| |
| |
| |
Lidy van Marissing
Lidy van Marissing (1942) is als journaliste verbonden aan de Volkskrant. Literaire publikaties: Ontbinding, anti-roman (1972); De omgekeerde wereld, leesboek voor de middengroepen (1975), Het mes in het beeld, montage-eksperiment in samenwerking met Daniël Robberechts, H. Verdaasdonk en Jacq Firmin Vogelaar (1976); bijdragen aan de tijdschriften Raster, Te Elfder Ure, De Gids. In voorbereiding: Het gedroomde leven / Een denkbeeldig onderzoek.
| |
Als in een donkere kamer / Door kieren een beweging zien
‘Vrij plotseling kapte ik met alles. Ik vertrok naar Frankrijk, naar Parijs. Dat ik naar Parijs ging was betrekkelijk toevallig. Ik zocht alleen maar naar een andere omgeving om mezelf te leren kennen. Ik wilde weten wie ik zélf was. Tuis was ik ingekapseld geraakt in een miljeu, in een roetine. Het gebeurde misschien niet allemaal zo bewust als ik het nu formuleer, maar zoiets is het toch geweest.’
De mogelijkheid om beelden te vormen door middel van kleine gaatjes/
De mogelijkheid om zich een beeld te vormen op de tast / Braille?
‘Je moet je dat zo voorstellen: Ze rolde het vloerkleed op en trok dwars door de kamer een rechte lijn van krijt. We verduisterden het vertrek, sloten de ramen af, barrikadeerden de deur. Radio en telefoon verstopte ze in de badcel. (Buiten scheen de zon, ik luisterde verlangend naar de verre geluiden van het verkeer.) Dit moet de grens zijn, zei ze, dit is de grens, en ze schoof haai voet langs de streep. Hier ben ik. Daar gaat de zon op, dat is de zee, dat is een eiland, en waar jij zit zijn de bergen. Op de tweede avond was de vloer met tekens bedekt, een merkwaardig schrift van wijdvertakte lijnen en cirkels, witte figuren van krijt.’
Camera obscura. De mogelijkheid om beelden te vormen door middel van kleine gaatjes was reeds aan Aristoteles bekend.
| |
| |
Leonardo da Vinci gaf een eerste uitvoerige beschrijving. Door een kleine opening in een van het licht afgesloten ruimte wordt een voorwerp dat zich buiten de kamer bevindt, op een wand omgekeerd geprojekteerd.
‘Omdat zijn hotel aan een kruispunt lag raakte hij geïnteresseerd in het gebeuren buiten: overdag het binnenvallende zonlicht, 's nachts de stoplichten en het voorbijkomend verkeer. Hij ontwierp een heel schema met verplaatsbare wanden, open en dichte deuren en ramen, zodat hij de variaties van het licht buiten binnen in de kamer kon opvangen. Via een speciale opening bijvoorbeeld kon hij het licht van de koplampen vasthouden van de auto's die bij het stopsignaal ongeduldig waren doorgeschoten. En hij kon overdag de schaduwen van de voetgangers langs zijn wanden laten lopen.’
Zoötroop. Ook wel wondertrommel genoemd. Bestaat uit een draaibare, op een statief geplaatste cylinder, voorzien van kijkspleten. Aan de binnenzijde zijn de verschillende fasen van een beweging getekend. Bij het draaien van de cylinder kan men door een spleet een doorlopende beweging waarnemen.
‘Je moet je dat zo voorstellen: Ze gooide de ramen open, maar buiten was het intussen nacht geworden. Ze zei, we leggen een vuur aan, op de vlakte van de vloer, een alles verlichtend vuur, we verbranden het sinds jaren opgestapelde huisvuil, het is een aanval op de duisternis. Dan zie je de voorwerpen barsten van de hitte, zei ze. Je ziet hoe de verflaag breekt, krult, rimpelig wordt. Je moet eens naar de rook kijken, zei ze, naar de fluisterende taal van de rook. Ze zat gehurkt aan het eind van de witte streep, de grens, die er nu gehavend uitzag, hier en daar weggeveegd of uitgelopen.’
Stroboskoop. Ook wel levensrad genoemd. Een draaibare schijf met de weinig van elkaar verschillende tekeningen van de bewegingsfasen van een figuur of een proces. Bij het draaien van deze schijf kan men door spleten de figuur in een spiegel zien bewegen.
