Roman van Cassamus
(1869)–Anoniem Cassamus, Roman van– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Alexander.
Ga naar margenoot+Na dien dattie edele man
Alexander Dedefur wan,
Die stat, die vastGa naar voetnoot1) was ende groet,
Ende hi Messise sloech te doet,
5[regelnummer]
Den hertoge van soe hogen priseGa naar voetnoot2),
Ende hi met heme vordeGa naar voetnoot3) Darise,
Ende dat gehuwet was Floridas,
Daer die brulucht groet af wasGa naar voetnoot4),
Voer hi te Tarsen met bliden sinne
10[regelnummer]
Sien die scone coninginne
Candacen, die hi met trouwen
Minde boven allen vrouwen.
In sinen wege dat hi vant
StaendeGa naar voetnoot5) ene stat op een eilant,
15[regelnummer]
Daer ene riviere al omme liep,
Die hardeGa naar voetnoot6) groet was ende diep:
- Bat en was en gene gesetenGa naar voetnoot7), -
| |
[pagina 2]
| |
Arine soe was soe geheten.
Fanuel hi wasser af here,
20[regelnummer]
Die AlexandersseGa naar voetnoot1) dede groet ere;
Want hi sine stat van hem ontfincGa naar voetnoot2),
Ga naar margenoot+Daer toesach menich jongelinc,
Ende wart sijn manGa naar voetnoot3) van sinen lande,
Dat hi houdende was in hande.
25[regelnummer]
Drie dage bleef die coninc daer
Al stille liggende, dat was waer.
Sderts dagesGa naar voetnoot4) soe was opgestaen
Die coninc allene ende quam gegaen
Buten sinen paeuwelgoneGa naar voetnoot5),
30[regelnummer]
Alse hi bi urenGa naar voetnoot6) was gewone,
Ende ginc so verre dat hi quam
An enen berch, daer hi vernam
Comen gaende enen ouden man,
Die droech swerte cleder an
35[regelnummer]
Na den sede van Caldee.
Sijn haer was wit alse die snee,
Oec sceen hi out van vele jaren;
Mar starc ende groet sceen hi tewarenGa naar voetnoot7),
Ende brachte enen staf gedragen
40[regelnummer]
Met ysere onder wel beslagen.
Die coninc vragede hem, waerGa naar voetnoot8) hi woude.
‘Ic wille,’ seit hi, ‘in genen woude
Gaen, daer MarcusGa naar voetnoot9) temple staet,
Daer menich mensche bedevart gaet,
| |
[pagina 3]
| |
45[regelnummer]
Beide wullinGa naar voetnoot1) ende sonder scoen:
Daer gaic mine sacrificie doen
Vore minen bruder, die bleef doet
Te Gadres in die bataelge groet,
Doe Alexanders sine liede daer sende,
50[regelnummer]
Op die van Gadres, daer Sanset bleef
Verslagen, daermen rouwe om dreefGa naar voetnoot4),
Ende oec Piron die edele man.’
- ‘Segt, wie was u bruder dan?’
55[regelnummer]
‘Dat was,’ seit hi, ‘Gadefeer
Van Larijs, daer men meer
Groeter duecht af seggen machGa naar voetnoot5)
Dan van iemenne op desen dach,
SonderGa naar voetnoot6) van Alexanderse dien here,
60[regelnummer]
Die van dien Goeden heeft die ere,
Dat princhen en ghene hem geliken,
Sine moeten hem van doegeden wikenGa naar voetnoot7);
Niet daer ommeGa naar voetnoot8), Nature en hadde gegeven
Minen bruder al sijn leven
65[regelnummer]
Al dat goeden man toehort:
Hi was behoedt in al sine wortGa naar voetnoot9),
Getrouwe, milde ende goet,
| |
[pagina 4]
| |
Ende ten wapinen stout ende goetGa naar voetnoot1).
‘Here goet man,’ sprac die coninc doe,
70[regelnummer]
‘Ic wilt met mi stoedeGa naar voetnoot2) alsoe
Van duegeden ende van allen saken,
Gelijc gi segt met uwer spraken,
Ende ic u half dat lant moeste geven,
Dat ic gewonnen hebbe mijn leven.
75[regelnummer]
Ga naar margenoot+Van Gadefers uwes broederGa naar voetnoot3)s doet
So draget mijn herte rouwe groet,
Ende van Sansette ende van Pirone:
Ic hadse liever in haren doene
Bi mi levende ende gesont,
80[regelnummer]
Dan van goude xm pont.’
Doene die gode man spreken horde,
Kindi ane die fiere worde,
Dat Alexanders was, die here.
Sine herte verwandeldeGa naar voetnoot4) hem so sere,
85[regelnummer]
Dat hijsGa naar voetnoot5) daer wrake hadde gedaen,
Haddijs levende wanen ontgaen.
Die coninc mercte wel ende kinde,
Dat hine van herten lettelGa naar voetnoot6) minde.
Al lachende seidi hovesscelikeGa naar voetnoot7):
90[regelnummer]
‘Goet man, weet dat sekerlike,
Us bruder doetGa naar voetnoot8) es mi leet,
| |
[pagina 5]
| |
Ende u te beterne bem ic gereetGa naar voetnoot1),
Ende daer met paisGa naar voetnoot2) ende sone maken
Na us selfs wille van allen saken.
95[regelnummer]
Wildi mijns lantsGa naar voetnoot3), ic saelt u geven
So vele, gi sulter met eren op leven.
Begerdi oec die hulpe van mi,
Ic sal u staen met trouwen bi
Met algader mire heirecracht,
100[regelnummer]
So dat gi hebben sult die macht
Over u viande te nemene wrake.’
Doe die goede man horde die sprake,
Weendi ende suchte sere,
Ende knielde neder voer dien here,
105[regelnummer]
Ende woude cussen sinen voet,
Alse een die soeken wilt oemoetGa naar voetnoot4);
Maer die coninc en liet gescien,
Ende hieffeneGa naar voetnoot5) haestelike op mettien,
Ende seide: ‘Goet man, nu sijt vroeGa naar voetnoot6),
110[regelnummer]
Ende segt mi, ic bids u, hoe
Datmen u heet ende oec die sake,
Daer gi omme sijt tongemakeGa naar voetnoot7).
Es iemenne die u onrecht doet,
Ic doet u betren, opdat ik moetGa naar voetnoot8)
115[regelnummer]
Leven enen corten tijt.’
‘Here’, seit hi, ‘gebenedijt
So moetti sijn van Apolline,
Van Jupiterre ende van JovineGa naar voetnoot9),
| |
[pagina 6]
| |
Ende oec Mars onse hogeste god
120[regelnummer]
Moet u lonen dit gebodGa naar voetnoot1),
Ende moet u geven ere ende spoetGa naar voetnoot2).
Ende eist, here, dat gi dit doet,
So dede noit coninc van so hogen doneGa naar voetnoot3)
Armen man alselke soneGa naar voetnoot4).
125[regelnummer]
Here, mine name mogedi wel weten:
Cassamus bem ic geheten,
Van Larijs die oude vieliartGa naar voetnoot5).
Ga naar margenoot+Dat scijntGa naar voetnoot6) wel ane minen baert,
Dat ic bem out ende sere verlegenGa naar voetnoot7),
130[regelnummer]
Maer ic moet nu der wapinen plegenGa naar voetnoot8).
Gadifeer hi was mijn bruder,
Mijns vader kint ende mire moeder:
Dien sloech doet Emenedoen
Sonder enich ockesoenGa naar voetnoot9).
135[regelnummer]
Woude die Goede noch orloven,
Dat ic sijns noch quame te bovenGa naar voetnoot10),
Hine mochte mi dat goet gegeven,
Dat hi ontdragen soude tlevenGa naar voetnoot11).
Doe sprac die coninc ende seide:
| |
[pagina 7]
| |
140[regelnummer]
‘Goet man, penstGa naar voetnoot1) om dedelheide,
Die den bataelgen toebehoren.
Elc goet man doet hem daer te vorenGa naar voetnoot2),
Daer hi ere mach bejagen;
Het es een spel sonder verdragenGa naar voetnoot3).
145[regelnummer]
Alsoe moetic met eren levenGa naar voetnoot4),
Soudic vontnesseGa naar voetnoot5) hier af geven,
Ic soude dode vore doden setten,
Sonder mi ende u besmetten;
Ende oec soe eist costume ende sede:
150[regelnummer]
Die sone maect ende pais daer mede
Jegen den here met goeden minnen,
Hets recht datter sine liede sijn binnen’Ga naar voetnoot6).
‘Here,’ seit hi, die goede manGa naar voetnoot7),
‘Gi spreect mi soe goeleke an
155[regelnummer]
Met so hovesscer, wiser talen,
Dat ic wille van altemalen
In u blivenGa naar voetnoot8) ende al vergeven,
Ende houden pais ende sone mijn leven.
Gi selt wesen een goet here
160[regelnummer]
Minen neven, die tonder sere
Sijn, alse ic u seggen mach.’
Cassamus die niene ontsachGa naar voetnoot9)
Voer enen prinche te sprekene tale,
Want hijt lange hadde geconnenGa naar voetnoot10) wale,
| |
[pagina 8]
| |
165[regelnummer]
‘Here,’ seit hi, ‘van minen bruder
Sijn kinder bleven, die iet vruder
Noch scoenre en mochten wesen nietGa naar voetnoot1):
Dat seide elc man diese siet,
Datse iemenne lettel soude versconenGa naar voetnoot2).
170[regelnummer]
Het esser drieGa naar voetnoot3), die twee sijn sonen,
TerdeGa naar voetnoot4) dats die scoenste maget,
Die in die werelt binnen dagetGa naar voetnoot5).
Claris van Indie, die grote here,
Mintse so utermaten sere,
175[regelnummer]
Dat hise hebben wiltGa naar voetnoot6) te wive
Ende wesen here van haren live;
Maer sins en weltseGa naar voetnoot7) geensens niet,
So wat hare daer na gesciet;
Want hi es fel ende groniartGa naar voetnoot8),
180[regelnummer]
Ende daertoe een out vieliart,
Ga naar margenoot+Ende metGa naar voetnoot9) die quaetste diemen vint.
Nu es het tijt dat gi bekint
Der kinder name ende hare doen:
Doudste heet Gadifeer van Pheson,
185[regelnummer]
Dat es ene stat scone ende goet,
Daer menich diere torreGa naar voetnoot10) in stoet
Van uten gronde hoghe verheven:
Die es hem van haren vader bleven.
Die joncste bruder so heet Bertrijs.
190[regelnummer]
Hi slacht betGa naar voetnoot11) in alre wijs
| |
[pagina 9]
| |
Dien vader in alle vromechedeGa naar voetnoot1)
Dan die oudste bruder dede.
Claerrijs van Indie heeft die stat
Vaste belegen, ende swert dat,
195[regelnummer]
Dat hise emmer strueren salGa naar voetnoot2),
Ende die kinder ontervenGa naar voetnoot3) al
Van goede, dat hen es bleven.
Here, ontfarme u mire neven,
Ende wilt hem in staeden staenGa naar voetnoot4):
200[regelnummer]
Si sullen bovenGa naar voetnoot5) hulpen saen.’
‘Cassamus,’ seide die coninc doe,
‘Hier en behort nemmeer talen toeGa naar voetnoot6).
Magic Pharon die riviere
Liden, ic sal daer wesen sciereGa naar voetnoot7),
205[regelnummer]
Ende wille daer sonder enich vierenGa naar voetnoot8)
Jegen Claerwise varen tornierenGa naar voetnoot9),
So dat hi rumen sal dat lant,
Ende laten daer alselken pantGa naar voetnoot10),
Die hem wesen sal te swaer;
| |
[pagina 10]
| |
210[regelnummer]
Ende ic wille calengierenGa naar voetnoot1) daer
Die rike stat van Pheson.
U neven sullen mi manscepe doenGa naar voetnoot2)
Vander stat alse haren here.
Hen es hem lachterGa naar voetnoot3) noch onnere,
215[regelnummer]
Dat si hare stat van mi ontfaen:
Mi es soe menich onderdaen.’
Bennen desen dat si dus spraken
Onder hem beiden van desen saken,
Soe quam daer Emenidoen
220[regelnummer]
Ende met hem menich hoge baroen:
Philete, Perdicas ende Cliton,
Liganor, Daris ende Floridon.
Doese die coninc hadde versien,
LoechGa naar voetnoot4) hem therte, ende mettien
225[regelnummer]
Riep hi te hem Emenidoene
Ende Liganor dien riddre cone.
‘Emenydoen,’ seit hi, ‘lieve vrient,
Gi hebt mi dickeGa naar voetnoot5) wel gedient,
Hets recht dat ie u eren anGa naar voetnoot6).
230[regelnummer]
Siet, ane desen goeden man
So hebbic gemaect uwe soneGa naar voetnoot7)
Van Gadifers doet, dien riddre coneGa naar voetnoot8),
Want si waren twee gebrodere,
Ga naar margenoot+Beide van vadre ende van modre.
