Roman van Cassamus
(1869)–Anoniem Cassamus, Roman van– Auteursrechtvrij
[pagina V]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan
Zijne Vlaamsche Vrienden
Dr. J.F.J. HEREMANS,
Dr. F.A. SNELLAERT
en
Dr. ALPH. WILLEMS
als eene herinnering
aangeboden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina VII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inleiding.‘Die Sage von Alexander dem Grossen hat durch länger als anderthalb Jahrtausende auf Heiden, Juden, Christen und Mohammedaner in Afrika, Asien und Europa einen zauberhaften Reiz geübt. Wie Alexander selbst die Schranken zwischen Hellenen und Barbaren praktisch durchbrach, welche sein grosser Lehrer Aristoteles trotz seinem universellen Geiste noch nicht hatte theoretisch überwinden können, wie er dadurch der griechischen Cultur und Literatur die Möglichkeit schuf, sich nach allen Seiten hin ungehemt zu ergiessen, und für alle Zukunft eine welthistorische befruchtende Wirkung zu üben, so verbreitete sich auch die Sage von seiner Person, seinen Thaten und seinen Schicksalen, über die Schranken der Nationalität, Sprache und Religion hinwegschreitend, nach allen Ländern in welche überhaupt ein Stral des griechischen Geistes gedrungen war. Von Aegypten bis nach Island, von Persien bis nach Spanien nahmen alle Völker diese Sage auf, übertrugen sie in ihre Landessprachen, bequemten sie ihrer Denkweise und ihren Meinungen an, hegten und pflegten sie durch Jahrhunderte, und wandelten sie, dem Wechsel des Zeitgeschmackes folgend, nach Inhalt und Form immer und immer wider um, bis sie endlich gegen Ablauf des Mittelalters mit dem Wideraufleben der Wissenschaften allmählich erblich und vor der beglaubigten Geschichte Alexanders in den Hintergrund zurückwich.’ In deze korte en flinke trekken schetst een der grondigste beoefenaars der Alexandersage, Julius Zacher, hare algemeene populariteit en verbreidingGa naar voetnoot1). Niet minder dan de inheemsch Germaansche Karlemeine, niet minder dan de Keltische Arthur, was de Grieksche veroveraar de held in de zangen der dichters, en even als de weelderige phantaisie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina VIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de geschiedenis dier beide middeleeuwsche vorsten meer en meer door tal van dichterlijke arabesken nagenoeg onkenbaar gemaakt en op het gebied der sage had gebracht, evenzoo en niet minder was dit het geval met den wonderheid der oudheid, wiens roemvolle daden reeds vroeg waren opgesierd. De tocht naar het Indische fabelland, de wonderen van het Oosten, voor het eerst aan de zonen der Westerstranden geopenbaard, gaven ruim voedsel aan de dichterlijke verbeeldingskracht, en waarheid en verdichting smolten allengs ineen. Hoewel het buiten ons bestek ligt omtrent de Alexandersage in nadere beschouwingen te treden, zal toch eene korte schets van haar ontstaan en hare verbreiding in de middeleeuwen hier niet overbodig zijnGa naar voetnoot1). De oudste opteekening der Alexandersage, die althans bekend is, is de Grieksche roman, die gewoonlijk naar den gewaanden vervaardiger de Pseudo-Callisthenes wordt genoemd. Wat de fabelachtige Vita Caroli magni et Rolandi, aan den Aartsbisschop Turpijn toegeschreven, voor de sage van Karel is geworden, was de Pseudo-Callisthenes voor die van Alexander. Deze moederroman, om ze zoo eens te noemen, is stellig nergens anders vervaardigd als in Alexandrie, daar de Egypti- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina IX]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sche overleveringen van Nectanabus, Sarapis en andere, die Alexander stempelen tot eenen Egyptischen vorst en geheel aangelegd zijn om den nationalen trots der Egyptenaren te bevredigenGa naar voetnoot1), er eene voorname plaats in beslaan, en met kennelijke voorliefde zijn behandeld. Favorinus, een schrijver uit de eeuw van Trajanus en Hadrianus, zou de vervaardiger van dit fabelachtige leven zijn geweest. Van dit werk is eene Latijnsche vertaling, welke volgens de Handschriften door Julius Valerius vervaardigd zou zijn. Zacher vermoedt dat deze vertaling omstreeks uit het begin der IVe eeuw dagteekent, daar zij reeds tusschen de jaren 340 en 345 als bron heeft gediend voor het Itinerarium Alexandri, een kort overzicht van Alexanders krijgstochten naar PerzieGa naar voetnoot2). Behalve de Latijnsche bestaat ook eene Armenische vertaling, welke waarschijnlijk in de Ve of VIe eeuw is ontstaanGa naar voetnoot3). De roman van den Pseudo-CallisthenesGa naar voetnoot4) werd de hoofdbron der middeleeuwsche dichters, toen naast de daden van Karlemeine en zijne Genooten, die van Arthur en zijne Tafelronde, ook de roemrijke geesten van Alexander en zijne Pairs in nieuwen luister ontloken en schier in alle landen van Europa werden bezongen. Het was echter niet de reeds nagenoeg vergetene vertaling van Julius Valerius, maar eene geheel nieuwe bewerking van den Pseudo-Callisthenes, die de Alexandersage over geheel westelijk Europa verbreidde, en wel de zoogenaamde Historia de preliis van den Archipresbyter Leo. Deze Leo was door de Hertogen Johannes Marinus van Campanie (941-965) als gezant naar Constantinopel gezonden, waar toen de Keizers Constantinus en Romanus regeerden. Te Constantinopel zocht Leo naar boeken, en vond o.a. ook een exemplaar der Alexandersage (‘historiam continentem certamina vel victorias regis Macedonie’), waarvan hij een afschrift nam, dat hij naar Napels medevoerde. De beide Hertogen en vooral Theodora, de voortreffelijke gemalin van Hertog Johannes, waren minnaars der wetenschappen, en na den dood van Theodora, die op 38jarigen leeftijd stierf, begon Hertog Johannes met ijver eene kostbare bibliotheek te verzamelen. Bij de hem door zijne gemalin nagelatene en reeds in eigen bezit zijnde werken zocht hij te verkrijgen wat hij maar machtig kon worden, en liet afschrijven zooveel hij kon. Na reeds veel verzameld te hebben, herinnerde hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina X]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich ook ons handschrift, dat in het bezit van den