‘Ik kon me dat allemaal niet zo goed voorstellen. Ik zei: ik, maar
| |
| |
gelukkig bedoelde ik allang iemand anders. Sommige maskers brachten me van mijn stuk. Waarom die wijd open mond, waaruit een enorme tong steekt? Waarom die neerhangende kin, die uitpuilende ogen? Waarom die vogelkoppen op het voorhoofd zonder duidelijk verband met de rest?’
Zo is het ook met onze kennis van de hersenen. De werking van één afzonderlijke zenuwcel wordt sinds kort vrij goed begrepen. Het samenspel van deze cellen als geheel is echter nog een groot raadsel.
‘Zelf sprak hij over zijn spel met het licht en de ruimte als over “de kleren van de keizer”.’
‘Verliest een mens ooit zijn gezicht? Nee, hoogstens zijn masker. Misschien dat achter dat afgevallen masker een groot oor vrijkomt dat eindelijk de woorden hoort, niet wat de losse woorden meedelen maar wat de taal als geheel uitdrukt.’
Elk beeld wordt afzonderlijk opgenomen. Wanneer men de beelden daarna met normale snelheid afdraait lijkt het of de objekten bewegen. Wanneer men bijvoorbeeld van een traag proces - zoals het openbloeien van een bloem, het helen van een wond of het veranderen van een mening - met grote tussenpozen maar steeds op beslissende momenten een opname maakt, kan men later versneld de totale beweging zien.
Elk beeld wordt afzonderlijk waargenomen. Al sinds haar schooljaren heeft ze dat gevoel van versplintering: het een is losgemaakt van het ander, de verschillende ervaringen leiden een eigen leven, het plezier, de herinnering, de pijn, het denken, het genot, alles staat op zichzelf. In de tram voornamelijk gezichten, in de warenhuizen voornamelijk handen, in de bioskoop voornamelijk monden, een doek vol monden in kleur. Deze verbrokkeling is als een schilferige huidziekte over haar lichaam gekropen, heeft over haar hele leven barsten gelegd. Gek genoeg is juist die alles losvretende ziekte het enige bindende element tussen al haar ervaringen.
Elk woord wordt afzonderlijk uitgesproken en afzonderlijk ge- | |
| |
hoord. Maar wat de taal als geheel uitdrukt? Het zwijgen inbegrepen? De veelzeggende stilte die valt - tussen de regels? Woorden als dunne planken die over een afgrond worden gegooid en waarover je wel kunt lopen maar waarop je niet kunt blijven staan. Iemand gebruikt ze en maakt zich snel uit te voeten. Wanneer je ook maar een ogenblik blijft staan op de verende planken breken ze en verdwijnt alles in de diepte.
‘Maar hoe spontaan ik ook opspring, altijd ben ik mij bewust van de machtige afwezige die er ook is, ergens in mij, die peinst, en rookt, en mijn hand bekijkt waarvan hij langzaam de verschillende geledingen laat bewegen. Nooit ervaar ik mijzelf als een geheel. En evenmin als deel van een geheel, ik bedoel, voor zover ik mij als deel van een geheel ervaar is dat niet een bevrijdende verruiming maar eerder het gevoel vastgelegd te zijn binnen een onzichtbaar kader.’
Ze hoorde haar eigen stem, die een soort vreemde echo's maakte, alsof hij weerklonk in een grote leegte, en het leek haar of ze zich in een betonnen parkeergarage bevond, en ook had ze het gevoel dat er iemand naar haar keek, in het donker.
Diafragma. Onderdeel van de kamera waardoor de door de lens vallende lichtbundel kan worden begrensd. Het wordt gevormd door een geheel van kleine blaadjes die over elkaar schuiven en zo de lensopening verkleinen tot ze geen licht meer doorlaat. (Of omgekeerd.)
‘Er groeiden schubben over ons lijf, vooral over onze ogen, en nu staan we - ouder dan dertig jaar - er gekker bij dan ooit tevoren. Het enige dat we hebben gezocht, verlangd en ten slotte geëist, was vrede. Een vertrouwde plek. In een vertrouwd landschap, een bewoonbare stad bijvoorbeeld. Maar dat was te duur en werd een onbereikbaar ideaal genoemd.’