235[regelnummer]
Nu sijn van Gadifere bleven
Twee sonen, die ic hore geven
| |
[pagina 11]
| |
Lof ende prijs, waermenre gewaegtGa naar voetnoot1),
Ende ene die alre scoenste maegt,
Die de werelt heft binnen,
240[regelnummer]
Die Claerwijs wilt met crachte winnen
Ende voeren met hem te lande wart;
Mare die maegt, die sijns niene gertGa naar voetnoot2),
En willes gestaedenGa naar voetnoot3) noch gedoegen:
Dies es hi vore Pheson getogen,
245[regelnummer]
Ende heeft sine tenten daer geslegen,
Ende die kindre so vaste belegenGa naar voetnoot4),
Dat si met sorgen sijn bevaenGa naar voetnoot5).
Ic hebbe mijn belof gedaen,
Dat ic hen secorsenGa naar voetnoot6) sal,
250[regelnummer]
En doe kenlic ongeval’Ga naar voetnoot7).
Doe sprac die hertoge Emenidon:
‘Here, daer sal mijn goffanonGa naar voetnoot8)
Ende mijn scilt van rodenGa naar voetnoot9) goude
Gedragen wesen jegen die houde
255[regelnummer]
Vanden kindren ende der maegtGa naar voetnoot10):aant.
Ic houde mi selven daer gedaegtGa naar voetnoot11).
Grote ere sal hi daer bejagen,
Die daer dient van groten slagen’Ga naar voetnoot12).
‘Cassamus,’ seit die coninc, ‘hort,
260[regelnummer]
Hebdi verstaen tsertogen wort,
Ende tgelof ende tgode beheetGa naar voetnoot13),
Daer hi toe es al gereet?’
‘Here,’ seit hi, die vieliart, doe:
| |
[pagina 12]
| |
‘Onse sijn hem spade ende vroe
265[regelnummer]
Hout van herten sonder begevenGa naar voetnoot1),
Ende hebben hem doverste gichteGa naar voetnoot2) gegeven
Beide van paise ende van bataelgen;
Ende hovessce meltheit sonder faelgenGa naar voetnoot3),
Die in hem es becleven welGa naar voetnoot4),
270[regelnummer]
Deelt hem over al sijn spel’Ga naar voetnoot5).aant.
Doe seide Emenidoen: ‘Vrient, hebdi
U bolgenscapGa naar voetnoot6) al vergeven mi,
Die gi te mi hebt lange gedragen?’
‘Ine wilre nemmermeer gewagen,’
275[regelnummer]
Sprac Cassamus, ‘si al vergeven.
Ic wille houden al mijn leven
Den pais, want uwe hovesschede
Heft al gesacht mine serichede’Ga naar voetnoot7).
Dus wart daer gemaect die sone
280[regelnummer]
Van Cassamuse ende van Emenidone.
Alexanders dede doe gebieden
Overal int here sinen lieden,
Dat si opbraken ende varen
Te Physon wart al sonder sparenGa naar voetnoot8).
285[regelnummer]
Her Cassamus geleidde daer
Alt here, dat hem volgede naer,
Want hi wel die wege daer conste.
Ga naar margenoot+Doen ten avonde neken begonsteGa naar voetnoot9),
Logeerde there op ene riviere'Ga naar voetnoot10),
| |
[pagina 13]
| |
290[regelnummer]
Ende ginc die tenten rechtenGa naar voetnoot1) sciere,
Ende die logen maken ter vartGa naar voetnoot2).
Sine waren mar ene halve dachvart
Van Pheson diere goeder stat.
Deus!Ga naar voetnoot3) wisten die kindre dat,
295[regelnummer]
Dat Alexanders Macedo
Hem te hulpen quame alsoe
Met selken riddren uutgelesen,
Si soudens harde blide wesen!
Smargens, doe hem die dach verbardeGa naar voetnoot4)
300[regelnummer]
Ende die sonne hare verclaerdeGa naar voetnoot5),
Dede die coninc int here craierenGa naar voetnoot6),
Datmen ginge torsen sonder vierenGa naar voetnoot7).
Tholomeuse, Anthigonuse ende Clitone,
Dese drie riddren stout ende cone,
305[regelnummer]
Riep hi te hem al sonder sparen,
Ende seide: ‘Hets tijt dat wi varen.
Wine sijn niet verre van Pheson,
Hets goet dat wi onse wapine andoen
Ende jegen Clerwise varen tornieren.
310[regelnummer]
Men mochte wel te lange doen vieren
Den lichame ende oec verdragenGa naar voetnoot8):
Elc soude in sinen jongen dagen
| |
[pagina 14]
| |
TravellierenGa naar voetnoot1) sinen lichame,
Om te hogeneGa naar voetnoot2) sinen name
315[regelnummer]
In duechgeden ende in vromicheden,
So datmen in hovessceden
Ende in eren sijns moge gewagen,
Alse hi quame tsinen ouden dagen.
Groet dinc legt aneGa naar voetnoot3) goet man,
320[regelnummer]
Die hem in doegeden hebben canGa naar voetnoot4).
Sine mage sijnre alle bi geëert
Ende biden quaden sere gonneert’Ga naar voetnoot5).
Antigonus, die dese tale
Hadde verstaen wel altemale,
325[regelnummer]
Seide: ‘Gi heren, nu mogedi horen
Dien besten coninc, die noitGa naar voetnoot6) geboren
Was ten wapinen in erterike,
Ende daer toe milde sonder gelike,
Ende mede hovesch ende vroet.
330[regelnummer]
Hi hadde gekeert al sinen moet
Te sinen rechtenGa naar voetnoot7) xii jaren,
Hoe hi comen mochte te waren
In eren ende hem selven hogen.
Hine woude langer niet gedogen,
335[regelnummer]
Doe hi hadde sine xv jaer,
Hine droech wapineGa naar voetnoot8), dat es waer.
Der hoger lieden kinder hi ontboet,
Ende die andre heren groet
Dedi sinen lichame hoeden;
| |
[pagina 15]
| |
340[regelnummer]
Ende vriende ende mage, die hem bestoedenGa naar voetnoot1),
Ga naar margenoot+Die conste hi houden vriendelike
Ende tsinsGa naar voetnoot2) geven meldelike.
Hi onderfderGa naar voetnoot3) nemmer een,
Mar gaf hem borgeGa naar voetnoot4) ende leen;
345[regelnummer]
Ende die here, die dus doet,
Mach wel hebben stouten moet,
Wanter hondert beter es
Danre es tweeGa naar voetnoot5), geloeft mi des,
Die ute allen lande comen:
350[regelnummer]
Dit heftmen dickent waer vernomen.
Die here hi soude hem doen minnen
Die gene van sinen lande binnen:
Al leechtment ane hemGa naar voetnoot6), men heeft weder,
Ende die here hi wart neder
355[regelnummer]
Geset, die sine liede haten.’
Cassamus, die wel te matenGa naar voetnoot7)
Spreken conste, seide: ‘Coninc here,
Die sonne si rijst op wel sere,
Hets tijt datmen porreGa naar voetnoot8) ende vare,
360[regelnummer]
Eer hem die dach tsere openbare.
Hier op den berch een tempel staet
Van Marse: het ware wel mijn raet,
Dat gi vart daer hem anebedenGa naar voetnoot9),
Ende hi u segge doer sine genedenGa naar voetnoot10),
365[regelnummer]
Hoet u ten stride sal vergaen.’
| |
[pagina 16]
| |
‘Dit dunct mi,’ seit hi, ‘wel gedaen.’
Die coninc dede sine parde gereidenGa naar voetnoot1),
Ende sat op al sonder beidenGa naar voetnoot2),
Ende met hem sine xii barone,
370[regelnummer]
Die herten hadden alse lyoneGa naar voetnoot3).
Cassamus, die oude vieliart,
Leiddese recht ten temple wart.
Doe die coninc daer was comen,
Al witte cleder heeft hi genomen,
375[regelnummer]
Ende heefse hem selven anegedaen,
Ende es al baerrevoet gegaen
Inden tempel al moedereneGa naar voetnoot4),
Dat hem en volgede groet no clene.
Alse hi was binnen der dore,
380[regelnummer]
Sloet hise na hem ende ginc vore
Mars outare oetmoedelike staen,
Ende heft sine cleder al uutgedaen.
Olie ende honich soe goet hi daer
Ende suete melc op dien outaer;
385[regelnummer]
Daerna soe sette hi iiii swerde
Op die viere hornecke, die horde opwerdeGa naar voetnoot5).
Tusscen die viere so ginc
Liggen gestrect die coninc,
Ende thoeft te orienten wert.
390[regelnummer]
Mars den god hi sere beswert,
Ende bidt dat hi hem doe verstaen,
Hoet hem ten stride sal vergaen
Jegen Clarewise den here:
Ga naar margenoot+Dit bat hi hem met herten sere;
395[regelnummer]
Ende doe hi hadde gedaen sine bede,
Doe ontsliepGa naar voetnoot6) hi daer ter stede.
| |
[pagina 17]
| |
Ene stemme riep doe: ‘Coninc goet,
Ic sal u seggen wat gi doet:
Staet op ende vart te Pheson wart,
400[regelnummer]
Daer sal Clarewijs die vieliart
Comen jegen u ten stride.
Nu weest in hogenGa naar voetnoot1) ende blide,
Want hi salre bliven doet;
Maer hi sal u scade doen groet
405[regelnummer]
Ane u liede, geloves mi.’
Met desen worde so ontspranc hiGa naar voetnoot2),
Ende pensede vele om dese sake.
Doe ginc hi neder met gemakeGa naar voetnoot3)
Vanden outre tote vore die dore,
410[regelnummer]
Die hi ontsloet; daer vant hi vore
Sine liede, die sijns wachtenGa naar voetnoot4) daer,
Die hem trocken alle naerGa naar voetnoot5),
Om te wetene goede mare.
Aristotiles vragede hem hoet ware.
415[regelnummer]
‘Meester,’ seit hi, ‘harde wale,’
Ende vertelde hem altemale
Van sinen drome dat vision,
Hoet varen soude vor Pheson.
Doe Cassamus dit hadde verstaen,
420[regelnummer]
Was hi blide ende quam gegaen
Vore den coninc ende seide: ‘Here,
Ic neme orlofGa naar voetnoot6) ende danke u sere.
Ic wille te Pheson hene varen,
Ende bringe daer dese goede maren:
425[regelnummer]
Het sal therte doen verlichten
Minen neven ende mire nichten.’
- ‘Nu vart hene,’ seide die coninc,
‘Ende verneemt ons al die dinc
| |
[pagina 18]
| |
Die gi mocht ob ander sideGa naar voetnoot1),
430[regelnummer]
Ende coemt weder ons te tide.’
- ‘Here, dat wart niet gespart’Ga naar voetnoot2),
Sprac Cassamus, die oude vieliart.
Doe dedi hem sijn ors vort bringen,
Dat grote spronge conste springen,
435[regelnummer]
Ende sat op met haesticheiden,
Ende reet henen sonder beiden;
Ende alse hi quam opGa naar voetnoot3) die riviere,
BeetteGa naar voetnoot4) hi vanden orse sciere,
Ende ginc die trappen neder te warenGa naar voetnoot5),
440[regelnummer]
Die in die rokeGa naar voetnoot6) gehouwen waren,
Diere wel xl hondert was,
Alsic in dien Walsce las,
Ende elc was breet vierdalven voet.
Ander passage daer en stoctGa naar voetnoot7)
445[regelnummer]
Om te comene in die stat,
Dan allene dien selven pat,
Ga naar margenoot+Ende een scepGa naar voetnoot8) al moeder ene,
Ende dat selve was so clene,
EnGa naar voetnoot9) hadde xx riddren moegen
450[regelnummer]
Dragen, en hadde in grontGa naar voetnoot10) gevloegen.
Doe Cassamus was die trappen ledenGa naar voetnoot11)
Ende op die riviere quam beneden,
Riep hi lude met groten gereGa naar voetnoot12),
Ende die scepman quam ter vere,
455[regelnummer]
Die Cassamuse kinde saen,
| |
[pagina 19]
| |
Ende seide: ‘Here, wi sijn bevaen
Met rouwen ende met groten sereGa naar voetnoot1),
Dies wi Gadifere onsen here,
Uwen broeder, hebben verloren.
460[regelnummer]
Ons doet Claerwijs groeten torenGa naar voetnoot2)
Ende groet verdriet ende groet onrasteGa naar voetnoot3),
Want hi ons heeft belegen vasteGa naar voetnoot4):
Gi moecht sien van hier dat here;
Ende hi ontboetGa naar voetnoot5) oec gistren, here,
465[regelnummer]
Uwen neven, dat hi sal
Comen die stat verbernen alGa naar voetnoot6),
Eer die viere dage sullen liden.’
- ‘Vrient, nu doet uwe herte verbliden,’
Sprac Cassamus, die oude vieliart,
470[regelnummer]
‘Want Alexanders coemt harewartGa naar voetnoot7)
Ons te helpene wat hi mach.
Gi selteneGa naar voetnoot8) morgen eer middach
Sien ende logieren hier
Met x dusent riddren fier.’
475[regelnummer]
- ‘Here,’ seide die vereman, ‘laet ons varen
Uwen neven seggen dese goede mare,
Ende haerre suster Phisenien,
Die onse Goede benedienGa naar voetnoot9)
VoreGa naar voetnoot10) die scoenste maegt die leeft,
480[regelnummer]
Die de werelt binnen heeft,
Ende Edea ende Ydoruse, die wel
| |
[pagina 20]
| |
Connen vontnesse in dat spel
Van wapinen ende van minnen gevenGa naar voetnoot1),
BatGa naar voetnoot2) dan enichge die nu leven.’