Archipresbyter was, en de geschiedenis van Alexander bevatte; hij riep hem tot zich en droeg hem op van het Grieksche werk eene Latijnsche vertaling te bezorgen, hetwelk geschiedde. De Grieksche tekst nu, door Leo van Constantinopel medegebracht, behoorde nog wel tot de oudere Alexandrijnsche recensie van den Pseudo-Callisthenes, doch had in den loop der tijden door velerlei uitlatingen en veranderingen aan de eene zijde, en aan den anderen kant door toevoegsels van lateren tijd zijn oorspronkelijk karakter eenigermate verloren. Van dezen tekst nu bezorgde Leo geene getrouwe vertaling, maar leverde eene zelfstandige vrije omwerking. Nu eens volgt hij zijn origineel op den voet, dan weer wijkt hij er van af; niet zelden verkort hij het aanmerkelijk en laat zelfs geheele stukken weg. Zijn doel was blijkbaar om het Grieksche werk, dat onder geheel andere omstandigheden, in een geheel anderen tijd was ontstaan, voor zijne landslieden en tijdgenooten naar de toenmalige begrippen om te werken. ‘So hat er ein Werk geliefert,’ vervolgt Zacher, dien wij bij dit korte overzicht gevolgd zijnGa naar voetnoot1), ‘welches den abendländischen Geist des zehnten Jahrhunderts widerspiegelt, und mit so allgemeinem Beifalle aufgenommen wurde, dass es sich rasch über das ganze abendländische Europa verbreitete. Diese neue freie Bearbeitung des Archipresbyter Leo, nicht aber jene alte, damals schon fast ganz verschollene und vergessene Uebersetzung des Julius Valerius, ist die Mutter der meisten abendländischen Bearbeitungen der Alexandersage geworden, hat auch bei den Chronisten des Mittelalters fleissige Benutzung gefunden, und ihren Einfluss ungeschwächt bis zum völligen Erlöschen der Alexandersage behauptet.’ Uit deze bron putte de geleerde Vincentius en nam in zijn Speculum Historiale grootendeels een Epitome van den Pseudo-Callisthenes op. Hem volgde Maerlant, de ingekankerde vijand van al wat naar de Walsche logendichters riekte, in de heilige overtuiging dat het werk van den geleerden Predikheer aan een minder troebele bron was ontleend dan zijn Alexander, het werk zijner jeugd, en eene vertaling van de beroemde Alexandreis van Gauthier de Chastillon, die als een tegenwicht moest dienen tegen den geest en de richting der in de volkstaal geschrevene en bij uitstek populaire gedichten der AlexandersageGa naar voetnoot2), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welke, waar zij niet aan de dichterlijke phantaisie den vrijen teugel vierden, voornamelijk het voetspoor van den Pseudo-Callisthenes en de latere omwerkingen er van hadden gevolgd. Verschillende dichters hielden zich met de bewerking van de Alexandersage op. Vooral de Romans d'Alixandre van Lambert li Tors en Alexandre de Bernay verdient hier vermeld te wordenGa naar voetnoot1), een werk waarin deels de Pseudo-Callisthenes is gevolgd, deels een menigte wonderverhalen, hetzij uit de phantaisie des dichters of uit andere, waarschijnlijk Oostersche bronnen geput, zijn ingelaschtGa naar voetnoot2). Aan dit hoofdwerk sloten zich andere vertakkingen der sage aan, als de Vengeance d'Alexandre, de Signification de la Mort d'Alexandre, le Testament d'Alexandre en Les Voeux du Paon ou le Roman de Cassamus, waarmede weder Le Parfait du Paon et Le Restor du Paon samenhangen. Als dichters dier verschillende branches worden Jehan le Nivelois en Guy de Cambray, Pierre de Saint-Cloud, Hugues de Ville-Neuve, en van de Voeux en de vervolgen Jacques de Longuyon, Jean de Motelec en Jean Brisebarre genoemdGa naar voetnoot3). Het laatstgenoemde gedicht, dat in de XIIIe eeuw werd vervaardigdGa naar voetnoot4), is een der merkwaardigste branches der Alexandersage vooral voor de kennis der middeleeuwsche courtoisie en der hoofsche zedenGa naar voetnoot5). Het gevoel van overdreven riddereer gaat er in gepaard met een aan vermetelheid grenzenden heldenmoed. Met den brandenden dorst naar schitterende wapenfeiten is vereenigd een hoofsche vrouwendienst, die zich vermeidt in het bespiegelen van spitsvondige vraagstukken der min. Om den strijdlustigen zin, die een fiere ridderschap streelde en kon aanvuren tot stoute ondernemingen, als ook om de hoofsche vrouwenvereering, welke dit gedicht ademde, behoorde deze branche voorzeker tot eene der meest gezochte der Alexandersage. Dit bewijst het groot aantal Handschriften, die zoowel in Frankrijk en België als in Duitschland en Engeland te vinden zijnGa naar voetnoot6). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volgens de mededeeling van Dr. Ernst Martin, Hoogleeraar te Freiburg, die mij gedurende zijn verblijf te Parijs met de meeste welwillendheid heeft bijgestaan door eenige duistere plaatsen der vertaling met het oorspronkelijke te vergelijken, bevindt zich het beste Handschrift in de Bibliothèque Impériale de Paris, Franç. 1554, vroeger Suppl. Franç. 7596. Het is op pergament in 4o, bevat 160 bladen, met 30 verzen op elke zijde, en is van de XIVe eeuw. Het geheele gedicht, met inbegrip van het vervolg - van fol. 139 vo. - le Restor du Paon getiteld, telt omstreeks 9600 verzen. Op blad 2 bevindt zich het opschrift in roode letters: ‘Ci commencent les veus dou paon et les aconplissemens et le mariage des pucelles et le restor du paon.’ Daarop volgt: Apres ce qu'Alixandres ot Dedefur conquis
Et a force d'espée occis le duc Melchis ....
De met het slot van ons gedicht overeenkomende verzen staan op fol. 50 ro. en vo., en luiden aldus: Quant Cassemus l'entent, tout le cuer li esjoie;
Son orillier a pris dessus quoy il s'apoie,
A l'eschaquier le jete et leur jeu depeçoie,
Puis lour dist en riant que pas ne lour anoie:
‘Vous estes andeus mat, et l'ouneur en est moie.’
Lors escrie le vin et vuet que chascuns boie.
VIII damoisel l'aportent parés de dras de soie ....
Ook op de Koninklijke Boekerij te Brussel bevindt zich een Handschrift, waarvan Frocheur melding maaktGa naar voetnoot1): ‘Ces Voeux sont divisés en deux branches principales. La première qui comprend 3845 vers (l. 3906), s'arrête à la captivité de Porus, et commence ainsi: Apres ce qu'Alixandre ot Dedephur conquis
Et à force d'espée ochis le duc Melchis.
