Bzzlletin. Jaargang 31
(2001-2003)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| ||||||||||||||
Hilde MeeusGa naar voetnoot1
| ||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||
Jaapjes en Francesco's uit de jaren twintig. In plaats van naïeve, levenslustige jongetjes zien we hier onwillige, luizige en dadenloze pubers die zich geen raad weten met hun leven of vroegrijpe meisjes uit gebroken gezinnen.Ga naar voetnoot4 | ||||||||||||||
Vaderlijke blikDe jongetjes uit de boeken van rond de jaren twintig zijn onmiskenbaar voor en door volwassenen geschapen, hoewel er veel moeite is gedaan het kinderdenken en - voelen zo goed mogelijk weer te geven. De kleintjes zijn projecties van volwassenen. Het zijn kinderen zoals volwassenen ze graag zien. Alles wat men vertederend en aandoenlijk vindt aan kinderen wordt uitgelicht: hoe kinderen zich druk kunnen maken over in volwassen ogen onbenullige kwesties, hoe ze al dan niet onbedoeld heel volwassen vragen kunnen stellen of hun onbevangen reacties. In een beschrijving van Merijntjes gedachten over het geloof, is te voelen dat de lezer erdoor vertederd hoort te raken: En voor heel erg ondeugende streken, die zware zonden, die doodzonden waren, daarvoor was alleen vergiffenis te krijgen bij de biecht, door de absolutie van meneer pastoor. Want die werden daarboven door een strenge engel opgeschreven in een groot boek, en eerst doorgestreept als je gebiecht had. Er zit iets in de verteltoon dat verraadt dat we hier niet te maken hebben met een kind, maar met een volwassene die vorm probeert te geven aan de kin- | ||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||
derlijke gedachtewereld. Door de erlebte Rede waarin Merijntjes gedachten zijn weergegeven, lijkt het alsof Merijntje hier denkt. Er zijn kinderlijke frases gebruikt zoals ‘meneer pastoor’ en ‘strenge engel’ en de gedachtegang is kinderlijk (misschien wel té kinderlijk waardoor het niet meer geloofwaardig is). Maar het kenmerk van de erlebte Rede is de mengvorm waarin personage en vertellerstekst bijna ongemerkt in elkaar overvloeien. Hier is de verteller te herkennen aan een woord als ‘ondeugend’. Geen kind zou dat woord voor zichzelf gebruiken, het is een woord van volwassenen om kinderen mee aan te duiden.
In Eva's jeugd is eenzelfde ‘vaderblik’ te herkennen. De volwassen verteller bekijkt het schattige kindje en beschrijft haar op een licht-ironische toon: Zeven jaar. Haar problemen en conflicten namen toe in aantal, omvang en gewicht. Wel iedere dag stond zij voor een nieuw raadsel, het ene àl ingewikkelder dan het andere. Zij dacht na, met een inspanning van vooruit gestoken lipjes, gefronste wenkbrauwen en een grappig rimpeltje dwars over het voorhoofd. En als zij vruchteloos had nagedacht vroeg zij; [...] hoe komt 't dat je door glas kan zien? [...] hoe komt 't dat 't onweert? De serieuze en ingewikkelde problemen van Eva worden van hun gewicht ontdaan door het ‘grappig rimpeltje’. Het ‘grappig rimpeltje’ en ook de ‘vooruit gestoken lipjes’ zijn onderonsjes met de volwassen lezer. De verteller nodigt de lezers uit om als volwassenen naar het kind te kijken: ‘kijk eens hoe leuk dit kind is als ze diep nadenkt’.
Het hoger gelegen standpunt komt steeds terug. De jongetjes worden beschreven als een ‘peinzend, levenslustig jongetje’ (Merijntje Gijzen) en ‘kereltje’ (Jaapje). Nergens in deze boeken spreekt het kind zelf; overal is de verteller, en daarmee de volwassen blik, aanwezig.
In de huidige romans over opgroeiende jongeren is het perspectief geheel anders. De jongeren worden niet beschreven of bekeken vanuit de hoogte van een volwassen verteller, maar zijn zelf de focalisators die de wereld bekijken. In Het uurwerk van Floor (1997) van Leon Gommers zit de lezer opgesloten in de gedachtewereld van de twaalfjarige hoofdpersoon: Ik hoor niks.
