Bzzlletin
Proza
Een obsederende eenzaat in de geest van Monsieur Teste
Over Taats onder mannen van Jacq Vogelaar
Laat ik de clou maar meteen prijs geven: Jacq Vogelaar schreef met Taats onder mannen weer eens een al even opmerkelijk als voor het Nederlands taalgebied uniek boek. Bijzonder omdat het zo muzikaal van taal is, zo terloops ingenieus van structuur en volstrekt transparant en lichtvoetig van vertellen. Een boek voor avontuurlijke lezers, voor liefhebbers van het woord, voor nieuwsgierigen naar wat er in de letteren zoal mogelijk is buiten het opdissen en herhalen van het allang bekende.
Weer eens, schrijf ik met opzet. Want nu al meer dan vijfendertig jaar trakteert hij de onbevangen volgers van de boekenstroom met grote regelmaat op erudiete essays, verrassend dichtwerk, waarvan een deel is gebundeld in Inktvraat (1998), en opmerkelijke romans en verhalenbundels. Ik noem slechts het met de Bordewijkprijs bekroonde De dood als meisje van acht (1991).
Een bespreking van werk van zijn hand hoort niet met dit soort enthousiasmerende zinnen te beginnen, weet ik uit ervaring. Het is langzamerhand een vast ritueel geworden om hem in recensies in de eerste zinnen al meteen weg te zetten als de kampioen van het experimentele proza, en van ‘anders’ is het grootste deel van de critici in ons land niet bepaald gecharmeerd. Dat leest het liefst bekende kost en papegaait mekaar voortdurend na in plaats van op eigen gezag te onderzoeken en te oordelen. Zo voelde bijvoorbeeld Annemiek Neefjes zich in Vrij Nederland (16 februari 2002) kennelijk aan haar stand verplicht om in een overigens lovende bespreking van het Taats-boek Vogelaars vroegere werk af te serveren. Aan de hand van dinosaurus K.L. Poll en in onbedachtzaam overschrijfwerk neemt ze daarin klakkeloos zijn mening over dat Vogelaar ‘in de jaren zestig en zeventig, met “experimentele” boeken als Anatomie van een glasachtig lichaam, Raadsels van een rund en Konfrontaties’ een reputatie van onverteerbaarheid opbouwde. Had ze bijvoorbeeld de recensies van Kees Fens uit diezelfde periode geraadpleegd - en dat was mijns inziens een heel wat betere keus geweest - dan zou dat een diametraal ander oordeel hebben opgeleverd. En waren ongetwijfeld ook elementaire fouten achterwege gebleven, Zo is Anatomie niet bij uitstek een experimentele roman, is van Raadsels de titel verkeerd weergegeven en over een verzameling essays en krantenstukken spreken als experimenteel doet al evenmin vermoeden dat ze dat boek in handen heeft gehad. Gênant.
Terug nu naar die wonderlijke schepping die meneer Taats heet. De man dook voor het eerst als een duvel uit een doosje op in Verdwijningen (1988). Zijn verschijning op de allerlaatste pagina's van deze verhalenbundel deed onmiddellijk vermoeden dat dit familielid van Monsieur Teste, een creatie van Paul Valery en hoofdrolspeler in de komedie van het menselijk intellect, nog wel eens robustere vorm zou kunnen aannemen. Dat hij dan een heel wat minder sophisticated broertje zou worden, stond al in zijn naam geschreven, Taats is namelijk volkstaal voor ‘hoofd’. Sindsdien moet hij voortdurend in het hoofd van zijn bedenker hebben rondgebuiteld, lang genoeg in elk geval om daar in Vogelaars denk- en gevoelswereld op te gaan.
Taats is in hart en nieren een letterman, iemand die regelrecht voortkomt uit de zesentwintig tekens van het alfabet, van A tot Zet een talig personage. Geen romanfiguur