Nous avons découvert cette branche épique, incomplète toutefois, dans le manuscrit no. 11,191 de la Bibliothèque royale de Bruxelles, où elle est précédée du roman des Sept sages de Rome; l'écriture | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
accuse le XIVe siècle. Quant à la seconde partie des Voeux du Paon, quelquefois intitulée: Parfait du Paon, nous présumons qu'elle fut rédigée par un certain Jean de Motelec. Elle débute par ces deux vers: A l'entrée de mai qu'iver va à déclin,
Que ces oiseillons gais chantent en lor latin.
Elle contient 4420 vers.’ Door tusschenkomst van Z. Excellentie den Minister van Buitenlandsche Zaken werd ik in staat gesteld dit Hs. ten gebruike te ontvangen en den geheelen mnl. tekst met het oorspronkelijke te vergelijkenGa naar voetnoot1). Het Hs. bevat 165 bladen in klein fol. met 25 verzen op iedere zijde. Het eerste gedeelte loopt tot fol. 79 ro., terwijl de met het slot van ons gedicht overeenkomende verzen op fol. 60 ro. voorkomen en aldus luiden: Quant les ot Cassamus tout son coer s'en esjoie,
Son orillier a pris dessus quoi il s'apoie,
Sour l'eschequier le rue et le jeu lour (depeçoie),
Puis lor dist en riant que point ne lor anoie:
‘Vous estes tous II mas, li honneur en est moie.’
Dont escrie le vin, car bien voelt que on loie (l. boie).
XX vallet l'aportèrent parés d'or et de soie
En rices vaissiaus d'or ou li esmaus verdoie.
Hoewel mij slechts op enkele plaatsen eene vergelijking mogelijk was tusschen de beide teksten, is mij toch genoegzaam gebleken dat het Brusselsche Hs. een zeer goeden tekst heeft, die op verschillende plaatsen niet voor dien van het Parijsche Hs. behoeft onder te doen. Van de middelnederlandsche bewerking van den Roman van Cassamus is tot nog toe slechts één Handschrift bekend, dat een groot fragment behelst van eene zeer verkorte bewerking, daar de 1890 verzen van onzen tekst in het oorspronkelijke niet minder dan 2951 verzen beslaan. In het Amsterdamsche handschrift van Hein van Aken's Rose volgt onmiddelijk op dit gedicht het hier uitgegeven fragment, hetwelk daar van fol. 68 vo. a tot fol. 77 vo. a loopt. Alleen een wat meer versierde kapitale letter, overigens van gelijke grootte als die welke telkens in den tekst der Rose voorkomen, duidt het begin van een nieuw stuk aanGa naar voetnoot2). Op een enkele bijzonderheid in de schrijfwijze van het Hs., dat anders nauwkeurig is afgedrukt, behoudens enkele veranderingen aan den voet der bladzijden aangegeven, dient de aandacht nog gevestigd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XIV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te worden. De ie schijnt omstreeks dien tijd meer en meer het karakter van tweeklank verloren te hebben, zooals blijkt uit de herhaalde verwarring tusschen i en ie. Zoo vindt men gewoonlijk nine voor niene, nie en, als in vs. 162, 242, 540, 626, 669, 910, 990, 1204; di voor die, vs. 1006; banire voor baniere, vs. 1044; tsine voor tsiene, te zien, vs. 1119; scire voor sciere, vs. 1179; en omgekeerd hie voor hi, vs. 364; wie voor wi, als in vs. 456, 532, 870, 878, 882, 955, 1139, 1140, 1239, 1331, 1458 en 1465; wiene voor wine, vs. 956 en 957; sie voor si in vs. 200, 298, 508, 715, 723, 868, 991 en 1855. Overal is deze schrijfwijze in de gewone veranderd om alle verwarring te voorkomen, en zonder dat daarvan telkens melding is gemaakt. Behalve dit groote stuk, dat op zich zelf een wel afgerond geheel vormt, bestaan van den Roman van Cassamus twee kleinere fragmenten, waarvan het eene, helaas! niet voor het licht is gekomen, ondanks alle daartoe gedane nasporingen. In het boven reeds aangehaalde artikel van Frocheur over de Histoire romanesque d' Alexandre-le-Grand wordt bij de vermelding van het fragment van de Voeux du Paon, thans uitgegeven, nog het volgende medegedeeldGa naar voetnoot1): ‘Parmi les manuscrits, en langue flamande, achetés récemment pour la Bibliothèque royale à Madame veuve Willems, à Gand, il se trouve un fragment du poème du Voeu du Paon, que feu son mari avait détaché de la couverture d'un exemplaire de l'ouvrage, intitulé: Van de proprieteyten van dingen, etc.; Harlem, 1485, in-folio. M. Willems y a joint une note dans laquelle il consigne quelques détails sur cette version: ‘Ces vers appartiennent, dit-il, à la traduction flamande du roman français le Voeu du Paon, dont j'ai acquis un fragment de près de 2000 (1. 1890) vers en 1825, écrits derrière le Ms. flamand du Roman de la Rose .... - Les vers correspondants de mon fragment s'y trouvent entre les lignes 1400 à 1500. Les deux textes diffèrent considérablement dans quelques endroits. - Et comme ce morceau de parchemin, dont chaque colonne a dû renfermer 50 vers, porte en tête le chiffre du feuillet XCVI, il est probable, que le codex, d'où il est tiré, comprenait encore d'autres pièces de poésie, et contenait au moins 30,000 vers.’ Ik wendde mij tot mijnen vriend Alph. Willems te Brussel met het verzoek om kopie van het fragment te mogen ontvangen. Doch het bevond zich niet op de Koninklijke Bibliotheek aldaar en heeft, niettegenstaande de verzekering van Frocheur, nooit deel uitgemaakt van de handschriften en fragmenten uit den boedel van Willems, die na zijn dood op de Brusselsche Bibliotheek zijn gekomenGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waar het fragment zich bevindt, is ons niet gelukt op te sporen. Misschien in de verzameling van dezen of genen bibliomaan en verzamelaar, die zijne schatten zorgvuldig achter slot houdt en zich den wellust gunt er alleen zijne eigen oogen over te laten weiden. Zoo zijn er toch! Een ander en hoogst belangrijk fragment van 177 verzen, in bezit van mijnen vriend de Vries, verschilt aanmerkelijk van den door mij uitgegeven tekst, doch schijnt, zooals de vergelijking zal leeren, deel te hebben uitgemaakt van eene niet verkorte bewerking van het Fransche origineel. Het fragment bestaat uit twee aan elkander hoorende strooken pergament, die waarschijnlijk hebben gediend als reepen voor rugbanden. Samen zijn zij 10 Ned. duimen hoog, op eene breedte van 15 duim. De acht kolommen zijn het binnenste blad van een quatern geweest, daar er slechts weinige verzen tusschen de vierde en vijfde kolom ontbreken. Het