Ik kijk en zie liever.
Ik ben lief, liever, het liefst een vliegend oog.
| ||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||
De moeder van de zuigeling in duikvlucht is de hele tijd met haar mannenzakdoek in de weer, een lap met spaarzame strepen geleend om kindersnot op te vangen. Ze gaan plaatjes draaien.
Ik wacht lekker op het ogenblik.
Ik krijg muziek!
Er is geen vaderlijke blik hier. De gedachten van het kind worden direct weergegeven, schijnbaar onbewerkt door een verteller. Toch klinkt in de opmerking over de moeder de vertelinstantie door. Maar diens blik is vooral beschrijvend, objectiverend. Zijn aandacht gaat uit naar de visie van het kind, dat meer op zichzelf staat. En niet alleen het kind, ook de lezer is meer op zichzelf aangewezen. Deze wordt niet meer aan de hand genomen door een verteller die boven het verhaal staat. In plaats daarvan kijkt hij vooral door de ogen van het kind. Diens blik levert een niet altijd even herkenbare wereld op. Het kinderlijke standpunt vervormt de wereld waarbij de grenzen tussen werkelijkheid en fantasie vervagen. Daardoor moet de lezer meer moeite doen om te achterhalen wat er gebeurt. In tegenstelling tot boeken uit de jaren twintig idealiseren de hedendaagse romans de jeugd niet. De jongeren komen immers zelf aan het woord. Ze verheerlijken zichzelf niet en ze zullen waarschijnlijk hun eigen wereld evenmin eenvoudig noemen.
De vaderlijke blik uit de jaren twintig romans verheerlijkt het kind. In de romans uit de jaren twintig worden kinderen getekend als bevoorrechte wezentjes die nog open zouden staan voor allerlei indrukken, zoals de mens ten tijde van het paradijs. Opvallend is dat vooral de eerste delen, waarin de kinderwereld nog het minst geschonden is, het meest populair waren. Zo werd Jaapje (1917) heel veel gelezen, terwijl de delen Jaap (1923) en Jakob (1930) vrijwel ongemerkt aan het lezerspubliek voorbij zijn gegaan. Voor Merijntje Gijzen en Het leven van Francesco Campana geldt dit overigens in mindere mate.Ga naar voetnoot5 De geïdealiseerde kinderwereld diende wellicht als een aantrekkelijk vluchtoord. Recensenten uit die tijd verklaren het succes op een dergelijke manier. Volgens Herman Poort trekt dit onderwerp schrijvers en lezers zo aan omdat de ‘kleine, levende raadseltjes’, zoals hij kinderen noemt, volwassenen een andere, luchtigere blik geven op de wereld: ‘[...] onze harten vol onontkoombare zorg, onze hoofden vol koel verstand en overleg, onze monden vol ernstig gepraat; ...maar daar is een kind en willig geven wij ons gevangen in een teedere argeloosheid en alles wat wij gevoelen is blij en verrassend, en alles wat wij denken is innig en eenvoudig.’Ga naar voetnoot6 Kennelijk zochten de lezers toch vooral een vlucht uit hun dagelijkse leven. De literatuur over kinderen bood een kortstondige ontsnapping uit het dagelijks bestaan. | ||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||
Een knaap wordt manOok al wordt de kinderwereld verheerlijkt, uiteindelijk gaat het in deze boeken om het bereiken van de volwassenheid. De Merijntjes, Jaapjes en Francesco's vinden tegen het einde van het verhaal allemaal hun bestemming. Merijntje ontsnapt aan de benepen cultuur van het kleine Brabantse dorp waar hij opgroeide, valt van zijn geloof af en vindt zijn heil in het socialisme. Bovendien vindt hij na enkele mislukte verhoudngen de ware liefde. Het laatste deel heet geheel toepasselijk Een knaap wordt man. De lezer kan het boek met een gerust hart wegleggen: het is goed gekomen met Merijntje: Hij was een jongen geweest, een nog onbewuste knaap [...] Nu stond hier een man, hard van wil, met een lichaam gestaald van noeste arbeid, een geest, die zich snel ontplooide naar het begrip van de wezenlijkheid der dingen, een hart boordevol liefde, een ziel die zich weggeschonken had aan een lichtende droom... Ook met Francesco komt het goed. Francesco is een zeer gevoelige, intelligente