Alsof je tegelijkertijd ook buiten je eigen leven staat. (Wat is binnen? Wat is buiten?) Zo lijkt alles iets in de verte; terwijl je het ziet, direkt beleeft, lijkt het al een vage herinnering.
| |
| |
‘Het was alsof ik zat, terwijl ik zo sprak als een slaapwandelaar, alsof ik op een stoel zat, en misschien was ik wel echt een slaapwandelaarster, maar zat ik in werkelijkheid op het bed. En ik herinner me dat ik een hand omhoog deed, een arm, heel langzaam. Zoals ik eens een vrouw op een schilderij heb zien zitten, maar misschien was ik het wel. Ja, ik krijg nu het gevoel dat ik in een schilderij zat, en dat ik alleen maar het profiel van een zittende vrouw was, maar zittend op een stoel, en ik zat dus in werkelijkheid op het bed. En nu lijkt het me dat ik helemaal niet sprak, maar dat ik mijn arm langzaam omhoog deed, en mijn hand. Dat ik eigenlijk deed als iemand die een teken geeft dat hij wil gaan spreken en niets zegt, nog. En misschien is het zo - als ik een beetje beter kijk - dat de kamer wat lichter wordt, of doe ik mijn ogen open? dat zou ook kunnen - en er zitten twee mensen daar naast mij, die me aankijken en dan naar mijn hand boven mijn hoofd kijken. Ze hebben hun mond open maar zeggen niets. Misschien verwachten ze dat ik zal spreken? Maar ik herinner me geen behoorlijke zin. Wat zitten we hier keurig, zo stil, ik word er bang van. Het lijkt me dat ik nu ook mijn andere arm omhoog moet steken, langzaam als een slaapwandelaarster. Zo zit ik met twee handen omhoog en neergeslagen ogen. Zoals ik eens een vrouw op een schilderij heb zien zitten. Tussen twee katten zat ze, als ik me goed herinner.’
De plaats van de personages en de voorwerpen in het kader. Een figuur of voorwerp kan frontaal worden getoond, op ooghoogte, vanuit de lucht (vogelperspektief) of vanaf de grond (kikvorsperspektief). Als de regisseur iets naar voren wil halen kan hij het centrum van het personage of voorwerp laten samenvallen met het middelpunt van het beeldvlak.
‘De volgende ochtend, in het hotel, keken wij geschrokken naar het vierkant van het raam: een stille boomtop, drie onbeweeglijke vogels in de rechterbovenhoek, en een wolk. Een vreemd verstard beeld. Wijzelf lagen op de voorgrond, precies in het midden.’
Close-up. Het gezicht van een personage vult het hele scherm. De grootopname betrekt de toeschouwer zeer nauw bij het gemoedsleven van de held. (N.B. Belangrijke filmsterren bepalen in hun
| |
| |
kontrakt het aantal close-ups waaraan de cineast zich moet houden.)
‘En ik kijk naar zijn gele snor, daar boven zijn mond, zijn open mond die bijna het hele doek vult, en ik zeg: “Ga toch een eindje van me af staan, ik stik zowat.”’
Bioskoop. Ook wel droomspelonk genoemd.
De personages treden niet buiten hun gezichtskring. Ze menen dat ze uitzonderlijk zijn - het middelpunt van de wereld - maar in werkelijkheid laten ze hun ervaringen en emoties dikteren en insnoeren door normen die in hun miljeu verborgen zitten. (X. doet haar hele leven niets anders dan wat ze denkt dat van haar verwacht wordt, terwijl ze daarbij de illusie koestert dat ze haar eigen leven leidt.) De bezwerende kringloop, waarin ze al hun dromen en onbewuste verlangens eronder moeten zien te houden: men beheerst zichzelf, meent men wilskrachtig en welopgevoed, maar in feite wordt men beheerst door zijn omgeving.
De man die op ons afkomt (frontaal) - wat stijfjes, om zijn verlegenheid te maskeren - is klein, tenger, haast broos. Door zijn vrijwel kale hoofd komt de merkwaardige, onregelmatige vorm van zijn schedel des te sterker uit. Blauwe ogen in een bleek gezicht, waarover tijdens het praten enige nerveuze tics lopen. (Close-up, zeer kort, bijna een flits.) Beweeglijke handen, enigszins trillend. Hier is kennelijk iemand die zich met zijn figuur niet goed raad weet (zich groot houdt) en die pas onder het roken van een sigaret langzaam los komt. Tijdens het gesprek krijgt zijn gezicht een zachte, bijna kinderlijke uitdrukking.