onderste gedeelte van de strook is tevens het ondereind der pagina. Hoeveel verzen aan het boveneind ontbreken is moeilijk na te gaan. Naar het oorspronkelijke te oordeelen kunnen er slechts zeer weinig regels ontbreken, en moet elke kolom niet veel meer dan 30 verzen hebben bevat; doch de bewerking is zoo vrij, de vertaler wijkt zoodanig van zijn origineel af, dat eene gissing daaromtrent moeilijk is. Het schrift is klein, doch zeer duidelijk, en de kleur der inkt nog zeer zwart. De letter is rond en klein; de verkortingen niet zeer talrijk en zich tot de gewone bepalende, als @@ voor ende, de ' voor er, aer, de streep boven de letter voor de n, de 9 voor us, enz. Bij nieuwe alinea's bevinden zich veel grootere roode aanvangletters, waardoor een paar verzen inspringen. Elk ander vers vangt met een hoofdletter aan, die een weinig van den regel is verwijderd. Het fragment dagteekent uit de XIVe eeuw. Daar in het fragment slechts enkele regels aan het einde met onzen tekst overeenkomen, zullen wij het in zijn geheel mededeelen en telkens ter vergelijking het oorspronkelijke er bijvoegen, ten einde te doen zien in hoeverre de vertaler zijn voorbeeld heeft gevolgd, in welke opzichten hij er van is afgeweken. Fol. ro., in onzen tekst ontbrekende, vangt aldus aan:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XVI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan de keerzijde vindt men de volgende verzen:
De 21 verzen der eerste kolom zijn gemakkelijk te herkennen. Zij behooren tot een gedeelte, dat in onzen tekst ontbreekt en na het Koningsspel voorkomt, even voor Casseel en Fesonie de partij schaak beginnen. Cassamus plaagt zijne geliefde, daar hij wel verzekerd is dat haar hart meer zoude neigen naar den jongen Casseel. Reeds vroeger had hij haar zijne hulp beloofd, zoo zij Casseel mocht beminnenGa naar voetnoot1). Hij was daarop ten strijde getrokken, en de jongelieden hadden het Koningsspel gespeeld, waarbij Cassamus niet tegenwoordig was. Uit het gevecht teruggekeerd, plaatst hij zich naast de schoone Edea, en vraagt haar of zij zijne hulp ook noodig had. De Fransche tekst, vs. 2706 vlgg., verhaalt dit aldus: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XVII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Li vieux prist Edéa par la blance main nue,
En l'oreille li dist, que ne fu esperdue.
‘Belle,’ dist Cassamus, ‘avez mestier d'ajue?’
- ‘Sire,’ dist la pucelle, qui ne fu mie mue,
‘Parmi vostre conseil me sui si maintenue,
Que j'ai loial amant et il a loial drue.’
En hault dist Cassamus, qui grant joie a éue:
‘Je bati le buisson, un aultre prist la grue.’
Et quant celle l'entent, de honte couleur mue,
Doucement li a dit con saige apercéue:
‘Biau sire, encor ne n'est nulle rienz avenue,
Dont on me puist blasmer, quant la choze ert séueGa naar voetnoot1),
N'en fait ne en paller ne me sui decéue:
Je vous donnai m'amour, c'est choze connéue,
De la vie ai le don, si l'ai bien retenue
Et jusc'a ci gardée, qu'encor ne l'ai rendue;
Mais s'aultre volenté vousist estre créue,
Parmi vostre pourchaz vous m'éussiez perdue.’
- ‘Belle,’ dist le preudom, ‘ja ne soiez méue:
Se je parolle a vous et gabe et ris et jue,
Tous jourz a vostre honnour arai la main tendue.
De eerste verzen der volgende kolom, met name het zesregelige rijmpje, komen in het oorspronkelijke niet voor en zijn kennelijk een inlapsel òf van den vertaler òf van een afschrijver. Ook de volgende verzen, de beschrijving van den maaltijd en van de komst in de kamer van Venus, komen slechts zeer verkort in het oorspronkelijke voor, en gaan daar het gesprek van Cassamus met Edea vooraf, terwijl er van den maaltijd met geen woord gerept wordt. Vs. 2678 vlgg. behelzen de komst van de Grieksche heeren, die met Cassamus naar Feson gingen, aldus: La gent de Macidoine au fier emperéour,
Cauluz et Arristé, Lione et Floridour,
Et Perdicaz le preu, le noble poignéour,
Enmaine Cassamus jusc'a la maistre tour.
De la chambre Venus issent lez gens d'onnour,
Betis et Idorus, qui ert de bel atour,
Le Baudrain et Fezone, qui ert de grant valour,
Et la belle Edea a la fresche coulour.
Entrecontré se sont sous l'ombre d'un aubour,
Tres-grant joie se font communément autour.
Fezonas en prist II, qui moult savoit d'onnour,
Et Idorus laissa tantost son ameour,
Lione et Perdicaz appella sanz demour,
Chascun prist par la main, si lor a dit: ‘Seignour,
De noz dieux et dez voz ayés vous hui bon jour!’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XVIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gelijkheid is echter zoo gering tusschen het oorspronkelijke en de vertaling, dat men eer aan eene uitbreiding moet denken, waarbij de schrijver geheel van zijn tekst is afgeweken. Tusschen de verzen der eerste kolom, die het gesprek van Cassamus en Edea behelzen, en van vs. 2706-2731 loopen, volgen 18 verzen, waarvan in ons fragment niets voorkomt. De vier kolommen van fol. 2 bevatten vs. 2751-2794 van het oorspronkelijke en luiden aldus:
Aan de keerzijde komen de volgende verzen voor:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XIX]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gelijk men ziet komen vs. 7-21 der laatste kolom woordelijk overeen met onzen tekst, vs. 1694-1708. In het oorspronkelijke luiden deze verzen aldus: Au pié de la grant tour dessous un pin ramu,
Al issir de la chambre Jupiter et Venu,
Parmi un vert prael gisoient estendu
Tamis d'or et de soie soutievement tissu:
La sizent lez pucellez et li chevalier Gru,
D'Alixandre parollent et aprez de Porru,
Du roi Dairon de Perse et du viellart Claruu;
Et les damez si ont lor pallement tenu
D'amour et de sez biens, qui maint homme a vaincu,
Qui est loiaus amis et qui a loial dru:
Ainsi sont de solaz et de joie esméu.
Puis mandent lez eschez, si s'aséent au ju.
On lez a aporté en un doublier volu
De paue de fenis estroitement cousu.
Telx est li eschequierz, onquez meilleur ne fu:
Lez khez sont d'or fin a trifore fondu,
Et lez poins d'esmeraudez verdez com pré herbu,
Et de rubis vermaux ainsi com ardant fu;
Les eschez de saphirs, les rois d'azur moulu,
Et de riches toupaces atoute lor vertu:
Pimaleon les fist, le fil Cadéolu;
Moult sont biaus a véoir drecié et espandu.