jongen die bij zijn goede opa opgroeit. Tijdens ‘de rijping van Francesco's ziel’ vervalt hij herhaaldelijk in geloofstwijfel en sombere gedachten. Vooral in het tweede deel van het boek, wanneer hij na de dood van zijn opa bij zijn materialistische oom en tante moet inwonen, raakt Francesco in een diep dal. Hij ziet mensen om zich heen met een levenshouding die hem niet bevalt. Zijn oom en tante zijn teveel bezig met materialistische zaken, zijn socialistische collega's zijn te negatief. Bovendien weet hij niet meer wat hij met het geloof aanmoet. Voorbeelden uit de natuur en de Bijbel roepen vragen op die hem doen twijfelen. Uiteindelijk bereikt hij in het derde deel toch een bijna bovenmenselijke wijsheid. Hij heeft dan het ‘eeuwige licht’ gevonden en houdt van zijn medemens en van God en ook hij vindt de ware liefde. Verder zijn er nog Jaapje en Eva. Jaapje, of eigenlijk Jakob, vindt zijn bestemming als kunstenaar en Eva groeit van een brutaal meisje op tot een zelfbewuste vrouw. Ze zegt op een gegeven moment: ‘[...] ik geloof dat ik geen kind ben, na deze avond niet meer.’
In deze boeken is meteen vanaf de eerste pagina's duidelijk dat het jeugdige leven een zoektocht is, of het begin van een rijpingsproces. Het einddoel is volwassenheid. Al de ervaringen, twijfels en diepe dalen leiden daarheen. Je zou dit een positieve invalshoek kunnen noemen. De personages mogen het dan nog zo moeilijk hebben, uiteindelijk komen ze goed terecht. Zo'n afgeronde ontwikkeling is bevredigend voor de lezer, alle draden zijn afgehecht en er is niets dat blijft haken. | ||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||
De hedendaagse boeken eindigen niet zo geruststellend. Herman uit Heldenjaren (1994) van P.F. Thomése bereikt helemaal niets. Aan het eind van het boek weet hij nog steeds niet wat hij met zijn leven zal doen en over volwassenheid als doel wordt al helemaal niet gesproken. Op de laatste pagina denkt hij: Bovendien had hij nog steeds niet het gevoel dat er iets ten einde was. En áls er iets voorbij was gegaan, dan zou er ongetwijfeld iets nieuws voor in de plaats komen. Het enige zorgwekkende was, dat het nieuwe nooit genoeg zou blijken te zijn, dat er altijd de hoop op iets anders bleef bestaan - zodat hij, steeds het onbekende najagend, ongemerkt in herhaling zou vervallen. Die herhaling zou hij ervaring noemen en die zou almaar toenemen. Alsof het steeds meer leek te worden, terwijl het alleen maar minder werd. De hedendaagse romans eindigen in het luchtledige. Er is geen vooruitgang, laat staan een bestemming. Hierin is het een waanbeeld dat ouder worden ook maar enige vooruitgang zou opleveren. In plaats van geruststellend eindigen sommige boeken zelfs ronduit verontrustend. Heieen uit Het leven bestaat niet (2001) van Hendrickje Spoor laat zich op de laatste pagina's meevoeren in een hotel door een stel Japanners. Na een aantal teleurstellende ervaringen met jongens, met seks en haar ouders lijkt het haar niets meer uit te maken. | ||||||||||||||
Wijze lessenMerijntje Gijzen en Het leven van Francesco Campana bieden juist een tegen-gewicht tegen negativiteit en illusieloosheid. Het zijn boeken die een positieve, hoopvolle boodschap willen overbrengen. De jeugd en jonge jaren van Merijntje en Francesco staan in het teken van het bereiken van een bevredigende, maatschappelijk geaccepteerde levensvervulling. In feite gaat het in deze boeken niet alleen om de ontwikkeling van de hoofdpersonen, maar misschien nog wel meer om die van de lezer. Deze krijgt antwoorden aangereikt, een overtuiging en een moreel besef. De populariteit van deze boeken zou hiermee verklaard kunnen worden. Merijntje maakt niet eens een puberteit door, hij wordt van twaalf opeens achttien jaarGa naar voetnoot7. Dit laat zien dat het niet in eerste plaats om de ontwikkeling gaat, maar om het doel; niet om het proces, maar om het product ‘evenwichtige volwassene’.