485[regelnummer]
Doe ginc die scepmanGa naar voetnoot3) hene roien
Wat hi mochte sonder vernoienGa naar voetnoot4),
Want hine was trage no latGa naar voetnoot5),
Tote dat hi quam vore ane die stat,
Daer Cassamus ontscepte saenGa naar voetnoot6),
490[regelnummer]
Ende es boven in die sale gegaen,
Daer hi vant sinen neve binnen,
Diene ontfinc met groten minnen,
Ende vraechden hem, wat hem hadde gewertGa naar voetnoot7),
Dat hi so lange hadde gemertGa naar voetnoot8).
495[regelnummer]
‘Kinder,’ seit hi, ‘nu sijt vroeGa naar voetnoot9):
Ic hebt ons begaetGa naar voetnoot10) alsoe,
Dat Alexanders coemt margen hereGa naar voetnoot11)
Getogen met al sinen here.
Op die rokeGa naar voetnoot12) van Pharon
500[regelnummer]
Sal hi sine lieden logierenGa naar voetnoot13) doen.’
Ga naar margenoot+- ‘Lieve oem,’ seide Gadifeer doe,
‘CleinenGa naar voetnoot14) troest hebbic hier toe,
Want onder Pharon loept die riviere
| |
[pagina 21]
| |
Diep ende stuerGa naar voetnoot1) ende ongehiere.
505[regelnummer]
Die roke es hoge ende alte swaerGa naar voetnoot2),
Ende in c milen hier naer
Sone steet brugge no gewat’Ga naar voetnoot3).
- ‘Neve, si sullen dien ingen pat
Vanden trappen den wech bestaenGa naar voetnoot4),
510[regelnummer]
Ende twee ende twee te gadre gaen,
Ende mettien scepe overvaren.’
- ‘Oem,’ seide doe Bettijs, ‘tewaren,
Ic wille mi houden ane uwe tale.
Ic hebbe enen helm van brunen stale,
515[regelnummer]
Ende ors ende scilt ende wapine goet,
Ende daertoe therte ende den moet,
Dat ic met minen lichame sal
Dien tornoi verwinnenGa naar voetnoot5) al,
Ende daer selke slage slaen,
520[regelnummer]
Dat Alexanders sal verstaen
Ane dobbelerenGa naar voetnoot6) van minen slagen,
Dat ic hogeGa naar voetnoot7) minne drage.’
- ‘Neve,’ seit hi doe, Cassamus,
‘Jonge lieden en souden dus
525[regelnummer]
Hen selven so sere beromen niet,
Want hets misselicGa naar voetnoot8) wat gesciet.’
- ‘Oem,’ seit hi, ‘dien goeden wille,
Dien ic hebbe, en liet mi stille
Swigen, ine moestenGa naar voetnoot9) oppenbaren.
530[regelnummer]
Laet ons margen daer buten varen,
| |
[pagina 22]
| |
Ende onse viande leren kinnen,
Wi mochten hare vitaelle winnenGa naar voetnoot1)
Ocht iet elsGa naar voetnoot2) vanden haren:
Dan suldi tAlexanderse varen,
535[regelnummer]
Ende hem doen aldus verstaen.’
- ‘Neve,’ seit hi, ‘ic wilt anegaenGa naar voetnoot3),
Want die herte vercoentGa naar voetnoot4) al mi,
Dat ic van wapinen hore spreken di;
Want dies es leden menichgen dach,
540[regelnummer]
Dat ic der wapinen niene plachGa naar voetnoot5);
Want ic hebbe lange hermite gelegenGa naar voetnoot6):
Nu willic der wapinen plegen.
Margen vroech in die dageraet,
Vordien dat die sonne opgaet,
545[regelnummer]
Willic datwi dese rese bestaen’Ga naar voetnoot7).
Doe Gadifier dit hadde verstaen,
Soe loech sine herte ende seide: ‘Oem,
Dat gi segt dat es al droem;
Laet jonge lieden dese rese varenGa naar voetnoot8),
550[regelnummer]
Gi sijt tout saermeer, tuwaren’Ga naar voetnoot9).
| |
[pagina 23]
| |
Doe Cassamus dese wort verstoet,
Wart hi gram in sinen moetGa naar voetnoot1),
Ende seide: ‘Quaet horen sone, groniartGa naar voetnoot2),
Ga naar margenoot+U heft Claerwijs die oude vieliart
555[regelnummer]
Belegen, gine dorst noit bestaen,
Dat gi hadt poingisGa naar voetnoot3) gedaen
Jegen hem ende utegevaren:
Gi selt u selven lange sparen.
Dies ic bem out ende sere verpijntGa naar voetnoot4),
560[regelnummer]
Alse wel ane minen lichame scijntGa naar voetnoot5),
Wildi mi daer omme verbieden
Tornieren metten andren lieden?
Bi Gode, haddic mine wapine an,
Gi sout mijns node ontbeidenGa naar voetnoot6) dan;
565[regelnummer]
Gine wart noit mijns bruder kint.’
Die knape loech, en achtes twentGa naar voetnoot7),
Ende al lachende hem omkeerde.
Phisonie die wel geleerde
Seide: ‘Lieve oem, laet dit varen;
570[regelnummer]
Hi seit al in speleGa naar voetnoot8) te waren,
Ende van groter vrientscap mede;
Hi kint wel u vromichedeGa naar voetnoot9),
Ende dat gi wart sijt alre eren.’
- ‘Nichte, gi connet wel ommekeren:
575[regelnummer]
Woudi Claerwise den here minnen,
| |
[pagina 24]
| |
Soe mochten wi alle pais gewinnen.’
- ‘Oem’, seit si, ‘bi uwen rade
Willic doen vroech ende spade
Ende bi minen bruderen beide,
580[regelnummer]
Dien ic dinc engeen ontseideGa naar voetnoot1).
Wat gi gebiedt willic bestaen,
Nochtan so soudic eer anegaen
Datmen mi sloge af dat hoeft,
Dan ickene name, des geloeft.’
585[regelnummer]
Doe Cassamus hare wort verstoet,
Van jamerre vielen hem opden voetGa naar voetnoot2)
Die tranen ute beide sijn ogen,
Ende seide: ‘Nichte, weset in hogenGa naar voetnoot3),
Ic salre eer om laten tleven,
590[regelnummer]
Eer gi Claerwise wert gegeven.
Margen so coemt u hulpe groet,
Want Alexanders ende sijn conroetGa naar voetnoot4)
Coemt hier gevaren ende Caulus,
Ende van Archade Emenydus.’
595[regelnummer]
- ‘Oem’, seit si, ‘es dat waerheide
Van Alexanderse [ende] sekerheide,
Dat hi hier margen wesen sal,
Ende met hem sine riddren al?’
- ‘JaetGa naar voetnoot5), nichte, want hi es leden
600[regelnummer]
In toe dat wout van haestichedenGa naar voetnoot6).’
- ‘Lieve oem, es hi selc here,
Als menne loeft ende prijst sere?’
- ‘Ja hi, nichte, noch alse goet:
Hi es hovesch, jonc ende vroet,
605[regelnummer]
Ende wel gemaect van allen leden,
SimpelGa naar voetnoot7) ende van goeden seden,
| |
[pagina 25]
| |
Ga naar margenoot+Ende meldeGa naar voetnoot1) boven alle dinc:
Hem en geleec noit coninc.
Hi es stout alse een lyoen
610[regelnummer]
Ende vorsienichGa naar voetnoot2) in al sijn doen.
Al archeit es van hem gegaenGa naar voetnoot3),
Ende heft alle duecht ontfaen.’
Doe seide die maegt uutvercoren:
‘Ter goeder tijt wart hi geboren.’
615[regelnummer]
Mettien es Gadifier daer comen
Ende heeft haren raet benomenGa naar voetnoot4).
‘Oem,’ seide die jonchere,
Gi sijt op mi verbolgen sere.’
- ‘Ic ben niet,’ seidi, Cassamus,
620[regelnummer]
‘Al liepti mi op met talen dusGa naar voetnoot5).
Ic weet wel, ic bem van c jaren,
Nochtan hebbic selke cracht, tewaren,
Die gi margen selt moegen sien,
Alse wi te velde sullen tienGa naar voetnoot6),
625[regelnummer]
Ende ontwapent es tsciltwachte,
Die hare niene ontsietGa naar voetnoot7) bi nachte,
Die wi dan selen met onminnenGa naar voetnoot8)
Assaellieren in allen sinnen’Ga naar voetnoot9).
Ende mettien so sciet die sprakeGa naar voetnoot10),
630[regelnummer]
Ende elc ginc slapen om die sake,
Dat sijs te vroeger wouden opstaen,
| |
[pagina 26]
| |
Om dat sijs tsciltwachte wouden bestaenGa naar voetnoot1).
Smargens doe hem verbardeGa naar voetnoot2) die dach,
Ende men die sonne risen sach,
635[regelnummer]
Cassamus, Gadifier ende Bettijs,
Die gerne bejageden ere ende prijs,
Daden hem hare wapine bringen
Ende die orse, die sere springen.
Phesonie, Edea, dese twee joncfrouwen
640[regelnummer]
Wapenden Cassamuse met trouwen,
Die sine wapine noch wel vermachGa naar voetnoot3);
Ende alse hi hem gewapent sach,
Van joienGa naar voetnoot4) loech hem therte binnen.
‘Edea,’ seit hi, ‘ic doe u kinnen,
645[regelnummer]
Dat ic wille sijn u lief gestadeGa naar voetnoot5)
Ende u vrient, vroech ende spade.’
Edea sprac ende seide: ‘Here,
Danc hebt, dat gi mi doet dese ere;
Ic en onthoude u ende wese met sinne
650[regelnummer]
Emmer uwe getrouwe vriendinneGa naar voetnoot6),aant.
Ende geve u dit vingerlinGa naar voetnoot7),
Dat ic altoes vrient wille sijn.’
- ‘Oem,’ seit hi doe, Bettijs,
‘Onse God geve u ere ende prijs,
655[regelnummer]
Ende moet u laten goet gescien:
Gi sijt te rechte wel versienGa naar voetnoot8).
Hadde alse vele selkeGa naar voetnoot9) joncfrouwe
Van minnen geseit te mi op trouwe,
Die ic lief hebbe ende wertGa naar voetnoot10),
| |
[pagina 27]
| |
660[regelnummer]
Ga naar margenoot+Men souts te meer ontsien mijn swert.’
Doe loech met hertenGa naar voetnoot1) die vieliart,
Ende setGa naar voetnoot2) met haesten op sijn part,
Ende oec alle dandre mede,
Sonder die hoeden die stedeGa naar voetnoot3).
665[regelnummer]
Die porten waren opgedaenGa naar voetnoot4),
Daer si buten reden saen
So si alre heimelicts mochtenGa naar voetnoot5),
Dore die boengardeGa naar voetnoot6), daer si sochten
Die pade, datmense niene soude sien.
670[regelnummer]
Daer soude node iemenne achtertienGa naar voetnoot7)
Van dien genen die daer waren,
Dier vc was te waren.
Hare spieren haddense voren gesentGa naar voetnoot8),
Om te wetene alt coventGa naar voetnoot9)
675[regelnummer]
Van den here, hoet daer stoede,
Ende ochteGa naar voetnoot10) si iet lagen op hare hoede.
Die spiere brochten goede mare
Ende seiden, dat sciltwachteren comen waren,
Ende hadden hare wapine uutgedaen,
680[regelnummer]
Ende waren rusten alle gegaenGa naar voetnoot11).
Doe reden si heimelike int here,
Dat si vonden sonder wereGa naar voetnoot12),
Ende Gadifier hi sloech met sporenGa naar voetnoot13)
| |
[pagina 28]
| |
Vore alle dandre verre te vorenGa naar voetnoot1),
685[regelnummer]
Helm up thoeft ende swert getogen,
- Sijn ors sceen ocht hadde gevlogen -
Ende riep ‘Torton,’ sijn tieken dus,aant.
Dat hem gaf die oude CalcusGa naar voetnoot2).
Daer waert geruchte harde groet,
690[regelnummer]
Ende daer so bleef menich doet
Eer si hem gewapenen conden.
Daer lieperGa naar voetnoot3) vele met groten wonden
Tote vore Claerwijs pawelioneGa naar voetnoot4),
Die vore hem jageden die van Phisone.
695[regelnummer]
Doe Claerwijs dese mereGa naar voetnoot5) vernam,
Wart hi tornich ende gram,
Ende dede an sine wapine sciere,
Ende swoer bi sinen Goeden diereGa naar voetnoot6),
Dat hi Gadifere hangen soude,
700[regelnummer]
Ende die maget, die sijns niene woude,
Ane haren dancGa naar voetnoot7) nu hebben sal,
Henne doe kenlic ongevalGa naar voetnoot8).
Doe brochtemen hem een ors lieartGa naar voetnoot9),
Daer hi met haesten op sat ter vartGa naar voetnoot10),
705[regelnummer]
Ende vragede waer sine drie kinder waren.