Sour lez tapiz de soie estendus en l'erbier
Fist le viel Cassamus apporter l'eschequier;
Il méismez a pris lez esches a drecier,
Puis a dit en riant: ‘Qui voet esbanoier?’
- ‘Sire,’ dist Perdicas, ‘vous jouerés premier.’
‘Par foi,’ dist Cassamus, ‘je ne m'en scai aidier,
Je sui un droit vilain pour franc homme arrier.
Entre moi et un asne feronz lez buez dansier:
C'est ce que je scai faire fors que boire et mengier;
Mais Cassiel de Baudrez le ferons commencier
Et Fezonas ma niece, qui bien scet le mestier.
Cez II doivent jouer pour merancolier,
Qui sont a bonne amour rendu et prisonnier.’
- ‘Sire,’ dist le Baudrain, ‘reffuser ne le quier,
Ne la mise d'amour ne voel je pas laissier:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XX]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tous sui a son commant de bon coer et d'entier.’
Et Fezonaz respont pour li contralier:
‘Vous arés davantage ou rok ou chevalier,
Si m'ayés en couvent que c'ert sans courecier,
Et de vous dirai quoi en l'angle tout derrier
D'un vilain en courant pour le roi justicier.’
- ‘Niece,’ dist Edea, ‘pensez du manecier,
C'est droite compaignie avoec le fol quidier, etc.
Gelijk men ziet wijkt het fragment nog al af van het oorspronkelijke, althans in sommige deelen, terwijl weder andere stukken het origineel op den voet zijn gevolgd. Evenals in Frankrijk de verschillende vertakkingen der Alexandersage zeer geliefd waren, zal dit ook bij ons het geval geweest zijn. Zoo moesten er een aantal afschriften ontstaan, en deze werden telkens meer veranderd. De afschrijver, wien niet altijd het origineel ten dienste stond, breidde hier en daar enkele episodes uit, verkortte weer andere, en vlocht er ook somwijlen toevoegsels van eigen vinding in. Van daar het aanmerkelijk verschil tusschen verschillende teksten van hetzelfde Hs., een verschil dat o.a. ook op te merken is in het Comburgsche en Amsterdamsche Hs. der Rose, en waarvan ik daar getracht heb de verklaring te gevenGa naar voetnoot1). Het verschil der teksten bij ons gedicht kan misschien aan de volgende oorzaken zijn toe te schrijven. De Alexandersage was ten onzent niet minder populair en geliefd dan in Frankrijk. Reeds in Maerlants tijd was ze hier bekend, en verzette deze dichter zich tegen de logenachtige verzinsels der Walsche poëten. De Vengeange de la mort d' Alexandre van Guy de Cambrai, of het vervolg er op van Jean-le-NiveloisGa naar voetnoot2) kende Maerlant, doch er schijnt nog geene vertaling van te hebben bestaan. In den Sp. Hist. IV, 1, 17, heet het: Dat Walsch maect grote sprake
Van sconinx Alexanders wrake;
Maer dat es eene geveinsde saghe,
Mine rouc, wiere ommc vraghe.
Ook op den Roman d' Alexandre van Lambert li Tors en Alexandre de Bernay zinspeelt dezelfde dichter in den Sp. Hist. IIV, 46, 1 vlgg.: Rouwe groot ende hantgeslach,
Menech weenen ende geclach,
Daer dat Rommans of spreket scone,
Maecten die van Babylone,
Ende dat es gheveinsde sake,
Want ic segt in waerre sprake:
Die dode en hevet ghenen vrient.
Hiermede wordt kennelijk een deel van dien Alexanderroman bedoeld, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en wel de Regrets des XII Pers: Ci dist si com Alixandres gist en bières et si houme le pleurentGa naar voetnoot1). Hoogstwaarschijnlijk zal ook op onzen bodem de Alexandersage met hare verschillende vertakkingen zijn overgeplant. Het fragment van Willems, dat het XCVIste blad van een Hs. is, waarin op elke zijde drie kolommen, en op elke kolom 50 verzen stonden, zal behoord hebben tot een groot Hs., waarin de Roman d'Alixandre en eenige der berocmdste Branches waren opgenomen. Willems beweert dat de codex minstens 30,000 verzen zal hebben bevat. De Fransche tekst van den Alexandre telt ruim 16,000 verzen, die bij eene vertaling licht tot 20,000 uitdijdden. De Vengeance, de Signification de la Mort d' Alexandre, de Voeux du Paon, het Testament d'Alexandre werden misschien alle, misschien gedeeltelijk vertaald, en het is niet onwaarschijnlijk dat het geheel in een groot Hs. van ongeveer 30,000 verzen was bijeenverzameldGa naar voetnoot2). Tot zoodanig volledig Hs. van de Alexanderromans, waarbij vaak de vertaler het oorspronkelijke uitbreidde en er van afweek, zal ook het hier medegedeelde fragment behoord hebben. In allen gevalle was het een deel der volledige vertaling van de Voeux du Paon. Het door ons uitgegeven gedicht, dat een afgerond geheel op zich zelf uitmaakt, zal een verkort uittreksel uit het grootere gedicht zijn geweest, dat met zekere voorliefde door de sprekers werd gekozen en aan hunne hoorders bijzonder beviel. De gedichten van langeren adem toch kwamen hoe langer zoo minder in den smaak, en nu werden op zich zelf staande gedeelten er uitgekipt, hier en daar verkort en aldus voorgedragen. Dit had in Frankrijk b.v. plaats met Les Fuerres de Gadres, de geschiedenis der overrompeling van Alexanders gezellen in de omstreken van Tyrus, een der populairste stukken uit den Roman d' Alexandre. De wonderverhalen van den heldenmoed van Alexanders Genooten waren vooral welkom aan fiere en strijdlustige edelen, te meer daar zij met epischen gloed en stoutheid waren behandeld. ‘Les chevaliers,’ zegt paulin parisGa naar voetnoot3), ‘avant de combattre, les faisoient autrefois chanter aux jongleurs, et je doute que la Chanson de Roland elle-même ait dû plus vivement exciter le courage et l'intrépidité de ces hommes de fer.’ Hij vervolgt aldus; ‘Ce n'est pas que les Fuerres de Gadres aient été, dans l'intention d'Alexandre de Bernay, une branche distincte; ce sont les jongleurs du siècle suivant qui, forcés de choisir dans le poëme des morceaux détachés, ont ainsi multiplié les rameaux d'un même arbre poétique. Quand ils offroient de chanter Alexandre, comme aujourd'hui nos comédiens proposeroient certains rôles, on préféroit tantôt les Enfances du héros, tantôt le Siége de Tyr, tantôt l'entrée dans Babylone, et tantôt les Fuerres de Gadres. Cette dernière partie étoit la plus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
