Chrysallis. Jaargang 1978
(1978)– [tijdschrift] Chrysallis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
Sonja PrinsIk begon op een klein konfektie-atelier als knipster. Ik meen voor ƒ 2,- à ƒ 3,- gulden per week. Ik had mij aangemeld als lid voor de CPN, maar moest wachten tot ik 18 was. Ik richtte een literair tijdschrift Front op, dat één jaar bestaan heeft (1930/1931), en drietalig was, en een overzicht moest geven van de progressieve literatuur in de hele wereld. Ik trouwde in 1934, in dat zelfde jaar werd mijn tweeling geboren. Mijn derde kind kwam in 1937. Mijn man, toen een werkloze machinist op de wilde vaart, ging begin 1937 als vrijwilliger naar Spanje (met mijn instemming). In 1939 zijn wij gescheiden. In 1942 werd ik in Scheveningen opgesloten, tegelijk met mijn moeder en Esther, een joodse onderduikster die zich de avond tevoren bij ons gemeld had. Mijn moeder werd na 6 weken vrijgelaten, Esther overleefde Auschwitz, en ik ging in februari 1943 op transport naar Ravensbrück als Schützhäftling, dwz. een verdacht persoon tegen wie niet voldoende bewijzen voorhanden zijn om een proces te voeren. Na de bevrijding (in ons geval door de Russen) en de terugkeer naar Nederland wou ik graag meteen aan de slag met een of ander produktief werk. Eerst werkte ik op het buro Vermiste Joodse Pleegkinderen, daarna bij Pegasus, en tot 1956 als sekretaresse van het theoretics maandblad van de cpn Politiek en Cultuur. Ik verliet de cpn wegens het niet erkennen van de misdaden van de cpsu (onthullingen van Chroesjtsjov) in 1956, maar kon nergens werk krijgen omdat uit mijn verleden bleek dat ik kommunist was en dat ook in de toekomst zou zijn. Zonder referenties kon ik alleen als typiste van een uitzendburo werken, wat ik dan ook een tiental jaren gedaan heb, want ik had een gezin te onderhouden. Van 1957 tot 1972 was er niet één uitgever te vinden voor de gedichten die ik schreef. In 1973 maakte ik in eigen beheer Het erf van Odysseus, daarna schreef ik nog Notities, Dagboekgedigten en Gedigten 1930-1958. | |
[pagina 165]
| |
Mao's gedichten en lessen uit de geschiedenisHet is ondenkbaar dat Marx of Lenin hun eigen persoonsveranderingen uit hun jeugd als kursusmateriaal voor boeren, arbeiders en soldaten zouden hebben gebruikt. Mao Tse-toeng (1893) deed dit in de literatuur- en kunstdiskussies van Jenan. Hij ging ervan uit dat je je eigen persoonlijkheid kon veranderen en dat dit voor alle aanstaande schrijvers en kunstenaars noodzakelijk was als je door ‘het volk’ begrepen en op prijs gesteld wou worden. Niet een sisteem of de teorie was het uitgangspunt voor een kommunistiese kuituur, maar de mens en zijn houding tegenover anderen. Wat was dan het marxistiese aan hem, en aan bijv. Ho Tsji-minh en Augusto Neto (niet toevallig ook drie dichters)? Marx, die niet de klassenstrijd had uitgevonden (zei hij zelf), had hem wel als werktuig of katalysator van de geschiedenis ontdekt en met behulp van zijn metode kon de loop ervan begrepen en beïnvloed worden, niet alleen van de geschiedenis maar ook de individuele mens. In die Jenan-diskussie van 1942 zei Mao het zo: ‘Toen ik student was had ik mij de gebruikelijke opvattingen aangemeten. Tussen mensen die niet in staat zijn iets aan een schouderstang of in hun handen te dragen, ga je zelf niet een of ander lichamelijk werk doen, zoals bijv. je eigen bagage dragen. Dat vonden wij ongepast. In die tijd geloofde ik dat alleen intellektuelen de schoonste mensen van de wereld zijn, terwijl arbeiders, boeren en soldaten op mij nooit de indruk maakten helemaal schoon te zijn. Kleren van andere intellektuelen wou ik wel aantrekken, want die waren zindelijk; kleren van arbeiders, boeren en soldaten wou ik niet aantrekken, want die vond ik niet zindelijk. Pas toen ik mij bij de revolutie aansloot en met hen samenleefde voelde ik mij met hen vertrouwd, en zij met mij. Pas in die tijd heb ik de opvattingen, die ik in de bourgeois-school had opgedaan, grondig afgeleerd.’ Wetenschap is staties, gedichten niet. Niet alleen zijn bij elk gedicht verschillende interpretaties mogelijk, ook de klank en struktuur - of liever wat de lezer van het gedicht bij lezing hoort en ziet - hangen voor een groot deel af van zijn of haar kennis en vermogen tot meebeleven. Dit variabele element zit in alle gedichten van Mao (het is een kenmerk van gedichten überhaupt) | |
[pagina 166]
| |