Doe seidemen hem, dat si gevaren
Waren inden woude jagen:
| |
[pagina 29]
| |
Dat soe consti qualic verdragen.
‘Hoe,’ seit hi, ‘sijnse jageren dan?
710[regelnummer]
Hen steet engenen goeden man
Jagen te vaerne inden woude
Die wile dat hi orlogen soude.’
Ga naar margenoot+Doe seide daer een here: ‘Wilt verdragenGa naar voetnoot1),
Dat u kinder sijn varen jagen;
715[regelnummer]
Si en waenden niet mesdoen,
Om dat der gere van Pheson
Soe lettel es, sine souden durrenGa naar voetnoot2)
Met haren lieden tonswart porrenGa naar voetnoot3).’
Claerwijs seide: ‘Hets dickent vertogenGa naar voetnoot4),
720[regelnummer]
Dat menich wert bi wane bedroegen.
Men vant noit waenre vrai no vroetGa naar voetnoot5).
Al es haerre lieden luttel goet,
Si sijn stout, vroet van orlogen,
Ende hebben harde vele geplogenGa naar voetnoot6).
725[regelnummer]
Het esser een luttel beter, te warenGa naar voetnoot7),
Die getrouwe haren here waren,
Dan vierwarf meer in allen doeneGa naar voetnoot8),
Alse den here haten sine barone
Ende sine gemeine lieden daer met.
730[regelnummer]
Hets wonder hine blive gelet
| |
[pagina 30]
| |
Van sire eren, alse hijs heeft noetGa naar voetnoot1).
Al ware hi starker ende noch alse groet
Dan iemenne diemen vinden can,
Doch en waer hi waer een man,
735[regelnummer]
Hine si van sinen lieden gedragenGa naar voetnoot2);
Want alsoe saen soe es verslagen
Een coninc ocht een mechtich grave
Alse een daermen luttel om gaveGa naar voetnoot3).’aant.
Doe sloech hi dat ors met sporenGa naar voetnoot4),
740[regelnummer]
Dat hi wart hadde ende vercorenGa naar voetnoot5),
Ende deckede heme metten scilde.
Gadiefier, die niet en wilde
LettenGa naar voetnoot6) alse hine comen sach,
Reet jegen heme wat hi machGa naar voetnoot7).
745[regelnummer]
Daer mochtemen sien een fier ontmoetGa naar voetnoot8).
Die orse, die beide waren goet,
SturtenGa naar voetnoot9) met crachten daer te neder;
Maer die heren sprongen op weder
Alle beide alse hilden coneGa naar voetnoot10),
750[regelnummer]
Die herten hadden alse lyone.
Elc so trac ter vartGa naar voetnoot11) sijn swert,
Ende deen den andren sere begert
Onder te doneGa naar voetnoot12) wat hi mach.
Gadifier die gaf enen slach
| |
[pagina 31]
| |
755[regelnummer]
Claerwise met so willichgerGa naar voetnoot1) hant,
Dat hi vanden helme den rant
Dede afspringen, daer in stoet
Menich steen diere ende goet,
Dies hem Claerwijs balchGa naar voetnoot2) wel sere;
760[regelnummer]
Maer Claerwijs die kintsce hereGa naar voetnoot3)aant.
Liep hem op met groten slagenGa naar voetnoot4),
Die hi niet en woude verdragen.
Daer wart die bataelge groet,
Alse die partien ende hare conroetGa naar voetnoot5)
765[regelnummer]
VergadertGa naar voetnoot6) waren van beiden siden;
Ga naar margenoot+Daer mochtemen sien scone met swerden striden,
Om elc te helpene sinen here:
Die van Inden vochten sere.
Betis quam daer toegereden
770[regelnummer]
Verbolgen ende met haesticheden,
Ende sloech in die meeste porseGa naar voetnoot7),
Ende stac enen vanden orse,
Ende dore den lichame een gelachteGa naar voetnoot8),aant.
Ende hermonteerdenGa naar voetnoot9) daer met crachten
775[regelnummer]
Sinen brueder Gadifere;
Ende Claerwijs, die grote here,
Was hermontert vanden sinen.
Daer liet Cassamus wel scinenGa naar voetnoot10),
Dat hi van priseGa naar voetnoot11) was riddre goet;
780[regelnummer]
Want hise vor hem bugen doet
| |
[pagina 32]
| |
Met sinen groeten rustenGa naar voetnoot1) slagen,
Die haer engeenGa naar voetnoot2) en conste verdragen,
Sine moesten alle vor hem vlienGa naar voetnoot3);
Ende Betis sprac te hem mettienGa naar voetnoot4):
785[regelnummer]
‘Oem, ic bem die u vermane,
Dat gi omme die welgedaneGa naar voetnoot5)
Edea penst ende geltGa naar voetnoot6) hare,
Dat gi hare gistren openbare
Gelovet, doe si u wapine anedede.’
790[regelnummer]
- ‘Neve, gi segt hovesscedeGa naar voetnoot7):
God laetes mi die macht gewinnen’Ga naar voetnoot8).
Ende sijn herte ontstac hem binnen,
Dies hi van sinen lieve hort spreken.
Die bataelieGa naar voetnoot9) voer hi dorebreken,
795[regelnummer]
TiesGa naar voetnoot10) hi quam ten groten here
Claerwise, dien hi begerde sere.
Hi riep van verren: ‘Here Claeruus!
Ic bem die vieliart Cassamus,
Ende gi sijt tidich oec van jarenGa naar voetnoot11).
800[regelnummer]
Men seit dat gi mint te waren
Ene wel geraecteGa naar voetnoot12), hovesch ende scone,
Maer dat es te cranken loneGa naar voetnoot13);
| |
[pagina 33]
| |
Want daer gi die minne begert,
En heeft men u noch lief noch wert,
805[regelnummer]
Noch men acht op u een twentGa naar voetnoot1);
Maer ic minne ende bem gemint
Van ere maegt, daer ic dore sal
Dien tornoi verwinnen al,
Die mi gaf dit vingerlijnGa naar voetnoot2)
810[regelnummer]
Te dragene anden vinger mijn;
Ende gi wilt met crachte winnen
Joie ende spel van ure minnenGa naar voetnoot3),
Ende hebse vaste belegen,
Dies ic selden hebbe gesien plegenGa naar voetnoot4),
815[regelnummer]
Datmen orlogede die joncfrouwe,
Diemen minnen wilt met trouwen.
U mochts noch berouwen welGa naar voetnoot5),
Want orloge dat es een spel,
Ga naar margenoot+Dat sere ter avonture staetGa naar voetnoot6)
820[regelnummer]
Ende dat dicwile omslaet.’
Dese tale seide hem aldus
Die oude vieliart Cassamus,
Soe dat al dat volc wel horde.
Een PersantGa naar voetnoot7), die dese worde
825[regelnummer]
Hadde gehort, hi quam gereden
Op Cassamus met haesticheden,
Mar sijn spere droech hi te hoge;
Ende Cassamus, die int orlogeGa naar voetnoot8)
Van wapenen conste groet vordeel,
| |
[pagina 34]
| |
830[regelnummer]
Stac hem tspere ende tpennoncheelGa naar voetnoot1)
Dore die herte, dat hi viel doet.
Hi nam tors, [dat] scone ende groet
Was ende utermaten snel;
Tenen, dien hi kinde wel,
835[regelnummer]
Seide hi: ‘Vart te Pheson naGa naar voetnoot2),
Ende geefter der scoenre Edea
Dit ors: het es te rechte hare.
Nu sit op ende vare
Sonder enichge lange beide’Ga naar voetnoot3).
840[regelnummer]
Die knape hi spranc int gereideGa naar voetnoot4),
Die en was no trage no latGa naar voetnoot5),
Ende voer te Pheson in die stat,
Daer hi vant die scone smaleGa naar voetnoot6),
Ende dede sine boedscap harde wale
845[regelnummer]
Ende gaf hare tors metten gesmideGa naar voetnoot7)
Van Cassamus wege, dies si was blide,
Ende dankede hem utermaten sere,
Dat hi om hare pensedeGa naar voetnoot8), die here,
Daer hi was in selker noet,
850[regelnummer]
Doe hi den riddre stac te doetGa naar voetnoot9).
Doe die knape sijn present
Hadde gedaen, hine lette twentGa naar voetnoot10),
Ende heeft orlof an hare genomenGa naar voetnoot11),
Ende es weder ten stride comen,
855[regelnummer]
Daer hi Betise ende Gadifere
Sach striden utermaten sere.
Daer was die bataelge groet,
| |
[pagina 35]
| |
Ende daer liep menich ors al bloetGa naar voetnoot1)
Sonder sinen here harentareGa naar voetnoot2).
860[regelnummer]
Cassamus sach ende wart geware
Al there gewapent, ende wart gewareGa naar voetnoot3)
Te hen wart met groten scaren.
HiGa naar voetnoot4) riep te hem doe Gadifere
Ende Betise den kintschen here.
865[regelnummer]
‘Kinder,’ seit hi, ‘ic hebbe vernomen
Dit groet here al tonswaert comen
Met bogen ende met gavelotenGa naar voetnoot5):
Si hadden onse orse saen doet gescoten.
Daeromme radic dat wi keren:
870[regelnummer]
Wi moegent doen met groten eren;
Want hare lieden es met getale
Ga naar margenoot+Hondert dusent, weet ic wale,
Ende onser en es na onse getal
Maer Vc overalGa naar voetnoot6).
875[regelnummer]
Laet ons varen met onser proien,
- Het sal ons comen meer te joien, -
Tote binnen lytchenGa naar voetnoot7) van Phesone.
Daer sullen wi beidenGa naar voetnoot8) alse riddren cone
Claerwijs dien here, coemt hire gevaren
880[regelnummer]
Met harde menegen groten scaren,
Met arenborsteGa naar voetnoot9) ende met speren:
| |
[pagina 36]
| |
Hier en mochten wi ons niet verweren,
So vele voles volcht hem na.’
Doe quam hem van Edea
885[regelnummer]
Een gepens al daer ter stede,
Dat hem sine herte verwandelenGa naar voetnoot1) dede,
Soe dat hi set den helm in thoetGa naar voetnoot2),
Ende nam een spere starc ende groet,
Ende decte hem met sinen scilde,
890[regelnummer]
Als ocht hi joesterenGa naar voetnoot3) wilde,
Ende sloech durs met sporenGa naar voetnoot4),
Dat allen ursen liep te vorenGa naar voetnoot5).
Doe hi den here Claerwise versach,
Riep hi van verren dat hi mach
895[regelnummer]
Met enen verbolgenliken sinne:
‘Gi selt becopen diere die minne,
Die gi te Phisonie draegt:
U es ongereet alselkeGa naar voetnoot6) ene maegt.
Beter dan gi salse gewinnen,
900[regelnummer]
Dats diegene, die hem doet kinnen
Boven al te sine een here.
Eer haer die sonne int donker kere,
Soe soudi willen in die wesen....’Ga naar voetnoot7).
Claerruus die wert erreGa naar voetnoot8) van desen
905[regelnummer]
Worden, die hi te hem wart seide,
| |
[pagina 37]
| |
Ende reet hem jegen sonder beideGa naar voetnoot1).
Cassamus stac den InscenGa naar voetnoot2) here
Doer den scilt ende quetstene sere,
Ende Claerus brac sijn spere ende leetGa naar voetnoot3).
910[regelnummer]
Dat hine niene quetste dat was hem leet.
In rampone seide hi dit wartGa naar voetnoot4):
‘Gi hebt gejaechtGa naar voetnoot5), here oude vieliart,
Us selfs doet al desen dach.
Waendi dat mi verdriven mach
915[regelnummer]
Alexanders, al coemt hi here
U te helpen met al sinen here?
Nu sal Porrus gewroken sijn
Van dien, dat vore Pantapolijn
Die vule bastart hem lachter dedeGa naar voetnoot6).
920[regelnummer]
Hine creech van mi pais no vrede:
Om dusentich pont van goude roetGa naar voetnoot7)
Sone liet ict niet, ine sloegene doet’Ga naar voetnoot8).
Cassamus, die dit verstoet,
Hi seide: ‘Het cost u lijf ende goet,
925[regelnummer]
.........Ga naar voetnoot9)
Ga naar margenoot+Dat gi blameert dien groten here
Alexanderse ende mi daer mede.
Gi doet u selven dorperhedeGa naar voetnoot10)
| |
[pagina 38]
| |
Ende luttel eren ende batenGa naar voetnoot1);
930[regelnummer]
Want alse wel doet hem een haten
Met talen dicke alse metter daetGa naar voetnoot2).
Elc soude hem hoeden te sprekene quaet,
Ware hi prinche ochte gnoetGa naar voetnoot3),
Lachter te seggeneGa naar voetnoot4) cleine och groet
935[regelnummer]
Enegen man, want een groet here,
Die quaet spreect, es te scuwene sere.’
Cassamus, diesGa naar voetnoot5) niet verdragen
En woude, liep hem op met slagen,
Ende hi hem weder sonder verdenGa naar voetnoot6).