demandée, voilà pourqoui bien des manuscrits la reproduisent seule, comme étant la plus nécessaire aux études des jongleurs.’ Dit zal ook het geval zijn geweest met de verkorte bewerking van den Roman van Cassamus. Als de strijdlustige ridder voor eene wijle het zwaard in de schede had gestoken en het leven genoot, als vrouwen en minne zijn hoofd en hart vervulden, dan was de spreker in den hoofschen kring welkom, en dubbel zoo waar hij de snaren van hoofsche minne kon roeren. Doch geen lange gedichten konden het gezelschap meer boeien, en daarom was het den spreker geraden korte episodes te kiezen, die zooveel mogelijk een samenhangend geheel vormden. Uit de Voeux du Paon het eerste gedeelte over te nemen, dat als inleiding moest dienen op de gevangenneming van Casseel, de voor het doel onnoodige verhalen der gevechten òf te bekorten, òf geheel weg te laten, om in zijn geheel het Koningsspel en de schaakpartij te behandelen, was voor zulk een verkort verhaal voldoende. Het laatste, de schildering der hoofsche vermaken van ridders en jonkvrouwen was de hoofdzaak, en vooral de spitsvondige bespreking van vragen over minne en vrouwendienst, die meer en meer in zwang was gekomen: getuige onder anderen de Rose, die als het wetboek der galanterie in de XIVe eeuw goldGa naar voetnoot1). Eene vergelijking van onzen tekst met het oorspronkelijke, benevens eene korte analyse van het geheele gedicht, zal doen zien hoedanig onze dichter zich van zijne taak heeft gekweten. Vs. 1-850 in onzen tekst komen op enkele onbeduidende afwijkingen met vs. 1-760 vrij wel overeen. De strijd van Cassamus en zijne neven met Claruus en de zijnen, die in de vertaling van vs. 851-958 loopt, is in het origineel veel breedvoeriger behandeld, zooals blijkt uit het aantal der verzen, daar dit gedeelte van vs. 758-1001 zich uitstrekt. Vs. 958-1039, waar Alexander zich vertoont, zijn weder uitgebreider in den Franschen tekst, die van vs. 1001-1160 loopt. Ook het verhaal van den verderen strijd tot de gevangenneming van Casseel, dat in de vertaling bij vs. 1186 eindigt, is veel breedvoeriger in het origineel en strekt zich uit van vs. 1161-1502. Het gesprek van Cassamus met zijn gevangene, de scherts der jonkvrouwen onderling, de komst der heeren bij de jonkvrouwen, in onzen tekst van vs. 1187-1310, heeft veel minder afwijkingen van het oorspronkelijke, waar het van vs. 1503-1595 loopt. Ook het gesprek der ridders met de jonkvrouwen tot het begin van het Koningsspel, van vs. 1311-1368, komt vrij wel met den Franschen tekst van vs. 1596-1659 overeen. Doch terwijl in onzen tekst de oude Cassamus bij het spel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegenwoordig is, neemt nu het Fransche gedicht een eenigszins anderen loop, en vervolgt met vs. 1660 aldus: Aprèz ce parlement se leva Cassamus
Et a dit à conseil Betis et Ydorus:
‘Conpagniez le Baudrain, si valez mie en sus,
Faitez l'aquointement de li et d'Edeus,
Mariage en ferons, quant le roi ert venus,
Après la grant bataille de nous et de Claruus.
Courtoizie sera, chascun en est tenus
De damoiselle aidier, qui lez siens a perduz.’
Après ceste parolle est de la chambre issus.
Nu begint het Koningsspel, dat in onzen tekst van vs. 1369-1676 loopt, en in het oorspronkelijke van vs. 1669-1941. Hierop volgt in de vertaling onmiddellijk de schaakpartij, die tot het einde toe loopt, en overeenkomt met vs. 2762-2951 van den Franschen tekst. Het fragment, boven door ons medegedeeld, begint met vs. 2678, hoezeer met belangrijke afwijkingen. In het ontbrekende gedeelte bij onzen tekst wordt eerst de woede en grimmigheid van den ouden Claruus over de gevangenneming van Casseel geschetst. Terwijl Marcien hem tot bedaren zoekt te brengen, komen de vier zonen van Claruus, Canaan, Caleo, Porus en Salfadin van de jacht terug en doen op nieuw den toorn van den ouden grimbaard ontsteken. Porus de jongste, maar verreweg de dapperste, moet vooral bittere verwijten van zijn vader hooren. ‘Vallet,’ dist le viellart, ‘saves encor corner,
Ne faire le corneur ne lez chienz descoupler?
El point que tous lez aultres se mettent au chapler,
Vous enfuiez au bos pour vos corps reposer.
C'est le droit de couart, qui n'oze regarder
Les grans frons des batailles ne le bel assambler.’
Porus stoort zich weinig aan zijns vaders toorn en belooft te zullen handelen. Het plan wordt beraamd dat Porus met 30 volgelingen de poorten zal naderen, ten einde de belegerden tot een uitval uit te lokken. Een groote macht Indiers zoude dan uit hunne hinderlaag te voorschijn komen, om zooveel mogelijk gevangenen te maken en deze tegen Casseel van Baudre uit te wisselen. Een knaap, van afkomst een Macedoniër, is tegenwoordig bij deze beraadslagingen en besluit ‘pour l'amour Gadifer’ de rol van verspieder te spelen. Hij verlaat de legerplaats en vindt Cassamus, die op het punt stond zich naar Alexander te begeven. Cassamus neemt nu zijnen neef Gadifer met zich, weidt onderweg in den lof van Alexander uit en raadt hem aan geen wrok meer te toonen over den dood zijns vaders, die voor Gaza door Emenidus verslagen was. Bij Alexander aangekomen, verhaalt Cassamus de plannen van Porus; Gadifer wordt aan den koning voorgesteld, neemt zijn land in leen van den Macedonischen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXIV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vorst en verzoent zich met Emenidus. Alexander belooft hulp aan de stad, en met Cassamus en Gadifer vertrekken vijf der moedigste Pairs: Caulus, Arristé, Lione, Perdiccas en Floridas naar Feson. De Grieken worden door de jonkvrouwen, Betis en Casseel verwelkomd en naar ‘la chambre Venus’ geleid. Ridders en jonkvrouwen vermaken zich met hoofsche scherts, en de gevangen Baudrijn en de fiere Fesonie beginnen de partij schaak, die in onzen tekst onmiddellijk op het Koningsspel volgt en waarmede het fragment wordt besloten. Cassamus, zijne neven en de Grieken houden nu beraadslagingen over den strijd, die hen den volgenden dag wachtte, en beramen hunne maatregelen. Het overige gedeelte van het eerste gedicht, le Roman de Cassamus, is verder gewijd aan het gevecht, dat met levendigheid en gloed is beschreven, en van vs. 3002-3906 loopt. Ongelooflijke heldendaden worden verricht, en vooral onderscheiden zich Porus en Betis, die beide voor de overmacht moeten zwichten en gevangen worden genomen. De Indische vorsten worden teruggeslagen, doch voeren Betis mede naar hunne legerplaats, terwijl Porus in handen van Cassamus gevallen naar de jonkvrouwen wordt gebracht, waar hij door de tot nog toe voor liefde ongevoelige Fesonie met onderscheiding wordt behandeld. In het tweede gedeelte, de eigenlijke Voeux du Paon, vinden wij den gevangen Porus, die ‘par la court va merancoliant.’ Hij ziet een knaap met een boog, leent hem dien af, en Sour la chambre Venus vit un paon alant,
Qui par devant sa queue s'aloit moult quointoiant,
La roe et le ventel de sa queue faisant.