Van alle genoemde boeken is Het leven van Francesco Campana het meest moralistisch. Het draagt een geloof uit. Niet het geloof van één bepaalde | ||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||
kerk, maar een algemeen christelijk geloof. Het is alsof de schrijvers, het echtpaar C. en M. Scharten-Antink een tegenstem wilden geven, tegen cynisme, tegen het socialisme en vooral tegen de teloorgang van het geloof: In een wondere verklaardheid zag Francesco dat smeulende vuur diep in de donkere men-schenharten, dat ondoofbare vuur der Liefde. Het onbegrijpelijke, het onverklaarbare. Want die Liefde, dat mededoogen, die toewijding, die zelfwegcijfering, zij ging in tegen de natuur. Zij ging regelrecht in tegen de grondwettelijke hardheid der natuur; tegen de oppermachtige zelfzucht [...] Het was een openbaring. [...] Wijder staarden zijn oogen in het eeuwige licht, dat hem doorscheen. Hij voelde zich vervuld van God, van God, die Liefde was. Geheel passend bij de toon van het boek laten de schrijvers Francesco op het einde als een soort martelaar sterven in de Eerste Wereldoorlog. Hij vindt oorlog eigenlijk zinloos en in strijd met zijn geloof, maar tegenover zijn medemakkers voelt hij het als zijn ‘bittere plicht’ om mee te vechten. De laatste zin laat er geen enkele twijfel over bestaan dat Francesco een lichtend voorbeeld moet zijn: ‘Aan welke eenzame kust, in welke zeediepte, ligt verloren en vergaan dit schoone hoofd, waarin leefde het lichtend vizioen van God, en het geloof in de eindelijke zegepraal der allesdoorstralende Liefde?’
In Merijntje Gijzen is de boodschap minder rechtlijnig. Merijntje vindt weliswaar aan het slot zijn heil in het socialisme (de schrijver A.M. de Jong staat als socialist te boek), maar dit wordt niet zo sterk beklemtoond. Er blijven wegen open en hij sterft niet als een martelaar. Bovendien komt er op verschillende plekken kritiek op het socialisme naar voren. Toch is ook in Merijntje Gijzen goed te horen dat de verteller een boodschap wil overdragen op zijn publiek. Mocht het dan nog niet geheel zeker zijn wat de juiste visie en houding tegenover de wereld en de mensen zijn, er is in de loop van het boek wel duidelijk geworden wat de verkeerde houdingen zijn. De rechtlijnige en hypocriete manier waarop de meeste dorpelingen geloven, wordt afgewezen. Dit wordt de lezer duidelijk door bepaalde gebeurtenissen en het commentaar van verschillende personages.
Lezers moeten zich destijds moreel gesterkt en gerustgesteld hebben gevoeld na het lezen van boeken als Het leven van Francesco Campana en Merijntje Gijzen, juist omdat deze boeken niet los staan van de wereld, maar proberen aan te sluiten bij allerlei actuele kwesties van die dagen. In Merijntje Gijzen krijgen we de problematiek van het arme plattelandsleven en de werkloosheid in de grote stad te zien. Het leven van Francesco Campana gaat expliciet | ||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||
in op diverse wetenschappelijke theorieën, zoals de atoomtheorie en Darwins evolutietheorie. Francesco stelt zichzelf daarover vragen die de lezer zal hebben beziggehouden, zoals de vraag hoe de schepper past in de evolutietheorie. En ook over politieke stromingen, zoals het socialisme, laat Francesco zijn licht schijnen. Hij vindt dat er teveel ‘haat en smaad en verbittering’ zit in de ideeën van zijn socialistische medearbeiders en dat hun ideeën niet hoopvol genoeg zijn gestemd. Al met al maken de schrijvers van Francesco een gerijpte, ontwikkelde figuur met een veelomvattende visie; iemand van wie de lezer met gezag een oordeel kan aannemen.