940[regelnummer]
Haddemen hem beiden laten gewerden,
Ic segge u dat bi mire trouwen,
Het soude den enen sijn berouwenGa naar voetnoot7);
Maer daer quamen toegeslegenGa naar voetnoot8)
Die van Indie van allen wegenGa naar voetnoot9),
945[regelnummer]
Ende dadense sceden an haren willeGa naar voetnoot10).
Betijs, die niet en hilt stille,
Voer daer hijs te doeneGa naar voetnoot11) sach meest,
Alse ocht hi ware enen tempeestGa naar voetnoot12).
Hi sloech ors ende man te neder,
950[regelnummer]
Die meer op en stoeden weder,
| |
[pagina 39]
| |
Alse die donder doet den boem,
Om te bescuddeneGa naar voetnoot1) sinen oem.
Alse hi gedaen hadde sinen oemoetGa naar voetnoot2),
Soe seidi: ‘Oem, mi dunket goet,
955[regelnummer]
Dat wi weder keren achterGa naar voetnoot3).
Wine moegesGa naar voetnoot4) hebben en genen lachter,
Want wineGa naar voetnoot5) sijn hier maer ons twee,
Ende al dat here es ons geveeGa naar voetnoot6).’
Cassamus ende Betis keren
960[regelnummer]
Op haren breidelGa naar voetnoot7), alse twee heren
Die menege scone joesteGa naar voetnoot8) daeden,
Alse wise lieden ende wel beraedenGa naar voetnoot9),
ThiesGa naar voetnoot10) si vore Phesone quamen,
Daer si hare gesellen vernamen.
965[regelnummer]
‘Oem,’ seit hi doe, Gadifier,
‘Gi daedt ons keren heden hier,
Ende hiet ons varen in ons behoutGa naar voetnoot11).
Ic sach u sint wel menichfout
HustinerenGa naar voetnoot12) in den stride,
970[regelnummer]
Daer ic omme was onblideGa naar voetnoot13);
Want mi dochte selc wileGa naar voetnoot14) te waren,
| |
[pagina 40]
| |
Dat gijs niet en sout ontfaren’Ga naar voetnoot1).
- ‘Gadifeer, neve, nu verstaet,
Die minne si geeft corten raetGa naar voetnoot2),
975[regelnummer]
Dat hebbic dicke geweten wale.
Mi dede Edea die scone smale
BondonerenGa naar voetnoot3) lijf ende leven.
Hets recht, si heft mi gegeven
Ga naar margenoot+Die minne van hare op hovesscedeGa naar voetnoot4)
980[regelnummer]
Mettien vingerline, dat si dede
Uut haren vingere ende gaeft mi.’
Aldus al sprekende reden si
Ter porten van Far, toter vesten,
Daer si helden ende hem bewestenGa naar voetnoot5),aant.
985[regelnummer]
Om te doene grote were
Jegen des conincs Claerwijs here,
Die hen volgeden op den voet.
Daer mochtemen sien menich ontmoetGa naar voetnoot6)
Vore die porten, diese assellierdenGa naar voetnoot7),
990[regelnummer]
Ende die van binnen niene faellierdenGa naar voetnoot8).
Si lieten vallen balken groet,
Daer menich man bleef onder doet.
Die van binnen weerdenGa naar voetnoot9) soe wale
Hare porte, dat sise doe te male
995[regelnummer]
Wel een boenre achterdaedenGa naar voetnoot10),
Te hare lachtre ende te haerre scaden.
Clarvus, die sine liede dus siet
| |
[pagina 41]
| |
Tachterdoen, hads groet verdriet,
Ende seide: ‘Casseel Baudrijn,
1000[regelnummer]
Amerael van Sydone ende van CyopinGa naar voetnoot1),
Gi seit, dies en es niet lancGa naar voetnoot2),
Dat gi Pheson an haren dancGa naar voetnoot3)
Wennen sout ende Edea mede,
Ende mi sout op hovesscede
1005[regelnummer]
Phesonien die scone maegtGa naar voetnoot4),
Die crone boven allen wiven draegt.’
- ‘Here,’ seit hi, ‘gi tiet mi aneGa naar voetnoot5)
Stucken, die mi swaer taeneganeGa naar voetnoot6)
Waren ende node doen soudeGa naar voetnoot7).
1010[regelnummer]
Minne ic die maegt ende drage hare houdeGa naar voetnoot8),
Soe moet ic minnen over rechtGa naar voetnoot9)
Haren hont ende hare cnecht;
Ine sal mesdoen niet jegen hare,
Mare altoes dienen openbare.
1015[regelnummer]
Onthilse mi nu ocht anderwervenGa naar voetnoot10),aant.
Soe haddic minne na mine bederveGa naar voetnoot11).
Aldus, here, soe souddi doen
Van uwen lieve van Pheson;
Wildire bliscap af gewinnen,
1020[regelnummer]
Gine soutse niet met onminnen
Leven doen noch met orlogen,
Maer altoes na hare minne pogenGa naar voetnoot12).
| |
[pagina 42]
| |
Ic kinneGa naar voetnoot1) wel, here, dat ic mijn lant
Houde een deel van ure hant,
1025[regelnummer]
Maer ten stride, wat mijns gesciet,
Here, sone wane ic varen niet,
Gine selt tirstGa naar voetnoot2) met ure scaren
VorenGa naar voetnoot3) in die bataelge varen’.
Dit horde Cassamus van Larijs
1030[regelnummer]
Ende sijn neve die vrome Betijs,
Die sijn sceren maecte groetGa naar voetnoot4),
Ga naar margenoot+Ende seide: ‘Oem, mi dunke gi bloetaant.
Hebt geslagen van ure vriendinnenGa naar voetnoot5),
Want die PaudrijnGa naar voetnoot6) wilse minnen.’
1035[regelnummer]
- ‘Lieve neve, ine achtes twintGa naar voetnoot7),
Want ic was tirst van hare gemint.’
- ‘Ja oem,’ seit hi, ‘alse gi waent,
Menich hem te verre verwaent’Ga naar voetnoot8).
Binnen desen datGa naar voetnoot9) si spraken
1040[regelnummer]
Onder hem beiden van desen saken,
Hebbense op die roke vernomen
Den coninc Alexanders comen,
Daer onder liep die grote riviere.
Daer mochtemen sien menichge baniere,
1045[regelnummer]
Menich spere ende menich scilt,
Daer there op die roke hiltGa naar voetnoot10).
‘Oem,’ seit hi doe, Gadifeer,
‘Ons en behoeft te letteneGa naar voetnoot11) meer.
| |
[pagina 43]
| |
Laet ons buten lichenGa naar voetnoot1) varen
1050[regelnummer]
Ende bestaenGa naar voetnoot2) die Insche scaren,
Dat wi doch Alexanderse togenGa naar voetnoot3),
Hoe wi in stride ende in orlogen
Ons connen hebben ende bedragenGa naar voetnoot4)
Met steken ende met groten slagen.’
1055[regelnummer]
- ‘Neve,’ seit hi, Cassamus,
‘Het es mijn wille wel aldus.’
Doe vorenGa naar voetnoot5) si ute haerre porten
Met ere harde scoenre rotenGa naar voetnoot6).
Die van buten quamen hem jegen
1060[regelnummer]
Dapperleke met sporen geslegen.
Martien, Claerrus suster sone,
Sat op een ors groet ende scone,
- Het was hem bracht van CornuwaelgeGa naar voetnoot7) -
Ende geleidde dirste bataelgeGa naar voetnoot8).
1065[regelnummer]
Gadifere heeft hi versien,
WantGa naar voetnoot9) hine kinde, ende mettien
Sloech hi met sporen te hem wart,
Alse die gene diene sere begert;
Ende Gadifier hi sagene comen,
1070[regelnummer]
Ende heft enen scacht genomenGa naar voetnoot10),
Starc ende groet, al onverscavenGa naar voetnoot11).
Sijn ors, dat swarter dan een ravenGa naar voetnoot12)
| |
[pagina 44]
| |
Was, dat liet hi hene vlinkenGa naar voetnoot1),
Ende dat spere een luttel sinken
1075[regelnummer]
Liet hi te poenteGa naar voetnoot2) ende so wale,
Dat hi durs ende man te male
Stac met crachten ter erden neder.
Martien, hi was saen op weder,
Die hem scaemde harde sere,
1080[regelnummer]
Want hi ontsach die onnere,
Ende Gadiefeer, die overleetGa naar voetnoot3),
Scurde die bataelge ende dorereetGa naar voetnoot4).
Dese joeste vanden riddre coene
Sagen int here die baroene,
1085[regelnummer]
Ga naar margenoot+Ende die Grieken prijsdenGa naar voetnoot5) sere
Die joeste vanden kintscen here.
Alexanders sprac mettien:
‘Ha!’ seit hi, ‘ic hebbe gesien
Riddre ende ors te neder steken,
1090[regelnummer]
Ende die bataelge scoren ende breken.
Siet, hoe hi strijt met sinen brandeGa naar voetnoot6)
Ende vor hem vlienGa naar voetnoot7) doet sine viande!
Ane sine gelaet dunct mi dat scijnt,
Dat hem en cost noch en pijntGa naar voetnoot8).
1095[regelnummer]
So wie hi es, Mars geve hem ere,
Want hi es te prisene sere.’
Die bataelle was harde groet,
Daer Gadifier doerbrac tconroet;
Hi sloech af hande ende hoefde,
1100[regelnummer]
Ende selcGa naar voetnoot9) oec toten tande cloefde.
Dien hi herhaelde was in sorgenGa naar voetnoot10),
| |
[pagina 45]
| |
Datten niemene en mochte borgenGa naar voetnoot1).
Die Insce vloen daer achterwartGa naar voetnoot2).
Betijs ende Cassamus die vieliart
1105[regelnummer]
Volgeden hen alse riddren cone
Met haren lieden van Phesone.
Daer bleeffer vele van Indie doet,
Dies hadde int herte rouwe groet
Die ammerael Casseel van Baudre,
1110[regelnummer]
Ende dede sine lieden al te gadreGa naar voetnoot3)
Ende voer Claeruse in staeden staen,
Die sere tonder was gedaenGa naar voetnoot4).
Hi dede keren die gene die vloen:
Men sach noit met wapinen doen
1115[regelnummer]
Alse menege grote vromichede,
Alse daer Casseel van Baudre dede.
Het scijnt een valke op ene riviereGa naar voetnoot5)
Ocht een leu onder die diere:
Dat hi wrachteGa naar voetnoot6) was tsiene wonder.
1120[regelnummer]
Die van Pheson dedi tonder,
So dat si togen vor hare porte
Met algader haren conrote,
Ende Cassamus die oude degenGa naar voetnoot7)
Gaf hem bilc wel dicken jegenGa naar voetnoot8):aant.
1125[regelnummer]
Daer was menich slach geslagen.
Die mageden, die ten tinnen lagen
Boven hoge in dien casteel,
Sagen striden dien Casseel
Van Baudre, den jongen here,
1130[regelnummer]
Dien si priseden harde sere.
‘Sekerlike,’ seitse, Edea,
‘Nadien dat ic mi versta,
Soe wart jamer ende scade groet,
Dat dese riddre hier bleve doet.
| |
[pagina 46]
| |
1135[regelnummer]
Alle onse Goede moetene bewaren
Van ongevalle ende sparen;
Maer mocht na minen wille gaen,
Ga naar margenoot+Soe woudic dat hi bleve gevaen.
Wi sien hier sine vromicheide,
1140[regelnummer]
Dan souden wi sien sine scoenheide
Ende sine seden ende sine manieren,
Ocht hi es hovesch ende goedertieren.’
- ‘Gesellinne,’ seide Phesonie,
‘Mi dunct dat ic ane u sie,
1145[regelnummer]
Ende ic u lange hebbe gekint,
Dat gi desen riddre mint.’
- ‘Sekerlike,’ seit si, die maegt,
‘Gi segt waer, mine herte draegt
Goede onste te hem ende alle ereGa naar voetnoot1).’
1150[regelnummer]
Hadde geweten Casseel die here,
Dat Edea, Phesonie ende Ydorus
Hadden geweest die spraken dus,
Hem so hadde sine cracht daer mede
GedobbelleertGa naar voetnoot2) ende sine coenhede,
1155[regelnummer]
Niet daeromme, hineGa naar voetnoot3) dede met crachte
Die brudere beide ende hare geslachte,
Ende Cassamuse dien vieliart
Tote binnen der porten achterwartGa naar voetnoot4).
Casseel volgede so verre naer,
1160[regelnummer]
Dat hem dat keren was te swaer;
Want alse hi die porte leet,
Lietmen die scotporte gereetGa naar voetnoot5)
Vallen met groter haesten neder,
Dat hi en conde gekeren weder.
1165[regelnummer]
Daer waer hi seker bleven doet,
So menich warpeneGa naar voetnoot6) ende scoet,
En hadde Cassamus gedaen,
Diene met crachte nam gevaen.
Doe dedi vaste die porten sluten,
| |
[pagina 47]
| |
1170[regelnummer]
Ende die gene diere waren buten
MesbaerdenGa naar voetnoot1) utermaten sere
Om Cassele haren here,
Dat hi daer bleef alsoe gevaen.