Hij schiet den pauw dood, die aan de schoone Fesonie toebehoorde. Porus vraagt haar verschooning en verklaart zich voor het vervolg haar gevangene. De pauw wordt voor den maaltijd toebereid, en toen de schoone Eliot met het gerecht de kamer binnenkomt, roept Cassamus uit: ‘Par mes dieux ce m'est vis,
Qu'en doit faire au paon l'usage du pais:
Chascun i doit vouer son bon et son advis.
Ciens voi des meilleurs que on puist trouver vis,
A ceste table siet outrages et despis,
Proece et hardement, qui est son ainsné fis,
Et vigeur et viellece, j'en sui le pis partis,
Et biauté et joinece, et amie et amis,
C'est quanqu' afiert en armes, puis que hiaume est mis.’
Eliot knielt nu met den pauw voor Cassamus, en deze doet de gelofte, dat hij ter liefde van Porus, wanneer de Grieken den slag winnen en Claruus in nood is, dezen zal helpen en redden. Arristé belooft de stad niet eerder te zullen verlaten voor zij bevrijd was. Perdiccas wil in den slag te voet onder de gemeene wapenknechten strijden. De preutsche Fesonie doet de gelofte geen echtgenoot te zullen aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nemen dan uit Alexanders handen. Porus, die eerst weigert te zweren, wordt eindelijk overgehaald, en dubbel stoutmoedig geworden, want Un dart d'amours li va dedens le corpz entrer,
Qui de Fesonias li vint par esgarder,
belooft hij met Emenidus te zullen strijden en diens ros te winnen. Ieder is verbaasd over zoo groote vermetelheid, die hem zeer in de achting der schoone Fesonie doet rijzen, terwijl zij denkt: Heureuse la dame qui tel mari ara,
S'il ne par-est si biau, si grant proece i a.
Biauté faut a maint homme et biauté tost s'en va;
Mais de si grant valeur tout le mond parlera,
Ne jamais nuls frans hom tel honneur n'oublira,
Se le nom en est bel, tous jours enbellira,
Et en jeu et en ris tous jours en parlera.
De beminnelijke Edea doet de toezegging de beeltenis van den pauw in fijn goud op een marmeren zuil te doen plaatsen, ter herinnering aan de gelofte. Casseel zweert in den strijd Alexanders degen te zullen bemachtigen, en Caulus, hierover verbitterd, zegt: Et je voe et promet et si fas serrement,
Que j'arai vo heaume s'il ne tient a ciment,
Ou la teste en venra, se bras ne brise ou fent.
Jonkvrouwe Ydorus belooft haren geliefde getrouw te zullen blijven zonder valschheid. Lione zweert voor de tent van Claruus te zullen rijden en diens oudsten zoon tot een gevecht uit te dagen. Floridas, uit wrok over de vermetele gelofte van Casseel, zweert dezen gevangen te zullen nemen of door midden te houwen, zoo ten minste zijn lichaam niet van fijn staal ware. Cassamus besluit het spel, en zweert, dat zoodanige tweedracht, die tot dappere daden aanvuurde, schoon was, en verzoekt Gadifer nog zijne gelofte te doen. Deze zweert den standaard van Claruus met zijn strijdbijl neer te zullen vellen. Eliot verbaast zich over de vermetele gelofte, en Gadifer antwoordt: J'ai voé comme fol, mais il le convenoit:
Cuidier contre cuidier, mestier est qu'ainsi soit.
Or tient al accomplir, mais qui l'accompliroit,
Je croi bien qu'à honneur atourné li seroit.
De maaltijd begint nu onder vreugde en snarenspel, de pauw wordt genuttigd, en na den eten maakt zich Lionc op om zijne gelofte te volvoeren. Alexander ziet hem uittrekken en verneemt van een knaap de verschillende geloften door de ridders gedaan, waarover hij zich zeer verheugt, terwijl Emenidus aanmerkt: Dames ot au voer, ou mon cuer m'a menti:
Commencemens d'amour nous ont ce plait basti.
Lione komt intusschen in de legerplaats van Claruus, waar Betis | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXVI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich verbaast hem dus alleen te zien verschijnen. Hij verklaart dezen wat hem er doet komen: het zijn Compaignie premier
Et musardie après plaine de fol cuidier.
Canaan neemt Liones uitdaging aan; herauten maken alles tot den strijd gereed, en het tweegevecht begint, dat nauwkeurig wordt beschreven. Beide ridders worden uit het zadel gelicht, en Lione keert naar Ephesoun terug, begeleid door Marsien, nadat hij van den ouden Claruus diens eigen paard ten geschenke had ontvangen. Marsien onderhandelt over de gevangenen, en Cassamus belooft Porus tegen Betis uit te wisselen en Casseel vrij te laten, op voorwaarde dat op een bepaalden dag Alexander en Claruus in een slag den strijd zouden beslechten of vrede sluiten. Claruus wil niets van vrede hooren, de gevangenen worden ontslagen en nemen afscheid, waarbij Porus aan Fesonie zegt: En vostre seignourie
Met trestout ce que j'ai sans faire departie,
Et le cuer en ostage et le corps vous ottrie:
Vostre chevalier sui tous les jours de ma vie.
