis: 161 brieven.
Van Henriette en Caroline de Sandoz Rollin zei Belle dat zij de enige inwoners waren van Neuchâtel met wie ze ooit gelachen had.
Een probleem in 1796 werd Henriette, hun huisgenote; ze was opnieuw zwanger en hoe Belle zich ook inspande om haar niet te verliezen, ze is toch verbannen geworden. Belle was radeloos, ze schreef dat ze zich als een door alle winden en overstromingen gegeselde plant voelde, die bijna ontworteld is. Maar ze weet niet wat voor soort plant:
‘... omdat ze minder nederig is dan een riet, buigt zij niet; en omdat zij minder trots en minder sterk is dan een eik, kan de geringste wind haar gemakkelijk vellen.’
Citaat van Simone Dubois en na ... van Belle zelf.
Tussen het vertrek van Henriette en 1799 schreef Belle vier novellen, en vertaalde zij met Isabelle de Gélieu een Engelse roman. Uitgave in het Duits van Honorine von Ueserche.
In 1799 is Willem-René van Tuyll (zoon van Vincent van Tuyll) op bezoek geweest. Men vermoedt dat hij een vooroordeel had over Belle; hij had namelijk nogal schrik om te gaan naar het ‘allerheiligste’ (woord van W-R). Naar huis schreef hij over haar vriendelijkheid, eenvoud en vrolijkheid. Uit een brief:
‘Ik ken niemand die beter en met zoveel gemak spreekt dan zij. Voeg hierbij duizend kleine attenties, waartoe ik haar niet in staat achtte, en U zult met mij vinden dat ze buitengewoon vriendelijk is, zonder zweem van aanstellerij of strengheid.’
Maanden vol oplevingen van oude gebruiken op Le Pontet: reizen, dichten en heel veel praten. ‘Geluk is spraakzaam’ zei Belle.
Toch schijnt Willem-René met onenigheid te zijn vertrokken en men vermoedt dat er een verband bestaat tussen zijn verblijf en het naar Colombier terugkeren van Henriette Monachon. Belle liet haar vrij al zou ze haar best elke dag even willen zien. Ze richtte haar huis in en Henriette verliet Le Pontet.
Rond het jaar 1800 korrespondeerde Belle met Willem-René. In Rebels en beminnelijk staat een lange brief met daarin de meest uiteenlopende onderwerpen, in relatie tot zíjn bestaan in de wereld en zijn toekomst. Heel beschouwelijk, vind ik, en met prach- | |
| |
tige beelden. Ze zei in haar brief:
‘Kies voor je zelf de eenvoudigste, de gezondste, de zekerste situatie, die waarin je het minst gehinderd wordt door onverzadigbare verlangens, waarin de behoeften van de eigenliefde niet oppermachtiger zijn dan de werkelijke behoeften; die situatie tenslotte waarin het leven zachter en de dood minder schrikwekkend is dan in ieder andere...
1800: Belle bleef op de hoogte van Constants politieke prestaties en moeilijkheden. Geregeld schreef ze hem nog. April 1800:
‘Er blijft altijd iets over van sommige neigingen, van sommige gehechtheden; die waar niets van overblijft hebben werkelijk niet bestaan. Het was schijn of illusie. Ik heb nooit geklaagd dat je me slecht begrepen hebt; ik ben er niet van overtuigd dat ik jou slecht heb begrepen; het leek me dat ik begreep en dat ik ontevreden was. Misschien heb ik op dat tweede punt ongelijk gehad, misschien vergiste ik mij in het eerste.’
In één fragment vind ik: zuiverheid, vuur, eenzaamheid, twijfel(?). In 1801 kwam Thérèse Forster bij de Charrières, Thérèse was een dochter van Thérèse Huber-Heyne's eerste huwelijk.
In maart 1802 schreef Belle aan Constant, verwonderd dat ze nog leefde, over bewegingen in haar ziel:
‘... Ik heb niet gedacht dat men zijn eigen lot in handen hield, ik heb geen al te hoge dunk van mezelf gehad. Mijn leven, noch mijn herinneringen vormen één geheel: mijn plannen evenmin. Het moet en kan althans anders zijn met jou: ik zou het echter niet gedacht hebben.’