Dat asaut lieten si staen,
1175[regelnummer]
Ende togen te haren tenten wart,
Ende Cassamus die oude vieliart
Leidde dien Casseel gevaen
In die borch, ende dedene saen
Ontwapenen, ende bringen sciere
1180[regelnummer]
Rike cledre ende wel diere,
Die hem twe cnapen daeden ane.
Ine mochte volprisen sine gedaneGa naar voetnoot2)
Noch die scoenheit die ane hem lachGa naar voetnoot3).
Cassamus, die wel sijns plachGa naar voetnoot4),
1185[regelnummer]
Leiddene in een scone proieelGa naar voetnoot5),
Daer bloemen stonden een groet deel.
- ‘Here,’ seit hi, die goede vieliart,
‘Gine dorst ontsien noch sijn veryartGa naar voetnoot6)
Dit prison, daer gi in sijt,
1190[regelnummer]
Want torloge en sal niet lange tijt
Ga naar margenoot+Moegen duren, sijt seker dies.
Soe wie dieGa naar voetnoot7) wint ocht heeft verlies,
Gi selt utecomen ende wederkeren
In u lant met groter eren.
1195[regelnummer]
Men heeft menegen here gevaen,
Diemen weder heeft laten gaen.
Men moet ere ende vromichede
Becopen dickent ende stouthede mede.
Haddi, here, geweest van dienGa naar voetnoot8),
| |
[pagina 48]
| |
1200[regelnummer]
Die gerne achterwerder tienGa naar voetnoot1),
Men hadde u heden in onsen barenGa naar voetnoot2)aant.
Belopen connen noch bevarenGa naar voetnoot3).
Nu manic u bi allen herenGa naar voetnoot4),
Dat gi u herte niene wilt keren
1205[regelnummer]
In rouwen, dies gi sijt gevaen.
Nu coemt met mi ende laet ons gaen,
Daer ic u leiden sal hier bi,
In ene camere, here, daer gi
Sien selt moegen scone joncfrouwen;
1210[regelnummer]
Ende condi enichge daer gescouwen,
Die gi wilt met herten minnen,
Ic wille u helpen in allen sinnenGa naar voetnoot5),
Ende sijn u messagier ane hare,
So dat gijs worden selt gewareGa naar voetnoot6).
1215[regelnummer]
Nu laet ons gaen alle beide:
Ic wane u tonen selke scoenheide,
Dat u sachten sal u seerGa naar voetnoot7).
Ic horde wale heden eer
Tusscen Claeruse ende u die tale
1220[regelnummer]
Van Edea die scone smale’Ga naar voetnoot8).
Casseel scaemde hem ende liet thoeft
Nedersinken, dies geloeft.
‘Oem,’ seit Betijs, ‘laet staen
U scernenGa naar voetnoot9); ic sach u ontfaen
1225[regelnummer]
Edea heden over hare liefGa naar voetnoot10),
Daer u herte sere af verhief’Ga naar voetnoot11).
| |
[pagina 49]
| |
- ‘Neve,’ seide doe Cassamus,
‘Ine spreke te scerneGa naar voetnoot1) niet aldus,
Mar in ernste ende met trouwen.
1230[regelnummer]
Ic bem tout dat ic joncfrouwe
Tsaermeer helsenGa naar voetnoot2) ende cussen soude,
Want sine gerenGa naar voetnoot3) niet die oude.
Dese riddre heeft van Gode te loneGa naar voetnoot4),
Dat hi es rikeGa naar voetnoot5), jonc ende scone,
1235[regelnummer]
Ende die vroemste diemen vonde.
Men es sculdich talre stonde
Goeden lieden ere te doene.
Hi es hier in onsen prisone,
Dies souden wi hem joie ende spel
1240[regelnummer]
Alle tonen, soe doen wi wel.’
Casseel seide: ‘God lone u, here,
Dat gi ane mi doet u ere;
Maer ic mach u sweren wale,
Ga naar margenoot+Dat ic die gene, daer gi af die tale
1245[regelnummer]
HoutGa naar voetnoot6), noit met ogen en sach;
Nochtan hebbic dicke gewach
Van hare gehort ende prisen mede
Hare grote duecht ende hare scoenhede.’
- ‘Here,’ sprac Cassamus mettien,
1250[regelnummer]
‘Daer omme willicse u leiden sien.’
Een cnape was doe voren gegaen,
Die dien joncfrouwen liet verstaen,
Dat her Casseel, die riddre cone,
Daer binnen ware in prisone,
1255[regelnummer]
Ende hi die scoenste riddre ware,
Beide van live ende van hare,
Diemen in die werelt vonde.
Daer was selke die uuttien gronde
Van haerre herten een suchten namGa naar voetnoot7),
| |
[pagina 50]
| |
1260[regelnummer]
Dat altemale niene volquamGa naar voetnoot1).
‘Te waren,’ seide doe Phesonas,
Die hare lieve gesellinne was,
‘Men mochte bat met rechte minnen
Desen riddre ende lief gewinnen
1265[regelnummer]
Ende van herten hebben wart
Dan Cassamuse den vieliart.
Gesellinne Edea, nu mogedi scouwen
Den genen, dien gi saecht dorehouwen
Menegen helm ende menegen scilt:
1270[regelnummer]
U wensce es comen na dat gi wilt.
Wart Marse onsen god bequameGa naar voetnoot2),
Soe woudic geven in sinen name
Mijn gordel ende mine hantscoen beide,
Ende u die riddre op hovescheideGa naar voetnoot3)
1275[regelnummer]
Hem selven gave altemale;
Ende hi dade sekerlec wale,
Die selke twee vergadrenGa naar voetnoot4) mochte.’
- ‘Vrouwe,’ seide Edea, ‘gi scernt sochteGa naar voetnoot5):
Houddine selve ende laet mi staenGa naar voetnoot6).
1280[regelnummer]
In wille ander lief ontfaen
Dan Cassamuse minen vrient:
Hi heves heden wel verdient.’
Mettien hebben si vernomen
Dien riddre in die camere comen.
1285[regelnummer]
Betijs ginc met hem daer inne.
Die camere was in allen sinneGa naar voetnoot7)
Wel gescrevenGa naar voetnoot8) van finen goude
Ende van lasureGa naar voetnoot9) menichfoude,
| |
[pagina 51]
| |
Daer in geworpen stonden jeestenGa naar voetnoot1),
1290[regelnummer]
Die ic therseggene en conde geleestenGa naar voetnoot2):
Men sach soe scone camere nie.
Daer was Edea, Ydorus ende Phesonie.
Doe die heren quamen gegaen,
Te hem wartGa naar voetnoot3) stonden si op al saen
1295[regelnummer]
Sonder beiden altehant,
Ende elc nam enen bider hant,
Ga naar margenoot+Ende hietense willecomen wesen,
Ende gingen sitten doe mettesenGa naar voetnoot4)
Twee ende twee met goeden staedenGa naar voetnoot5)
1300[regelnummer]
Op die tabiteGa naar voetnoot6) van goutdraden,
In rosen ende in andren blomen,
Die ic al en can genomenGa naar voetnoot7).
Casseel, die here van Baudre,
Ende Phesonie saten te gadreGa naar voetnoot8);
1305[regelnummer]
Bander sideGa naar voetnoot9) Betijs ende Ydorus,
Daerna Edea ende Cassamus,
Die hi helsde vriendelike,
Ende seide: ‘Gi blijft gestadelike
Mijn herte, die u met trouwen mint
1310[regelnummer]
Sonder mespensenGa naar voetnoot10) te uwart twint.’
Cassamus conste die werelt wel
Ende maken bliscap ende spel;
Hi pijnde hem feeste ende ere te doeneGa naar voetnoot11)
Casseel van Baudre, den riddre coene,
1315[regelnummer]
Die hi in enen gepense sach.
| |
[pagina 52]
| |
‘Here,’ seit hi, ‘hier en mach
Niemene in dese camere bliven,
Die rouwe ende vernoi wille drivenGa naar voetnoot1):
Hets Venus camere diere goddinnen.
1320[regelnummer]
So wie hier coemt hi moet minnen
Ende wesen blide in allen saken;
Hier en mach beslutenGa naar voetnoot2) tmaken
Den scamelen noch den simplen mede’Ga naar voetnoot3).
- ‘Here,’ seit hi, Casseel, ‘alle hovesscede
1325[regelnummer]
Merckic ane u ende ane u tale,
Ende si becoemtGa naar voetnoot4) mi harde wale.’
- ‘Here, so willic u vragen dan,’
Sprac Cassamus, die wel spelenGa naar voetnoot5) can,
‘Nu segt mi, dat u goet gescieGa naar voetnoot6),
1330[regelnummer]
Hier so sijn joncfrouwen drie,
Ende wi sijn drie, het es gepart:
Elke minne ene, ic bem vieliart,
Ic hebbe leden die sorge van minnen,
Ic lade tambacht ure herten binnen’Ga naar voetnoot7).
1335[regelnummer]
- ‘Here,’ seit hi, Casseel Baudrijn,
‘Gi hebt geladen die herte mijn
Met laste, dat avonturlicGa naar voetnoot8) es:
Ic salt dragen, sijt seker des.
Nu moeten onse Goede mi geven spoet,
1340[regelnummer]
Dat ic allene niet minnen en moet.’
- ‘Here,’ seit hi doe, Cassamus,
‘Dat ware mi leet, vielt u aldus,
Ende ginct ane miGa naar voetnoot9), gine sout niet
Faellieren’Ga naar voetnoot10). Mettien hi liet
| |
[pagina 53]
| |
1345[regelnummer]
Die tale ende nam doe Edea
In sinen arme ende sat hare naGa naar voetnoot1),
Ende seide hare heimelic ende stille:
‘Joncfrouwe, het ware wel mijn wille,
Dat gi desen riddre u minne
1350[regelnummer]
Ga naar margenoot+Geven wout: hijs hovesch van sinne,
Ende jonc ende scone, vroet ende rike:
Men soude niet vinden sine gelike.
Van sinen wege so biddic u,
Dat gine, joncfrouwe, wilt minnen nu.’
1355[regelnummer]
- ‘Here,’ seit si, ‘bi ure genaden,
Ic sal wesen alsoe beradenGa naar voetnoot2);
Alse hi mi selve begroet van minnen,
Ine saels scande no blame gewinnen;
Want ic sals werken bi u al, here,
1360[regelnummer]
Sone magics hebben gene onnere
Noch oec vernoi noch mesfal,
Want gi mi hebt in hoeden al.
Nu wilt mi, here, staen in staeden’
- ‘Joncfrouwe, gi sijt wel beraeden,’
1365[regelnummer]
Sprac Cassamus, ende liet die tale,
Die sinen vrient conste helpen wale
Ter noet bat dan iemenne el.
Doe maecte hi daer een conincs spelGa naar voetnoot3).
Betijs so was gecosen daer
1370[regelnummer]
Coninc, dat was seker waer,
Dies si alle waren vroe,aant.
Ende croendene doe met enen stroeGa naar voetnoot4),
Ende daedene sweren bider minnen
Ende bi Venuse der goddinnen,
1375[regelnummer]
Dat hi gerecht coninc soude wesen.
Edea geboet hi mettesen,
Dat si hem seide, ochte van minnen
Die quale iet wiste hare herte binnenGa naar voetnoot5).
‘Here,’ seit si, ‘neen si niet,
| |
[pagina 54]
| |
1380[regelnummer]
Noch en gevoelde oec noit verdriet
Van hare, mar al suete gedachte
Hebbic gehadt, dat mi dede sachte’Ga naar voetnoot1).
- Helpe!’ seit si doe, Phesonie,
‘Wat ic al hore ende sie,
1385[regelnummer]
Dese sciltGa naar voetnoot2) en mach u helpen twint,
Want ic weet wale dat gi mint.’
- ‘Sekerleke,’ seide die scone maegt,
‘Onwerdes meer van mi gewaegtGa naar voetnoot3).aant.
Eist dat ic minne ende hebbe lief,
1390[regelnummer]
Mars geve dat si mijn gerief;’
Ende metten worde versuchte si,
Ende verhaelde hare varuweGa naar voetnoot4) daer bi,
Dat hare anscijn wart al roet,
Daer si met ontfinc ene scoenheit groet;
1395[regelnummer]
Ende Baudrijn besachse wale,
Ende Venus scoet mettien hare straleGa naar voetnoot5)
Den here in sijn herte binnen,
Dat hi bleef gevaen van minnen.
Die coninc seide doe: ‘Phesonie,
1400[regelnummer]
Segt mi, dat u goet gescie,
Ocht gi iemenne wet ende kint,
Dien u herte met trouwen mint.’
Ga naar margenoot+- ‘Here,’ seit si, vrouwe Phesonas,
‘In bem Huge noch ThomasGa naar voetnoot6);aant.
1405[regelnummer]
Niemene sone wilt mi minnen,
Ende ine wille niemenne lief gewinnen.’
Die coninc hare bruder verstoet,
| |
[pagina 55]
| |
Dat jalosie hare spreken doet,
Ende vragede nemmeer hare,
1410[regelnummer]
Ende geboet al openbare
Den Baudrijn, dat hi hem seide
Dore recht ende dore hovescheide,
Waer sijn gepens ende sine minne
Meest gedroge van sinen sinneGa naar voetnoot1).