De moraal van deze boeken weerspiegelt de algemene gemoedstoestand in de moeilijke periode rond de wereldwijde economische crisis van 1929. Het was een tijd waarin grootse ideeën en oplossingen werden gezocht. Een tijd waarin men nog geloofde in utopische toekomstvisioenen die de mensheid van alle ellende verlossen. De Tweede Wereldoorlog heeft aan dit geloof een einde gemaakt, althans in de literatuur. Na 1945 verschijnen hoegenaamd geen romans meer met hooggstemde idealen, veelomvattende ideeën of absolute normen en waarden. In plaats daarvan vinden we illusieloze hoofdfiguren zoals in De avonden (1947) van Gerard van het Reve en Ik heb altijd gelijk (1952) van Willem Frederik Hermans. | ||||||||||||||
LeermeestersIn de manier waarop de wijze les wordt verkondigd, lijken de verschillende boeken op elkaar. In Merijntje Gijzen worden diverse personages opgevoerd die commentaar leveren op de hypocriete dorpscultuur. Merijntje zelf is natuurlijk niet in staat tot het leveren van commentaar, aangezien hij nog een onschuldig, onwetend kind is. Pas in latere delen, als hij wat ouder is, geeft hij zijn mening. Aanvankelijk raakt hij alleen verward of verdrietig als hij de wereld bekijkt met de blik van zijn dorpsgenoten. Kritiek laat de verteller dan ook geven door volwassenen. Vanzelfsprekend kan dat commentaar niet van de benepen dorpelingen zelf afkomstig zijn. Daarvoor gebruikt de verteller mensen van buiten het dorp, die meer van de wereld hebben gezien. Merijntje komt dan ook in de loop van het boek met allerlei buitenissige figuren in aanraking. De belangrijkste daarvan is Flierefluiter, een zwerversfiguur met wie Merijntje in het tweede deel bevriend raakt en die gedurende de volgende vier delen (in het zesde deel sterft hij) blijft terugkomen voor geestelijke bijstand. Flierefluiter krijgt veel ruimte om zijn humanistische, vrije visie op het leven te verwoorden. Voor hem is god iets heel anders dan voor de meeste dorpelingen. God heeft volgens hem niet met straf en boetedoening, maar juist met geluk te maken. Later in het boek ver- | ||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||
schijnt de onorthodoxe pastoor Ramakers, die tekeer gaat tegen het roddelzieke dorp en de egoïstische geloofsbeleving, waarbij iedereen slechts zijn eigen ziel wil redden. Nog verder in het boek, als Flierefluiter al dood is, komt Merijntje twee kunstenaars tegen, bij wie hij zelfs een tijdje inwoont en die hem veel bijbrengen over de schoonheid van kunst, literatuur en een andere manier van leven.
Allemaal vaderfiguren dus, of ‘herders’, zoals ze in Eva's jeugd worden genoemd. Deze afgezanten uit de wereld der volwassenen verschijnen in alle genoemde boeken. Voor Eva zijn dat de iets oudere jongen Ru, die zijn ideeën over kunst, politiek en wetenschap met haar deelt, haar leraar Duits, die haar liefde voor literatuur bijbrengt en de dominee met wie zij over geloofszaken van gedachten wisselt. Voor Francesco is het de dokter Carobbi, met wie hij veel over wetenschap en kunst praat. In het derde deel ontmoet hij de blinde pianoleraar Taviglia, die een armoedig alcoholist en zijn vrouw uit liefdadigheid in huis heeft genomen: ‘welk een grootheid was er in deze misdeelde!’ die zich tegen Francesco in raadselachtige wijsheden uitdrukt. Verder is er natuurlijk zijn opa, die in het eerste boek sterft, maar wiens ‘licht der wijsheid’ Francesco blijft zoeken tot hij het gevonden heeft.
In dit verband is de vraag te stellen in hoeverre het toevallig is dat Jaapje, Francesco en Eva alledrie wees zijn. Doordat ze geen ouders hebben, zijn ze in zekere zin gedwongen op zoek te gaan naar oudere voorbeeldfiguren om zich aan te spiegelen. Zo schept de verteller ruimte om verschillende volwassen spreekbuizen en leermeesters op te voeren.