maar daarnaast is er zijn behoefte tot het trekken van konklusies: zijn ‘lessen uit de geschiedenis’. Een goed voorbeeld hiervan is het briefgedicht uit 1949 aan zijn vriend Lioe Ja-tse, helemaal histories van opzet: in 1926, toen Mao bezig was met landhervormingen in de buurt van Kanton dronken zij vaak samen thee, en deze ‘theegesprekken’ werden opgehaald in het briefgedicht van Lioe Ja-tse waar het gedicht van Mao een antwoord op is; in 1945, toen Mao in Tsj'oeng-tj'ing over vrede onderhandelde met de Kwo-min-tang had hij ook een ontmoeting met Lioe Ja-tse, met wie hij, gewoontegetrouw, gedichten uitwisselde; in 1949 kwam hij terug in Peking, ‘de oude hoofdstad’, waar Lioe Ja-tse hem op het vliegveld verwelkomde. Lioe had hem geschreven dat hij genoeg had van de grote stad en terug wou naar zijn dorp in Kiang-soe. Mao tracht hem hiervan af te brengen in het laatste gedeelte van het gedicht en hem in de hoofdstad te houden (liever dan bij ‘de diepe rivieren van Kiangsoe’) omdat er een nieuwe periode was aangebroken, zoals hij 2 maanden daarvoor in een verslag aan de partijraad had uiteengezet, waarvan Lioe ongetwijfeld de inhoud kende: ‘Van 1927 tot nu heeft het zwaartepunt van ons werk altijd in de dorpen gelegen - wij verzamelden kracht in de dorpen, wij omsingelden met de dorpen de steden en namen dan de steden in. Deze periode is nu afgelopen. De periode “van de stad naar het dorp” en van de stad, die het dorp leidt, is nu begonnen.’ De volgende gedichten heb ik vertaald aan de hand van een letterlijke versie uit het chinees in het engels uit 1972, van het chineesamerikaanse echtpaar Engle-Hua. Zij zijn de oprichters van The International Writing Program aan de Universiteit van Iowa, waar schrijvers uit de hele wereld samenwerken aan vertalingen. Uit zijn gedichten leert men de mens kennen, zou iemand met grote toepasselijkheid over Mao Tse-toeng hebben kunnen zeggen. Sonja Prins | |
[pagina 167]
| |
11 Gedichten
| |
[pagina 168]
| |
zomer 1933rood oranje geel groen
blauw violet indigo:
wie danst er met die kleuren in de lucht?
licht na de regen een schuine zon:
bergen en wegen veranderen in blauw
wisselend ogenblik
felle schermutselingen deden zich voor
kogelgaten in huizen en hun omheiningen
wie zo gedekoreerd is
wordt nog mooier
| |
[pagina 169]
| |
1934-35berg
zee onderste boven
omgekeerde golven
massale paardentroepen
nog woest en opgewonden
van het vechten
berg
die de lucht doorboort
spitse top ongehavend
de hemel zou inelkaarzakken
zonder jouw ondersteuning
| |
[pagina 170]
| |
oktober 1935
| |
[pagina 171]
| |
antwoord aan Lioe Ja-tse
| |
[pagina 172]
| |
oktober 1950 (fragment)plotseling hanegekraai in de lucht
zelfs uit Sinkiang komt muziek
zoveel zangen van dichters
zoveel opwinding
was er nog nooit
| |
[pagina 173]
| |
antwoord aan Li Sjoe-ji
| |
NotitieJang (= populier i.h. chinees) K'ai-oei, getrouwd met Mao, werd in 1930 met haar kinderen Mao An-tsing en Mao An-jing door de nationalisten gearresteerd, en ter dood gebracht toen zij weigerde de kommunistiese partij en haar man te verloochenen. De kinderen werden daarna door familie naar de S.U. gebracht en bleven daar voor hun studie. Mao-Anjing (1920) kwam terug in 1948 om te werken in de Kommune van Sjansi. Hij sneuvelde op 25 oktober 1950 in de koreaanse oorlog. Mao-Antsjing (1921) werkt als vertaler en ingenieur. Lioe = wilg in het chinees. Kassiawijn is een drank van onsterfelijken. (S.P.) | |
[pagina 174]
| |
juli 1958Toen ik in het Volksdagblad van 30 juni over het uitroeien van de bloedstaart-epidemieGa naar voetnoot* in Joekiang las kreeg ik het zo te kwaad dat ik er niet van kon slapen. Een zachte wind bewoog de wilgebladeren, de opkomende zon verlichtte het venster. Ver naar het zuiden uitkijkend begon ik te schrijven: groen water blauwe berg mooi zonder zin
zelfs Hoea To die oude dokter
had de kleine wormpjes niet kunnen tegenhouden
dorpen verwoest zieken in eigen drek liggend
leegstaande huizen - geesten van doden zingend
alleen al met stilzitten reizen wij elke dag
tachtigduizend mijl op de wentelende aarde
verkennen de lucht - staren naar
duizenden melkwegstelsels
herders vragen wat er met de pestgeest
gebeurt.
nog altijd drijven hetzelfde verdriet
en dezelfde vreugde
op de golven
lentewind - wilgebladeren in duizenden
in China zijn zeshonderdmiljoen
allen als de keizers Jao en SjoenGa naar voetnoot**
rode bloesem in golven dwarrelend
blauwe bergen die tot bruggen werden
hemelhoge toppen neerkijkend op houwelen -
drie rivieren in bewerking, ijzeren staven trillend -
kunnen wij van u vernemen, Geest van de Pest
waarhéén u gaan wilt?
| |
[pagina 175]
| |
vloeipapieren bootjes in brand
kaarsen als offers
de lucht een vuurzee
| |
[pagina 176]
| |
februari 1961
| |
[pagina 177]
| |
december 1962sneeuw beweegt winterwolken
warrelende witte vlokken
bloesems ontelbaar -
ineens veel minder
een hoge hemel
omcirkeld
met golven kou
grote aarde zacht met warme adem
alleen helden
vechten met panters en tijgers
geen moedige mannen zijn bang voor beren
pruimebloesem als een lucht van dwarrelende sneeuw
geen wonder dat vliegende insekten de moed opgeven
| |
[pagina 178]
| |
antwoord aan kameraad Koeo Mo-jo
|
|