1415[regelnummer]
‘Here coninc,’ seit die Baudrijn,
‘Bi Jupiterre den here mijn,
En trouwen sculdich bem der minnen,
Ende ver Venuse der goddinnen,
Hier en es mar heimelic raet:
1420[regelnummer]
Ic segge u dat mijn gepens al staet
Hier ane die scone EdeaGa naar voetnoot2),aant.
Dier ic nu bidde, dat si ontfa
Minen dienst ende mine minne
Met trouwen ende met gestaden sinne.
1425[regelnummer]
Ic geve hare op lijf ende leven,
Hare eigijn te sine sonder begeven’Ga naar voetnoot3).
- ‘Here,’ seit si, die scone smale,
‘Ic hebbe wel verstaen uwe tale,
Daer gi mi met hebt verladenGa naar voetnoot4).
1430[regelnummer]
Soe hoe datGa naar voetnoot5) ic bem beraeden,
In wille u, here, ontseggen niet
Noch oec u gelovenGa naar voetnoot6) iet;
Maer ic danke u der hovescheit,
Die gi mi toent ende hebt geseit.’
1435[regelnummer]
Doe seide die coninc ende loech:
‘Ine sic hier engeen ongevoechGa naar voetnoot7),
Maer hovescheit in allen sinne,
Na dien datmen begent die minne’.
Die coninc, die op Ydorus sach,
| |
[pagina 56]
| |
1440[regelnummer]
‘Joncfrouwe,’ seit hi, ‘goeden dach
Geve u Jupiter onse god.
Ic bidde u, hets mijn gebod,
Dat gi doet een cleine beheetGa naar voetnoot1)
Uwen lieve, daer bi [hi] ontfeet
1445[regelnummer]
Troest van herte ende van sinne.’
- ‘Here, in pensede noit vriendinneGa naar voetnoot2)
Allene te sine met mire sprake,
Maer met alsoe geliker saken
Alsic dat beheet doen sal,
1450[regelnummer]
Sal ic mi selve geven al,
Beide met herten ende met sinne;
Ine sal bedriegen twent die minne.
Nu laet ons lidenGa naar voetnoot3) dese bataelge,
Die margen sijn sal sonder faelgeGa naar voetnoot4),
1455[regelnummer]
Van Alexanders Macedo
Ga naar margenoot+Ende van ons lieden met alsoe
Jegen Claerruse den souttaenGa naar voetnoot5);
Spreken wi daer ommeGa naar voetnoot6), hets wel gedaen,
Ende van dien groten pardoneGa naar voetnoot7),aant.
1460[regelnummer]
Dat daer die riddre stout ende cone
Selen bejagen ende winnen:
Daer salmen sien die gene die minnen.
Behouden u onse Goede macht,
Ende uwe virtutGa naar voetnoot8) ende uwe cracht,
1465[regelnummer]
Wi selen noch dit spreken beide
Wel verhalen op hovescheideGa naar voetnoot9).aant.
Ic wille u een beheet doen kinnen:
Waeneer ic sal willen minnen,
Ic sal u minnen vor alle man,
| |
[pagina 57]
| |
1470[regelnummer]
Die minne en vercrachteGa naar voetnoot1) mi dan.’
- ‘Bi trouwen,’ seit hi, Baudrijn,
‘Van desen behete mogedi wel sijn
Blide int herte ende wel te gemake:
Ontfaet, het es ene hoge sake.’
1475[regelnummer]
- ‘Here,’ seit hi, die coninc, doe,
‘Derre gichten bem ic harde vroe,
Diemen met goeden wille geeft.
Mijn herte te danke ontfeetGa naar voetnoot2) ende heeft
Beide bliscap ende verdriet;
1480[regelnummer]
Ende hiltmen over beromen niet,
Ic soude seggen, so wie dat horde,
Ic sprake alte hoge wordeGa naar voetnoot3);aant.
Maer so vele willics gewagen,
Dat hem ter quader tijt quam dagenGa naar voetnoot4)
1485[regelnummer]
Claerrus hier in onsen rike,
Op dat mi onse Goede namelike
Sparen willen dat leven mijn.’
- ‘Here,’ seit hi doe, Baudrijn,
‘Segt uwen wille coenlic al,
1490[regelnummer]
Ic weet wel dat u minne sal
Menich becopen, eer tspel vergeet’Ga naar voetnoot5).
- ‘Here,’ seit hi, ‘mi es leet,
Dat icker so vele hebbe toe geseit,
Maer minne, die mi int herte leit
1495[regelnummer]
Ende ontsteken es van hare
In hopen van joien, hi wart geware,
Dat hem selc wile tsens gebreectGa naar voetnoot6),
Ende te verre vorwart spreectGa naar voetnoot7);aant.
Ende alsic sie hier vore mijn ogen
1500[regelnummer]
Die scone, die mi heft ontogen
Al mijn herte ende minen sen,
Wat wondre eist, dat ics dan ben
| |
[pagina 58]
| |
Te meer berurtGa naar voetnoot1) int herte mijn
Van hogen gepense een luttelkin,
1505[regelnummer]
Om te hogeneGa naar voetnoot2) minen name.
Het ware onrecht, haddic des blame,
Want die herte, daer in woent minne,
Si moet doegen in allen sinne
Ga naar margenoot+So wat dat hare overgeetGa naar voetnoot3),
1510[regelnummer]
Bliscap, rouwe, cout ende heet.
Dit kint mijn herte altemale,
Nochtan en dorstic noit die tale
Begonnen niet in al mijn leven,
Dat ic te kenne hadde gegeven
1515[regelnummer]
Mijn vernoi ende mijn torment.
Hebbic gesproken te verre een twent,
Ic bids genaden oetmoedelike.’
Ydorus seide doe vriendelike:
‘Here coninc, here, ic wille gi wet,
1520[regelnummer]
Ic hebbe mijn herte ane u geset,
Dat icse u geve altemale:
Nu mint ende hoedtGa naar voetnoot4) u minne wale.’
- ‘Vrouwe,’ seit die coninc doe,
‘Ine was van gichten noit so vroe’.
1525[regelnummer]
Doe sprac Casseel van Baudre ende seide:
‘Gi hebt gewonnen een meerreGa naar voetnoot5) scoenheide
Met conincs spele in u gebodGa naar voetnoot6),
Dan Prian verloes, alselpmi GodGa naar voetnoot7),
Doe Troien sine stat was testortGa naar voetnoot8),
| |
[pagina 59]
| |
1530[regelnummer]
Daermen noch dicke af spreken hort.’
- ‘Here,’ seit hi, die coninc Betijs,
Die hovesch, vroet was ende wijs:
‘Alselc geluc mochti wel gesien
U selven in corten tiden gescien.’
1535[regelnummer]
- ‘Here,’ seit hi, Casseel Baudrijn,
‘Sere verlanctGa naar voetnoot1) der herten mijn
Na die scone, die mi ene wonde
Alsoe heimelike geven conde,
Dat ic die quetsinge niet ne sie.
1540[regelnummer]
Ie wane wel sekerlike dat nie
So goet gevielGa naar voetnoot2) prisonier,
Alst mi es gevallen hier:
Ie machs mi beloven wel’Ga naar voetnoot3).
Ende began doe weder tconincs spel,
1545[regelnummer]
Ende seide: ‘Here coninc, het es sedeGa naar voetnoot4),
Dat elc heeft ane u ene bede,
Alse u conincscap es uut,
So dat gi al overluut
Seggen moet dies men u vraegt.
1550[regelnummer]
Here, bider trouwen die gi draegt,
Manic u ende bidde, dat gi
Segt welc u bequamer si,
SoeGa naar voetnoot5) tanesiene uwe vriendinne,
Soe gepens van uwen sinne,
1555[regelnummer]
Alse gi bi hare niet en sijt.’
Die coninc seide: ‘Mijn delijtGa naar voetnoot6)
Es meerre vele, ende mijn rasteGa naar voetnoot7)
In gepense, dat mi woent vaste
Binnen in mire herten gront.
1560[regelnummer]
Al gevalt mi enichge stont,
Dat ic sien mach mire joncfrouwen,
Die ic minne met goeder trouwen,
| |
[pagina 60]
| |
Ga naar margenoot+Ende hare lieflic suete anscijn,
Dat niet scoenre en mochte sijn,
1565[regelnummer]
Ende hare vriendelic lachende ogen,
Daer niemen tsien of kan gedoegen,
Ende dien sueten roden mont,
Die scijnt dat cusset in alre stont,
Ic warde soe berurt van dien,
1570[regelnummer]
Dat ic niet en can gesien
Noch een twent gevoelen iet,
Ine weet wat mi es gesciet.
Bi derre redene mijn herte draechtGa naar voetnoot1),
Dat bi siene wort meer versaecht
1575[regelnummer]
Een minnare, dat dunct mi,
Dan hi in gepense si;
Want alsic verre bem van hareaant.
Ende niet en sie, wardic geware
Dat suete gedunkenGa naar voetnoot2), dat mi sent toe
1580[regelnummer]
Gepens, dat maect mi therte vroe
Van dien dat ic hebbe gesien.
Dat mi dat weder mochte gescien,
Ic soude mi dan houden sekerlikerGa naar voetnoot3)
Jegen hare bat ende vroedeliker,
1585[regelnummer]
Ende hare clagen mijn verdriet;
DanGa naar voetnoot4) pensic hare te seggene niet,
Mire herten ogen sendic hare
Met gepense, die mi int hare
Van joien bringen met gepense:
1590[regelnummer]
Dus heeft mi minne tenen senseGa naar voetnoot5).
Soe ic vorderGa naar voetnoot6) van hare ben,
Soe si meer dwinget minen sen;
Ic bem haer eigin, dats wel inscijn,
| |
[pagina 61]
| |
Mars geve datse mine moet sijn.’
1595[regelnummer]
Baudrijn seide: ‘Here coninc, here,
Onse Goede moeten u geven ere.
Gi hebt mi berecht so wale,
Dat ics mi houde ane uwe tale.’
Phesonie, die sonder minne
1600[regelnummer]
Was van herten ende van sinne,
Seide: ‘Here coninc, berecht mi,
Welc sijn twee dinge, daer gi bi
Meest sijt verhoeget van uwer minnen,
Ende wilke u meest goeds doen gewinnen?’
1605[regelnummer]
- ‘Hopen ende dinken, scone joncfrouwe,
Hoeden mi van allen rouwen.
Alsic te sere bem verladenGa naar voetnoot1),
Soe staen mi dese twee in staeden:
Daer omme belovic miGa naar voetnoot2) meest van hen.
1610[regelnummer]
Gedinken coemt troesten minen sen
Jegen meshope, ende brinct te vorenGa naar voetnoot3)
Die scone die ic hebbe vercoren,
Om doen tanesien der herten mijn
Den roeden mont, dat suete anscijn,
1615[regelnummer]
Die kele witter danne een sneeGa naar voetnoot4);
Ga naar margenoot+Ende alse mi doet die herte wee,
Gedinken haelt mi dan hope goet,
Die mi mijn seer al sachten doetGa naar voetnoot5).
Alse dese twee vergaderen moegen
1620[regelnummer]
In mijn herte, sone mager dogenGa naar voetnoot6),
Rauwe, pine ende swaer verdriet
Langer binnen geduren niet.
Na dien dat ict can versinnen,
So staet mi aldus van minnen.’
1625[regelnummer]
- ‘Here coninc,’ seit soe, Phesonie,
| |
[pagina 62]
| |
‘Aldus berechtGa naar voetnoot1) sone wasic nie.
Mars moete u geven ere ende goet,
Ende tuwen lieve geluc ende spoet’.
Edea die scone maegd
1630[regelnummer]
Met stadenGa naar voetnoot2) si den coninc vraegt:
‘Here,’ seit si, ‘segt mi twee dingen,
Die ure herten sonderlingeGa naar voetnoot3)
Alre meest rouwen doen kinnen
In tambachtGa naar voetnoot4) van ure minnen.’
1635[regelnummer]
- ‘Begerte ende vrese, vrouwe, dese beide
Doen mi menege bitterheide.
Begerte loept mi op met crachte
Met bernende begerte in mijn gedachte,
Dat ic mi met begerten groet
1640[regelnummer]
Moet verweren jegen die doet.
Mire herte vresen hare wanen doet,
Dat mi van minnen en geen goet
Nemmermeer gescien en mach,
Wat ic hare diene nacht ende dach.
1645[regelnummer]
Dese twee maken mi te surenGa naar voetnoot5)
Mijn leven soe, ine can geduren.’
- ‘Here,’ seit si, Edea, ‘ane u nu entGa naar voetnoot6)
Die pine, die de minne sent
Den minnare, die sonder hope leeft,
1650[regelnummer]
Daerse u wel versien af heeft.’
Ydorus, die wel goetlic siet
Op den coninc, en woude niet
Langer beiden ende seide: ‘Here,
Dat u Mars geve goet ende ere!
1655[regelnummer]
Ic soude die drie dinge gerne bevrodenGa naar voetnoot7),
Die de minne meest behoeden
In hare virtut ende in hare cracht.’
| |
[pagina 63]
| |
- ‘Vrouwe, in bens niet wel bedacht’Ga naar voetnoot1),
Seide die coninc, ‘mar ic sal
1660[regelnummer]
Seggen van dien poëten al,
Wat sire toe seggen ende die auctoreGa naar voetnoot2).
