Chrysallis. Jaargang 1978
(1978)– [tijdschrift] Chrysallis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Werkverslag over de knikkers en het glas (18.5.76-12.4.77)
| |
[pagina 60]
| |
Werkverslag over de knikkers en het glas (18.5.76-12.4.77)Binnen-Buiten Blauw + geel = groen
Van een kind kreeg ik eens een knikker met blauwe slierten. Op een avond rolde hij van de tafel naar de deur. Als ik aan het werk wil gaan denk ik dat die knikker het nieuwe voorwerp zal zijn. Bij de eerste pogingen herinner ik me een bezoek aan Artis: een aquarium met exotische vissen en planten maakte diepe indruk op mij. Glas, dik glas versterkte wat ik zag, hield het op een afstand en bracht het tegelijkertijd dichterbij. Als 's avonds het licht aan is zie ik de kamer weerspiegeld in de glazen deur. Het gevoel ingesloten te zijn is heel sterk. De dualiteit van binnen en buiten - de knikker die naar de deur rolt -, voorlopig wijs ik deze aanwijzing echter af. | |
17 juniBij de blauwe knikker leg ik nog zes kleurige knikkers omdat ik behoefte aan kleur heb. Op reis fotografeer ik kuiltjes, waar de knikkers thuis in zouden kunnen rollen. Ik probeer opnieuw met de voorwerpen te werken. In hun ronde vorm blijven ze voor mij gesloten. Eind juni staat er een rode bloem in een vaasje bij de knikkers. Ook met die bloem werk ik elke dag. Als hij uitgebloeid is voeg ik hem bij de reeks tekeningen. Het glas met water om de rode verf te verdunnen fascineert mij: het is open - ik wil open zijn. Ik maak de tekens van de knikkers en van het glas in dezelfde roze kleur. De uitlopende verf maakt van het glas een gezicht - een kop. | |
5 augustusDe volgende dag krijg ik met de post een foto van een Indianengezicht: het gezicht is net als het glas: de groeven, de contouren. Deze onbekende man bepaalt een paar dagen het werk. Ter verontschuldiging schilder ik een landschap voor hem, dat ik telkens onder de tekening leg. Ik zie dat ik opschrijf: met de knikkers meerollen. Wat betekent dat? In plaats daarvan leg ik de gekleurde knikkers bij een van mijn werkstukken: los, ze zullen steeds anders liggen. Ik heb de onverklaarbare behoefte om een lepel bij het teken te leggen. Dat doe ik ook een week lang. Op de laatste dag leg ik de blauwe knikker op de laatste lepel. Een dag later zie ik een kinderspelletje: met de tanden een lepel in de mond vasthouden, waarop een bal ligt. De bal moet zonder van de lepel te vallen naar een emmer gebracht worden. Glas - emmer - bal - knikker - lepel - Het glas is open, - dat zou ik ook willen zijn. | |
[pagina 61]
| |
17 juni
| |
[pagina 62]
| |
5 augustus
| |
[pagina 63]
| |
Een kind brengt me een tekening. Opnieuw is de gelijkenis met gezicht en glas zo mooi, dat ik de tekening als fotokopie aan de reeks toevoeg. | |
19 augustusHet water in het glas is verdampt. Aan de binnenkant zitten opgedroogde roze verfresten. Deze keer neem ik mijn voorwerp mee. Ik fotografeer het glas iedere dag een keer. Het blijkt dat er zonder manipulaties fototekens ontstaan, die ook bepaald zijn. Mijn behoefte aan water is zo groot dat ik wateroppervlakten fotografeer. Het glas is een vat voor vloeistof. Thuis laat ik water uit de kraan in het glas lopen. Het glas is tot de rand met water gevuld. Weerspiegeling: glasoppervlak - water - glasoppervlak. Door de optische vertekening zijn de kringen en de bodem als een poort te zien: een andere opening. Ik heb een droom van deze waarneming: voor de poort beweegt zich zoiets als een wijzer. Ingang - uitgang - vagina. Een aanwijzing dat mijn werk naar buiten moet treden? Het woord initiatie - dood en wedergeboorte - fascineert me. | |