Ze zei hem dat hij de onvermijdelijkheden die het leven hem geven zou niet zou kunnen ontlopen. Slot van de brief:
‘... als je verstandig bent, zul je weinig spijt hebben van wat je hebt verwaarloosd; bij nader onderzoek zouden die dingen maar weinig waard zijn gebleken.’
Alles wat er verscheen las Belle nog. En tot het laatst hield ze haar gewortelde mening over religie: de echtheid, de valsheid, de franje, en het christendom, gepreekt door de een:
‘... niet als een vaste wil geuit door een God die zeker bestaat, maar als een leer die nuttig is voor regeringen, voor de maatschappelijke orde, enzovoorts. Een ander
| |
| |
wemelt het op als poëtisch of als gunstig voor de tragedie, het epos, e.d.’
Alles viel te betwisten, het zou aan het wezenlijke niets veranderen: Belle. Voor haar: Hermann und Dorothea van von Goethe. (Met de grondgedachte:
‘De grootste staatkundige en maatschappelijke omwentelingen zullen nooit in staat zijn de in elke normale mens aanwezige behoefte aan rust, orde en eenvoudig geluk te vernietigen’).
In 1805 verminderde haar gezondheid sterk.
Belle schreef aan Constant dat het slecht met haar ging. Ze hoopte voor hem een goede gezondheid, een serene ziel en tijd voor hem waarin hij het fijn en goed zou hebben. En:
‘... één wens vuriger dan de andere: dat je tevreden bent over jezelf! - Ik ben altijd ontevreden over mezelf.’
Op 27 december is Belle van Zuylen gestorven.
Haar woorden nooit.
Belle; trouw aan haar wezen,
konsessies?; niets is toeval
| |
| |
| |
Bronnen
Beauvoir, S. de.
De Tweede sekse deel II; geleefde werkelijkheid.
Utrecht, Erven J. Bijleveld, 1972.
Dubois, S.
Belle van Zuylen 1740-1805, Leven op afstand.
Zaltbommel, Europese Bibliotheek, 1975.
Farnum, D.
De Godin van Oud-Zuilen: Een biografie van Belle van Zuylen of Madame de Charrière, 1740-1805.
Amsterdam-Brussel, Elsevier, 1960.
Geest, Titia.
Madame de Charrière (Belle van Zuylen).
Een leven uit de achttiende eeuw.
Assen, van Corcum, 1955.
Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie 1970 (overdruk).
Meer, N.H. van der.
Een portret van Belle van Zuylen uit 1759 of le portrait d'Agnès.
Moderne encyclopedie der wereldliteratuur, deel III; F-H.
Paul Brand N.V. Hilversum.
Uitgever C. de Boer jr. Hilversum.
Rebels en beminnelijk.
Brieven van Belle van Zuylen- Madame de Charrière aan Constant d'Hermenches, James Boswell, Benjamin Constant en anderen.
1760-1805. Uitgezocht, ingeleid en uit het Frans vertaald door Simone Dubois.
Amsterdam, De Arbeiderspers, N.V., 1971. 3e druk in 1978.
Sesam geïllustreerde/alphabetische encyclopedie.
Baam, Bosch en Keuning, N.V. 1970.
| |
| |
Tirade 162; jaargang 14, Simone Dubois.
De pamfletten van Belle van Zuylen., en
Tirade 223; jaargang 21, C.P. Courtney.
Belle van Zuylen en James Boswell.
Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1977.
Zuylen, Belle van.
De edelman en Mrs. Henley, gevolgd door Madame de Charrière ontvangt, van Marc V. Grellet.
Amsterdam, Meulenhoff, Nederland B.V. 1976.
Zuylen, Belle van.
De geschiedenis van Caliste; roman. Vertaald door V.E. van Vriesland.
Amsterdam, Meulenhoff Nederland B.V. 1978.
n.b. Niet alle literaire werken en muziekstukken zijn genoemd.
|
|