In elke taal zit het verlangen opgesloten naar een weerwoord.
De toeschouwer, zo wordt gesuggereerd, kijkt vanuit een hooggelegen kamer door een raam en ziet een vogel met een rode snavel op een tak. Achter en onder die vogel ziet hij een groen landschap. Vrede? Omdat zijn ogen aan de zijkant van zijn kop zitten kan de vogel naar het landschap kijken en tegelijkertijd naar de toeschouwer. Hij heeft alle gelegenheid om te kijken: met
| |
| |
zijn linkeroog naar een man bij een raam, met zijn rechteroog naar een groen landschap met bomen. Die vogel is in staat daar waar de zenuwbanen van linker- en rechteroog elkaar raken eenvoudige relaties te leggen tussen de dingen die hij waarneemt, en hij heeft daar genoeg aan. De toeschouwer echter vraagt zich voortdurend gekweld af: Waarom sta ik hier zo achter het raam terwijl het landschap (nog) groen is?
Iris. Ontstaat door dichtdraaiend diafragma. Het beeld wordt langzaam cirkelvormig afgedekt.
‘Je moet je dat zo voorstellen: Met vlugge bewegingen bracht ze de afgelopen dagen bijeen. De woorden, de beelden, de omhelzingen, de dromen en gefluisterde eksplosies, haar hele witte systeem in die donkere afgeschermde ruimte. Als in een achteruit draaiende stomme film herstelde zich het oude wereldbeeld in alle onderdelen. Ze zette mompelend de koffers in het nu weer zonnige vierkant van de kamer, midden op de nu weer onbekraste vloer. Er ontbrak ten slotte niet veel, de tijd leek te hebben stilgestaan. Dat was voor haar een teken om zo snel mogelijk te vertrekken.’
| |
| |
| |
Op de tast (Nog een donkere kamer)
Ze zit niet op het bed maar ernaast, op een kussen op de grond. Met haar blote lijf in een deken gewikkeld, de haren los, haar benen gekruist. Een blonde Indiaan.
Ik zit niet naast het bed maar erop en kijk naar haar. Haar stem is een traag nadenkend gebaar, de beweging van haar handen is een zachte stem. Terwijl het vuur in de kachel zwakker wordt is ze steeds vager te zien maar des te duidelijker te horen.
‘Als je zó doet met je ogen, erop drukt en erin wrijft, zoals ik je zeg, maar langzaam, dan is het nog veel beter dan wanneer je er direkt naar kijkt, naar de wereld, ook wanneer het dag is, zo in het licht, in de verblindende zon. Want wat je ziet als je zo je ogen dichtdoet, dat zijn echt de kleuren van de dingen,’ zegt ze. ‘Zo kun je ook de lucht zien, met zijn wolken, en het vuur, en de dieren die daar beneden zijn, op de bodem van de zee, met het zand, met het water. En dat is een lucht die meer lucht is dan de buitenlucht, die lucht die je binnen in je ogen ziet, en ook het vuur, dat is een ander vuur,’ zegt ze.
‘Misschien is het hetzelfde vuur dat je zag voor je geboren werd, toen je nog niets was, bijna niets, en er alleen maar deze beelden waren, toen, misschien een beetje vaag maar toch ook echter, en onrustiger, ik bedoel, meer levend. Want zie je wel, ze veranderen ook steeds,’ fluistert ze.
‘Maar de stad dan?’ vraag ik. ‘Hoe zie je de stad nu, en de mensen? En mij?’
‘Zeker, het is een beetje een kaleidoskoop, wanneer je die zo tussen je vingers laat draaien. Maar in dit intieme duister is er niets dat zo meetkundig precies en zo hard is als een kaleidoskoop. Hier is alles juist heel zacht,’ vervolgt ze onverstoorbaar. ‘Je hebt die kaleidoskoop eigenlijk binnen in je en van de dingen die je ziet, van binnen, die vormen, die kleuren, die veranderende droombeelden, daar weet je eigenlijk niets van. Waar zijn ze?’ vraagt ze met haar handen voor haar ogen. Met haar handen tegen haar gezicht.
|
|