In de hedendaagse romans ontbreken dit soort voorbeeldfiguren. Herman uit Heldenjaren (1994) is weliswaar ook een soort wees nadat zijn ouders naar Amerika zijn gegaan en hem hebben achtergelaten, maar die leegte wordt niet opgevuld. Wisselaar, de leraar Duits bij wie hij af en toe thuiskomt en van wie hij boeken mag lenen, lijkt door zijn vele gepraat Hermans liefde voor literatuur eerder te vernietigen dan aan te wakkeren: ‘Als die over boeken sprak, declameerde hij grafredes, vol woorden als “belang” en “onvergetelijk”. Wisselaar was een gids in een dodenrijk [...] zijn woorden waren niet de toverwoorden waarmee doden kunnen worden teruggeroepen’. Herman is wel op zoek naar mensen om zich mee te vereenzelvigen en aan op te trekken, maar hij vindt ze niet. Er is de jongen Schut, die zo zwijgzaam en afgekeerd van het leven is dat Herman bewondering voor hem opvat en vermoedt dat er achter zijn gedrag een zekere wijsheid schuilgaat. Die is er echter niet. Hij ontdekt alleen een totale passiviteit en zijn bewondering voor Schut slaat om in afkeer. Het andere personage tegen wie Herman | ||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||
opkijkt, de jonge kunstenaar Kor Korver, is te zeer vervuld van zichzelf om Herman te helpen. Ook vrouwelijke hoofdpersonen in contemporaine romans ontbreekt het aan een leidraad. Zowel in Het leven bestaat niet (2001) als in Vermoorde onschuld (1996) van Karin Overmars komen gescheiden ouders voor die als schaduwfiguren op de achtergrond rondlopen. Een grote rol in het leven van de meisjes spelen ze niet, daarvoor zijn ze teveel op zichzelf gericht. De vaders zoeken hun geluk in hun nieuwe liefdes en nieuwe gezinnen, de moeders in psychiaters, hulpverleners en new-age theorieën. Geen evenwichtige volwassenen en voorbeeldfiguren voor puberende meisjes. | ||||||||||||||
Eva als buitenbeentjeZoals gezegd hebben weinig boeken uit de jaren twintig een meisje als hoofdpersoon. En die er zijn verschillen op een paar belangrijke punten met het hierboven geschetste beeld. Zo is voor Eva uit Eva's jeugd aan het eind van het verhaal geen echte bestemming weggelegd. Ze heeft geen duidelijke roeping, zoals de jongens die we tegenkwamen. Weliswaar is Eva intellectueel en religieus gevormd, maar een bestemming vindt ze niet of het moest een traditionele plaats zijn binnen het huwelijk; die van liefhebbende vrouw en moeder. Niet voor niets verwachtte een recensent destijds dat het boek vervolgdelen zou krijgen, met titels als Eva's bruidstijd en Eva's moederschap.Ga naar voetnoot8
Een ander opvallent punt is het gebruik van dramatische ironie. Momenten | ||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||
waarop de lezer meer weet dan het personage zijn Eva's jeugd talrijker dan in bijvoorbeeld Merijntje Gijzen. Ook in Merijntje Gijzen wordt er ingespeeld op de vertedering en is er dramatische ironie te vinden, bijvoorbeeld wanneer hij samen met Flierefluiter op bezoek is geweest bij een alleenstaande vrouw en haar dochtertje. Merijntje heeft met het meisje gespeeld en vraag aan Flierefluiter (in Brabants dialect): [...] g'è zeker met Blozekrieske d'r moeder gespuid. Maar toch is over het algemeen de toon hier anders. Merijntjes vragen worden serieuzer genomen dan die van Eva. De plechtige toon waarop er over Eva's problemen wordt gesproken is er één van volwassenen die het kind zogenaamd serieus nemen. Maar intussen geven ze elkaar knipogen. Die lichtelijk neerbuigende houding komt ook naar voren in de quasi-gewichtige titels van de hoofdstukken, zoals ‘Duistere problemen’ en ‘Inkeer en beproeving’.