SientieGa naar voetnoot3) es dirste, si gaet vore,
Want si wijst al ende leert,
Hoemen haren dienst anteertGa naar voetnoot4).
1665[regelnummer]
Trouwe die geweechseGa naar voetnoot5) bede;aant.
Helen es coevertoerGa naar voetnoot6) van beden
Jegen die felle tongen quaet,
Die pensen menichge overdaetGa naar voetnoot7)
Ga naar margenoot+Over die minne ende doen verdriet:
1670[regelnummer]
Dit sijn die drie virtute, nu siet,
Die houden in crachten ende groneGa naar voetnoot8) die minne
Met haren volgren in allen sinnen.
Diet bat weet, macht bat vermondenGa naar voetnoot9),
Mar doude vroede dus orconden’.
1675[regelnummer]
Hier met bleef, dat weet ic wel,
Algader doe dat conincspel.
Doe dat conincspel was leden,
Daermen vander minnen seden
Hadde afgesproken menic wartGa naar voetnoot10),
1680[regelnummer]
Cassamus die goede vieliart
Dede hem doe scaecspel bringen,
Dat van sonderlingenGa naar voetnoot11) dingen
Was gemaect, alse gi selt horen.
Hen was beinijnGa naar voetnoot12) nocht yvoren
1685[regelnummer]
Deen spel dat jegen dander stoet,
| |
[pagina 64]
| |
Mare van gesteinte harde goet.
Deen so was een roet robijn,
Ende dander ene miraudeGa naar voetnoot1) fijn.
Tscaecbart dat was lasure,
1690[regelnummer]
Ende van goude gedeilt aldureGa naar voetnoot2).
Cassamus hi sette dat spel
Te sinen rechte harde wel.
‘Here Baudrijn, dat u goet gescie,
Gi selt,’ seit hi, ‘ende Phesonie
1695[regelnummer]
Te gadre spelen alle beide.’
Here Casseel antworde ende seide,
Dat hijt doen soude harde gerne.
Phesonie seide te haren scerneGa naar voetnoot3):
‘Van Baudre here herGa naar voetnoot4) Casseel,
1700[regelnummer]
Ic wille u geven groet vordeel,
Roc of riddreGa naar voetnoot5), welc gi kiest;
Mare gevalt dat gi verliest,
Dat gi u niet belgenGa naar voetnoot6) en selt.
Ic sal uwen coninc met gewelt
1705[regelnummer]
Achter inden hornecGa naar voetnoot7) driven
Met enen oudenGa naar voetnoot8), daer hi sal bliven.’
- ‘Nichte,’ seit si doe, Edea,
‘Gi spreect den riddre alte naGa naar voetnoot9),
Gi doet u selve groet onnere,
| |
[pagina 65]
| |
1710[regelnummer]
Dat gine hier dreicht so sere.
Wet wel, eer dat spel vergeetGa naar voetnoot1),
Ic sal u wriven ane u cleetGa naar voetnoot2)
Tdregen, dat gi hebt gedaen.’
Phesonie rundeGa naar voetnoot3) hare saen
1715[regelnummer]
In hare ore ende seide: ‘Joncfrouwe,
Eist dat gi wilt sine trouwe,
Ic sal hem seggen dat hi u minne:
Gi seles te blider sijn van sinne.’
- ‘Vrouwe,’ seit si, ‘altoes wildi
1720[regelnummer]
RamponerenGa naar voetnoot4) ende scelden op mi.
Woudic minnen gonder ocht hierGa naar voetnoot5),
Ine woude niet selken messagier.’
Ga naar margenoot+Casseel die here dit wel verstoet
Ende sach op Edea, die hare bloet
1725[regelnummer]
VerhaeldeGa naar voetnoot6), dat hare maecte scone,
Dat si een ingel uten troneGa naar voetnoot7)
Sceen vele bet dan iemen el.
Cassamus, die neven tspel
Was geseten, loech mettien,
1730[regelnummer]
Ende seide: ‘Also mote mi goet gescienGa naar voetnoot8),
Mi dunke, hier es een veruwere goetGa naar voetnoot9),
Die saen dus scone varuwen doetGa naar voetnoot10).
TrectGa naar voetnoot11), here Casseel, sonder verdrieten.
| |
[pagina 66]
| |
Dese connen te rechte wel scieten
1735[regelnummer]
Indie herte sonder scade.
Nu trect irst uwe mesdade’Ga naar voetnoot1).aant.
- ‘Oem,’ seit si, Phesonie,
‘Ic wille wale dat gescie,
Dat hi hebbe den irsten toegeGa naar voetnoot2);
1740[regelnummer]
Maer eer volent onse orloge,
Sal mi dechtersteGa naar voetnoot3) toge behoren.
Al heeft hi nu den toge verloren,aant.
Ic bem die gone dient stoet soe,
Die dat halm suect int stroeGa naar voetnoot4).
1745[regelnummer]
Ine weet wat mi es gesciet,
Ine bem alse geluckich niet
Alse Edea ende Ydorus es.
Dies sijt seker ende gewes,
Alse Venus die vrouwe van minnen
1750[regelnummer]
Gebiedt, sal ic een lief gewinnen.’
Casseel van Baudre trac met sinneGa naar voetnoot5)
Sine vendeGa naar voetnoot6) vor sine coninginne,
Ende die joncfrouwe si trac daer naer
Den riddre, om te winne daer
1755[regelnummer]
Die vende, die hi daer trac.
Casseel die coninginne vortstacGa naar voetnoot7),
Dies si hoedenGa naar voetnoot8) woude die vende;
Haren ouden si oversende,
Ocht deen iet mochte gewonnen sijn.
1760[regelnummer]
- ‘Vrouwe,’ seit hi, her Baudrijn,
‘Liet ic u aldus gewerden,
Ic soude mijn spel qualic beverdenGa naar voetnoot9).’
Na dese tale so viel hi
In een gepens, daer hi bi
1765[regelnummer]
Versuchte utermaten sere,
| |
[pagina 67]
| |
Ende Phesonie bescernedeGa naar voetnoot1) dien here,
Ende seide: ‘Laet u suchten varen;
En sal en geen water overvaren,
Het mach herbergen u soe bi.’
1770[regelnummer]
- ‘Vrouwe,’ seitse, Edea, ‘hoe wel condi
ScalkelekeGa naar voetnoot2) spreken, dunct mi wale.’
Doe Phesonie horde dese tale,
Was si uut haren sinne wel naerGa naar voetnoot3).
Si souden gerekent hebben daer
1775[regelnummer]
Hare parage alle beideGa naar voetnoot4),aant.
Ga naar margenoot+Maer dat sijt lieten dore hovescheide;
Ende die Baudrijn scaemde hem sere,
Ende Phesonie wan af dien here
Met haren ouden sine coninginne,
1780[regelnummer]
Dies si was blide in haren sinne,
Ende scerende op hem ende seide:
‘Vrouwen die sijn in uwen geleide
Daertoe condi qualic sien’Ga naar voetnoot5).
- ‘Vrouwe, alsoe moete mi goet gescien,
1785[regelnummer]
Dat ic met siene ben gevaen,
Soe bi siene ine machs ontgaen,
Ocht ic bi messiene verliese,
Dat ic messiene coes ende kiese.
Ic sie ende wedersie ende sie,
1790[regelnummer]
Soe ic meer sie, so meer joien ende wie’Ga naar voetnoot6).aant.
Doe si dit horden doe waren si
TebarenteertGa naar voetnoot7), die waren bi:
Dobbele verstantnesseGa naar voetnoot8) hadde sine tale,
Dat merkeden si allegader wale.
1795[regelnummer]
Phesonie seide: ‘Here, te waren,
Gi cont scone ende wel bewarenGa naar voetnoot9)
| |
[pagina 68]
| |
U tale ende vrodelike daer bi.’
- ‘Ic soude trecken, vrouwe?’ - ‘Ja gi.
Ic segge u scaec’Ga naar voetnoot1). - ‘Dat sie ic wel.’
1800[regelnummer]
- ‘Nu botet’Ga naar voetnoot2). - ‘Gerne.’ - ‘Nu dan snel.’aant.
- ‘Vrouwe, gi haest mi alte sere.’
- ‘So gevic u dan vorsteGa naar voetnoot3), here,
Tote margen vroech ten sonne opgange.’
- ‘Vrouwe, ine wilse niet so lange.’
1805[regelnummer]
Den roc wan si hem af mettien.
Doe scaemde hi hem ende woude tienGa naar voetnoot4)
Ene vende, die op den hornec stoet.
‘Wat eist, here, dat gi doet?
Boet tirst,’ seit soe, Phesonie,
1810[regelnummer]
‘U scaec, dat u goet gescie,
Want het es costume ende sede.
En nemt gramscepe noch onvredeGa naar voetnoot5)
Dore God, here, te mi wart niet;
Want wie gerechter minnen plietGa naar voetnoot6),
1815[regelnummer]
Ende hi mint scone ende goede,
Hovessce ende van gestaden moede,
Alse ic wel wane dat gi doet,
Hine soude int herte noch inden moet
Herbergen laten onpaisGa naar voetnoot7) no toren,
1820[regelnummer]
Daer minne hare woninge heft vercoren.’
Cassele verblijdde therte binnen,
Doe hise dus spreken horde van minnen.
‘Gi segt waer, vrouwe, sekerlike,
Ic pense om minne soe vriendelike,
1825[regelnummer]
Alse tsuete gedinken coemt te mi,
Die mi dan ware alsoe biGa naar voetnoot8),
| |
[pagina 69]
| |
Dat hi opsnede therte mijn,
Hi soude mire vrouwenGa naar voetnoot1) suete anscijn
Ga naar margenoot+Daer binnen sien alse wel betogenGa naar voetnoot2)
1830[regelnummer]
Alse nu, daer icse sie met ogen.’
- ‘Here,’ seitse, die joncfrouwe,
‘Trec, ic maens u op u trouwe,
Boet u scaec, dats hovesscede,
Want ic ontsegge u pais ende vredeGa naar voetnoot3).
1835[regelnummer]
Hoet u wel in allen sinne:
Magic, ic sal u liede afwinnen.
Gi hebt gnoech gepenst te waren
Na dese CaldieuscheGa naar voetnoot4), latet varen.’aant.
- ‘Vrouwe,’ seide Edea, ‘bi Gode, gi sijt
1840[regelnummer]
Te haestich van talen allen tijt,
Gi maect u scerens alte vele.’
- ‘Nichte, dat ic lache ende spele,
Dat es al omme feesteGa naar voetnoot5) te doene
Baudrine, den riddre cone,
1845[regelnummer]
So dat hi te desen tiden
Te sachter sinen tijt mach liden’.
- ‘Vrouwe,’ seit hi, die here van Baudre,
‘Gi hebt dit wel genait te gadre
Met witten ende met blaeuwen twineGa naar voetnoot6);
1850[regelnummer]
Het es ane u wel in scineGa naar voetnoot7),
Dat gi sijt behendich ende vroet.’
Van haren scake dede hi hare boetGa naar voetnoot8),
| |
[pagina 70]
| |
Ende dede den coninc elre gaen
Op een ander velt ende staen.
1855[regelnummer]
Si speelden bede ene lange stonde,
Maer her Baudrijn hi en conde
Niet tspel alse wel alsi dede.
‘Here,’ seit si, ‘ic hebbe uwen vrede
Lange van heden eerGa naar voetnoot1) ontseit,
1860[regelnummer]
Ic wille u doen ene hovescheit:
Ic sal u mattenGa naar voetnoot2), dat verstaet,
In den hornec, eer gire uutgaet,
Ocht indie reieGa naar voetnoot3), welc gi begert.’
- ‘Vrouwe, dit mat dat hebbic wert,
1865[regelnummer]
Ende houde mi gepaitGa naar voetnoot4) van beide.
Ic wout nu ware al sonder beide.
Gi hebt oec wel die macht, waermede
Dat ic met ere soude op die stede
Bliven mat, op dats u rochteGa naar voetnoot5)
1870[regelnummer]
Dan, met al dien dat ic vermochteGa naar voetnoot6)
U te mattene, dat weet ic wel.’
Doe was daer joie ende groet spel,
Ende die joncfrouwe scaemde hare,
Ende pensede, dat iet messeitGa naar voetnoot7) daer ware.
1875[regelnummer]
‘Lieve suster,’ seide Betijs,
‘Dreicht dien riddre in hovesscer wijs,
Ocht hi sal willen hene varen.’
- ‘Bi Gode, bruder,’ seit si, ‘te waren,
In pensde niet dat archGa naar voetnoot8) soude sijn.’
1880[regelnummer]
- ‘Sone dedic oec,’ sprac Baudrijn,
| |
[pagina 71]
| |
‘Maer sekerlic mesdaen ware dat,
Ga naar margenoot+In verbeidde al selken mat.’
Cassamus, die dit verstoet,
Hem verblijdde herte ende moet,
1885[regelnummer]
Ende sloech dat spel omme ende seide:
‘Gi sijt mat nu alle beide,
Ende vanden spele es mijn die ere.’
Doe logense allegadre sere.
Doe riep hi datmen brachte den wijn,
1890[regelnummer]
Dies si te blider souden sijn.
|
|