Van weerszijden worden nu de toebereidselen tot den slag gemaakt, waarna Alexander met zijne Pairs een bezoek brengt te Ephesoun, waar hij zich met de jonkvrouwen onderhoudt. Ook Porus en Casseel verschijnen daar en maken er kennis met hunnen vijand. Allen wedijveren met elkander in wellevende hoofschheid, en vieren samen feest ‘en la chambre Venus,’ alsof geen bloedige en verbitterde strijd weldra zou plaats grijpen. Het verdere gedeelte van het gedicht behandelt nu den grooten strijd van Alexander en zijne bondgenooten met Claruus en de Indiers, waarin elk der ridders de gelegenheid vindt om zijne gelofte gestand te doen. Porus volbrengt ze het eerst in zijn gevecht met Emenidus. Beide ridders vliegen door den geweldigen schok uit het zadel, en Porus, het eerst op de been, springt nu op Emenidus' paard. Perdiccas volvoert de zijne door te voet op Claruus aan te dringen, en hij zou den ouden krijger gewis verslagen hebben, zoo niet Cassamus ware toegesneld, zijnen ouden vijand beschermd had en hem zijn ros Beausire had gegeven. Casseel wordt handgemeen met Alexander, doch beproeft te vergeefs dezen het zwaard te ontweldigen. Caulus daagt op tot hulp van zijnen heer en onttrekt hem aan het gevaar; doch in de hitte der worsteling blijft Casseels helm in handen van den Griek, en Alexanders zwaard raakt in de macht van den dapperen Indier. Zoo worden beider vermetele geloften volvoerd. De strijd wordt intusschen hoe langer zoo verwoeder. Floridas neemt Casseel gevangen, en Gadifer velt de banier van Claruus. Deze en zijn zoon Salfadin beproeven de verwarring te herstellen. Emenidus wint zijn paard Ferrand weder van Porus. Alexander doodt Caleo en Canaan, de zonen van Claruus, terwijl deze door Cassamus wordt verslagen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXVII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Porus wint na een wanhoopigen strijd Ferrand weder, velt Alexander neer en treft ook den ouden Cassamus, maar wordt eindelijk zelf gevangen genomen. De strijd is ten einde. Indois sont au dessous si très parfaittement,
Que nulz d'eulz ne retourne ne nulz ne s'i deffent,
En chassant ça et la par tel guise forment,
Et Floridas a pris Marsien le Persant.
Emenidus au roi va Porrus presentant,
Si très mal atourné, si mat et si sanglant,
Qu'il n'a pooir de lui soustenir en estant,
Et le roy le recoit pour faire son commant.
Alexander behandelt zijne gevangenen met de meest voorkomende edelmoedigheid en tracht hen hun leed te doen vergeten. ‘Dame Fezonas’ belooft hij aan Porus als echtgenoot; Casseel ontvangt de schoone Edea tot verloofde. De zoen wordt getroffen; de jonkvrouwen troosten de verslagenen met hun lot, dat zij door hare liefde trachten te verzoeten. Ook Betis wordt aan de schoone Ydorus uitgehuwelijkt, en Lidone aan Gadifer. Het Brusselsche Hs. eindigt nu met de volgende verzen: Alixandre le roy, qui fu moult sages hom,
Courtois et debonnairre et de gente fachon,
Gadifer appella, o lui Emenidon:
‘Seigneur,’ dist Alixandre, ‘or oiez ma raison.
La bataille est veincue et l'onneur en avon,
Porrus i est blecié qui a coer de lion.
Tant qu'il sera gueri ici sejourneron,
Et quant gueri sera, mariage en feron
De lui et de la belle, c'on claime Fezonon,
Et au Baudrain aussi d' Edeas feronz don,
Et Betis Idorus à la clere facon:
Après ces mariages vers Babiloine iron.
Biau sire Emenidus, pour ce le vous dison,
Que je lo que Lidone vostre niece mandon
Entretant comme nous ici sejourneron,
Et quant elle ert venue, mariage en feron
Et lui et Gadifer ensamble ajousteron.’
Deze korte analyse kan althans eenigszins een denkbeeld geven van den geest, welken de gedichten der Alexandersage ademen. ‘La physionomie romanesque du roi macédonien, les sentiments pleins d'un enthousiasme exagéré et d'une héroïque folie’, welke Demogeot als de karaktertrekken der Alexandersage opnoemtGa naar voetnoot1), gepaard met den hoofschen vrouwendienst, drukken er een eigenaardig stempel op, vooral belangrijk voor de kennis van de courtoisie der Fransche ridderschap. Het is hier de plaats niet in nadere onderzoekingen te treden om- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXVIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
trent den vervaardiger van het Fransche gedicht en den tijd waarin het ontstond. Wij kunnen volstaan met de vroeger reeds gemelde opgave, dat het in de XIIIe eeuw werd gedicht, toen de bloei der Fransche chanson de geste reeds aan het tanen wasGa naar voetnoot1). Omtrent den dichter der Middelnederlandsche vertaling is ons hoegenaamd niets bekend: elke gissing zoude gewaagd zijn. Zoolang niet het geheele gedicht door een onverhoopt toeval aan het licht komt, is niets met zekerheid te zeggen, behalve hetgeen het gevonden fragment recht geeft om te vermoeden. Over den tijd wanneer het gedicht is vervaardigd, is evenmin niets naders bekend. Maerlant zal het niet gekend hebben, daar het zeker eerst na zijn dood, misschien in de eerste helft der XIVe eeuw, werd vertaald. Een gedicht, waarin Alexander en zijne genooten de helden waren, en dat zoo geheel afweek van alle geschiedkundige waarheid, zou zeker in hooge mate Maerlants verbolgenheid hebben opgewekt. Ook bij andere dichters, voor zooverre mij althans bekend is, wordt nergens op dit gedicht gedoeld of van een der hoofdpersonen melding gemaakt. De vertaling, die in vele opzichten niet onverdienstelijk is, heeft misschien door de latere verkorte bewerking veel verloren: daardoor zijn waarschijnlijk enkele plaatsen zeer onduidelijk geworden, als onder anderen met vs. 1742 vlgg. het geval is. Moge het geheel nog eens worden teruggevonden en tot eene betere waardeering van deze vertaalde Branche der Alexandersage ons in staat stellen.
Alvorens te eindigen is het mij aangenaam mijnen dank te kunnen betuigen aan Zijne Excellentie den Minister van Buitenlandsche Zaken, Mr. t.m. roest van limburg, door wiens welwillende tusschenkomst ik in staat ben gesteld het Handschrift van het oorspronkelijke, dat zich op de Koninklijke Bibliotheek te Brussel bevindt, eenigen tijd in gebruik te ontvangen. Ook mijn vriend alph. willems te Brussel ontvange mijn dank voor de nasporingen, die hij zich de moeite heeft gegeven te doen naar het helaas! nog niet ontdekte fragment. Dat ik ook bij deze uitgave nimmer te vergeefs de hulp inriep van mijnen waarden vriend en medewerker de vries, aan wiens scherpzinnigen kritischen blik ik de herstelling van eenige bedorven plaatsen verschuldigd ben, behoeft nauwlijks gezegd. 'tZou overbodig zijn te herhalen hoe hoog ik ons συμϕιλολογει̑ν waardeer, hoezeer ik zijne vriendschap op prijs stel. |
|