In Merijntje Gijzen vormen de vragen die Merijntje stelt tekenen van zijn zuivere gemoed, dat niet zomaar feitelijk onlogische en onjuiste veronderstellingen kan aannemen, zoals bij de dorpelingen. Merijntje is, net als de andere jongetjes, voorbestemd tot iets hogers. In zekere zin zijn de jongetjes vanaf de eerste pagina helden in de dop. Dat is ook te zien aan de manier waarop hun uiterlijk wordt beschreven. Zowel Merijntje als Francesco hebben bijzondere uiterlijke kenmerken, iets wat doet vermoeden dat er meer schuilt achter deze jongens: ‘Maar hij had iets in zijn gezicht, dat hem anders deed lijken dan bij zijn kleren zou passen. Misschien kwam het door zijn bruine ogen, die keken zo warm, nieuwsgierig en verlegen tegelijk’. Eva daartegen is niet tot een bijzondere toekomst voorbestemd. Ze wordt niet geacht af te wijken van de rol die de maatschappij voor haar in petto heeft. Haar bestemming is een man voor wie ze zich kan opofferen: Zij peinsde er over hoe de man moest zijn, die zij eens zou liefhebben. Zij moest trots op hem kunnen zijn. Hij moest een man zijn die grote dingen deed: een uitvinder, een schilder of een ander groot kunstenaar. Hoe zalig zou 't zijn hem te koesteren en te verzorgen [...] O, zich op te offeren voor de grootheid van haar geliefde man... Op deze manier zijn meisjes natuurlijk minder interessante personages, | ||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||
zowel voor schrijvers als voor lezers, wat waarschijnlijk een goede verklaring vormt voor het feit dat er zo weinig boeken over meisjes zijn te vinden. | ||||||||||||||
Don QuichotHet mag duidelijk zijn dat de romans uit de jaren twintig niet meer aansluiten bij de huidige literataire maatstaven. Het enige boek van dit soort dat wel tot de literatuur gerekend wordt, is Kees de jongen van Theo Thijssen. Kees de jongen lijkt dan ook niet op de hier beschreven boeken. Kees is namelijk geen bijzondere jongen en groeit evenmin uit tot een held. Hij is en blijft Kees, de jongen. In plaats van een held te worden, fantaseert hij erover: Natuurlik, om een mens te redden, dàt was anders. Zou z'n moeder ook niets van zeggen. Juffrouw, daar komt uw zoontje aan, heeft een kind uit het water gehaald... Ze zou aangedaan zijn, en met tranen in d'r ogen hem z'n natte goed uittrekken... Dit boek lijkt moderner dan zijn andere uit die tijd en heeft in feite meer weg van de hedendaagse romans. Levenslessen en een geruststellende boodschap ontbreken. En net als in Kees de jongen dromen ook de hedendaagse hoofdpersonen dat ze iets groters zijn, iets meer dan de jongens die ze in werkelijk zijn. Het jongetje uit Het uurwerk van Floor verbeeldt zich een fabelachtige keeper te zijn: ‘Ik ben Lev Jasjin. Ik hou alles tegen’. Samson uit Held van beroep van Adriaan Jaeggi noemt zichzelf, met een verwijzing naar Don Quichot van la Manch a van Cervantes ‘redder van demente oma's en eenzame winkeljuffrouwen. Dolende ridder [...]’ en het eerste deel van Heldenjaren heet niet zonder reden ‘Inbeeldingen’. Herman hoopt op een leven zoals in de grootse boeken beschreven staat: Ooit zou hij zulke boeken zelf bezitten, zoals hij ook ooit een leven als een verhaal zou hebben. [...] Zo mooi en zo waar dat alles wat hij kende zou veranderen, dat voortaan niet meer alles op iets anders leek [...], maar dat alles zijn ware gedaante zou aannemen en hij, eindelijk, kon beginnen te bestaan. Maar al deze jongens worden, net als Kees, nooit helden uit grote verhalen. Het blijven kleine Don Quichots. | ||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||
Literatuur
Hilde Meeus (1980) studeerde Moderne Letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Momenteel vervolgt zij haar opleiding aan de Rietveldacademie. |
|