11 oktoberIk werk met water, zoveel water als het materiaal kan verdragen. Door de spleet in de deur heeft een kind een eigen werkstuk gegooid. In de gang liggen twee uit papier geknipte tekens van het glas, het ene is blauw, op het andere zijn fragmenten van een boom te zien. Zij zegt later dat het toevallig is dat er in het tweede glas een boom is te zien. Voor mij is het opnieuw een verwijzing naar buiten. Het glas, de poort, een oog -: in het dagelijks leven vallen mij voortdurend tekens van ogen op. Ik ga twee dagen naar Terschelling. In de boot ben ik op het water. Ben ik misschien in het glas? Het oude botenhuis op Terschelling heeft als teken een oog. De Brandaris schijnt in het donker. Het is een fascinerend gezicht hoe de lichtbundel in een cirkel over het landschap strijkt. Later op de boot sluit ik mijn ogen en probeer het licht en de ritmische beweging van het licht weer op te roepen: vanaf het middelpunt de ruimte in - vanaf het middelpunt de ruimte in - vanaf het middelpunt de ruimte in - vanaf het middelpunt de ruimte in ... mijn rechterhand op mijn voorhoofd voelt koud aan. Mijn duim en mijn wijsvinger maken het oog: een moment ben ik het licht van de vuurtoren. Hierbij heb ik een prettig gevoel in mijn maag. Ik fotografeer het water en een zwemmer. Midden oktober observeer ik een kever, die voortdurend over de rand van het glas loopt, totdat hij zich duidelijk naar beneden laat vallen naast het glas. Ben ik dat? Bestaat het bewustzijn uit schijven? Als beeld heb ik liever een spiraal. Een week lang observeer ik de rand van het glas. De rand is groen (tegenwoordig is mijn nieuwe voorwerp: gras). | |
[pagina 64]
| |
19 augustus
| |
[pagina 65]
| |
11 oktober
| |
[pagina 66]
| |
Eind oktober schrijf ik op: ‘doen’. Ik moet door de deur naar buiten. Ik zet het glas op een plaats, die ik door de deur kan zien. Ik ben onrustig: de ongewoon open omgeving maakt me hulpeloos. Ik leg het glas op zijn kant. Zet het op een ladder (als dat geen wenshandeling is). Regenwater vult het glas en er valt een blad in, wat een goed toeval zal blijken te zijn. Met de verf gebruik ik aarde om contact met de omgeving te krijgen. Omdat ik in de schemer werk wordt het werk blauw. Ik ben onrustig: in het donker zitten en op verlichting wachten! Vanaf de plaats waar ik werk zie ik de straatlantarens op de rondweg om Makkum. Opnieuw voel ik me opgesloten in het middelpunt van een cirkel: buiten en toch gevangen in de eigen voorstelling. Ik werk ook in de regen: laat de natuur ingrijpen, laat zijn sporen toe. Het is een goede ervaring als ik zie dat de bomen in het donker de kleur van aarde hebben. Aarde die tijdelijk boom is geworden. Midden november heb ik de volgende droom: een blauwe planeet met twee ringen (zoals Saturnus) is reusachtig groot aan de horizon te zien. Hij komt snel dichterbij. Hij zal op de aarde vallen. Ik zie mezelf door Makkum lopen. De aarde beeft. Ik voed tweelingen in het bewustzijn van het naderende einde. Ik ga naar een feest, waar ik twee groene kerstengeltjes van een tafel pak om mezelf te beschermen. Het einde van de droom is een grote teleurstelling: ik zie dal de planeet in een ellipsvorm is veranderd, een reusachtige neonreclame van een groot concern. Omdat het helder weer is, kan ik in het maanlicht werken. De lichtpunten in het water. Het glas wordt een kobold, die me uitlacht. | |
2 decemberWanneer het voor de eerste keer vriest, besluit ik het glas uit de tuin te halen. Er bestaat een reële mogelijkheid dat het glas door het ijs springt. | |
20 decemberHet ijs smelt en het water is daarna goudgeel van kleur door de verfstoffen van het blad. Dit is een nieuwe onvoorziene situatie. Het blauw van het werk wordt geel (later zal het werk groen zijn). Er ontstaan werkstukken met goudfolie. Ik voel me harmonisch. Het licht van de winterzon is net als het glas goudgeel. Ik fotografeer landschappen die ik met gele verf inkleur. Een vrolijk cadeau is de kleine caleidoscoop van een knikker. Bij het omdraaien ontstaan mooie figuren. Ik ga op reis. Het glas is in zijn toestand, met water en blad, niet te verplaatsen. Ik maak foto's van het woord ‘glas’, dat ik opgeschreven heb om me te concentreren. Ik krijg uit Amerika een maïskolf cadeau. Ik moet twee korrels in het water laten wellen. Omdat ik open wil zijn, laat ik deze invloed van buiten toe. (Ik betrap me erop dat ik maïspap kook, wat ik in 20 jaar niet gegeten heb.) Ik zie dat ik een papier als een kamerscherm om het glas zet. Hoogstwaarschijnlijk ben ik bang. | |
[pagina 67]
| |
2 december
| |
[pagina 68]
| |
20 december
| |
[pagina 69]
| |
De behoefte om de schaduw van het voorwerp te laten zien (te hebben) is groot. Ook de schaduw is geel. Waarom knip ik eigenlijk elke dag na elkaar een vinger- en een teennagel af? Ook dat is een cirkeltoestand, die me intimideert. Het beeld van brandende kaarsen rondom het glas is zo sterk, dat ik het uitvoer. Als ze opbranden zie ik tot mijn grote schrik, dat de angst tot een destructieve handeling heeft geleid. De kaarsen zouden een brandhaard zijn, die ik niet zou doven. Godzijdank maken de kaarsen in het papier alleen schroeiplekken. Ik voeg toevalligheden met blauw en groen, die buiten het voorwerp omgaan, aan de reeks toe. Het water wordt even troebel en dan weer helder. Door de maïskorrels is er in het glas een vegetatie ontstaan: groene sporen van algen. Door de spanning en met het werk kom ik in een merkwaardige toestand: ik heb het mij totaal nieuwe, vreemde gevoel op de aardbol te zijn. Op de bol binnen het heelal. (Het alledaagse schijvenbewustzijn: vanuit het middelpunt tot aan de horizon zien is, als je erop let, als het staan midden op een bord.) De aarde is een knikker geworden. Toevallig is er op de televisie een film waarop de aarde als bol aanschouwelijk wordt gemaakt: Big Yellow Taxi heet de film. Een gele taxi, dat vrolijkt op, de toestand is eerder beangstigend, maar lost zich dan heel natuurlijk in een griep op. Het water in het glas verdampt zichtbaar, ik wil niet dat de vegetatie verdroogt. Opnieuw breng ik het glas naar de plaats voor de deur buiten. Het regenwater kan het glas opnieuw vullen. | |
28 februariNaast de aarde wordt het werk mede bepaald door de kleur van mos en gras. Ik let op cirkels, ellipsen. Ik heb het vermoeden, dat de tijd met het glas ten einde loopt. De toevalligheden uit andere waarnemingsgebieden hopen zich op. Ik vind een groene plastic ring en voeg die aan de reeks toe. Ik zie dat ik mijn rok, die precies een halve cirkel is, groen heb geverfd. Het is voorjaar, ik vind een nieuwe geliefde, waarmee ik vele groene situaties beleef. Ik wacht op bevrijding uit de cirkeltoestand: ik krijg een foto van een weiland gestuurd: de cirkel is een op- en neergaande lijn geworden. Open. Op dezelfde dag win ik bij een verloting een stuk zeep en een zakje met knikkers. Voor mijn verjaardag krijg ik ‘glasplanten’, in de kelken zit groene limonade. Een reis verandert het werk in foto's van wateroppervlakken, fonteinen, die overvloeien, rivierbeddingen. Ik maak me zorgen of er tijdens mijn afwezigheid niet onzorgvuldig met het glas zal worden omgesprongen. Dat is ongegrond: het staat stil op dezelfde plek. Hierna kan ik het werk nog drie dagen voortzetten, dan gebeurt het toch: de plek is leeg, het glas is weg. Ik ben ontzet, maar ook in zekere zin verlost. Want ik ben bevrijd van het groen, van het ‘buiten’. Nu ik dit opschrijf zijn er inmiddels vijf maanden van hulpeloze pogingen voorbij. Ik zal waarschijnlijk moeten leren het cirkelvormige vlak van mijn bewustzijn werkelijk te openen.
15 september 1977 | |
[pagina 70]
| |
28 februari
|
|