| |
| |
| |
Bert Thiel
Anton Wachter en de opa van Harry Potter.
De invloed van Andrew Home op Simon Vestdijk
Simon Vestdijk schreef sneller dan zijn eigen schaduw, beweerde Adriaan Roland Holst. Terecht: tweeënvijftig romans, een fiks aantal korte verhalen, twee kloeke delen poëzie, naast een enom aantal essays en beschouwingen. Binnen dit oeuvre nemen de Anton Wachter-romans om verschillende redenen een belangrijke plaats in. In gesprekken met Nol Gregoor heeft Vestdijk verteld dat Marcel Prousts A la recherche du temps perdu een belangrijke inspiratiebron is geweest voor de cyclus. Maar het lijkt erop, dat Vestdijk zich ook door anderen heeft laten inspireren. In Terug tot Ina Damman refereert hij menigmaal aan Het ivoren aapje (1909); en Johan Doxa (1917) van Herman Teirlinck. Nog talrijker zijn in een eerder deel van de reeks de verwijzingen naar de inmiddels vergeten kostschoolromans van de Engelse auteur Andrew Home. Nu dit genre dankzij J.K. Rowlings boeken over Harry Potter weer volop in de belangstelling staat, is het misschien een mooi moment om eens te onderzoeken in hoeverre Vestdijk zich heeft laten beïnvloeden door zijn favoriete jeugdboeken.
| |
Flirt met klassieken
Op 16 januari 1933 begon Vestdijk aan een manuscript, dat hij ruim drie maanden later zou afronden. Zeven cahiers, ongeveer 940 pagina's, waarschijnlijk voor het eerst vermeld door Menno ter Braak in De duivelskunstenaar (1945). Hij noemt het een curieus document dat de literatuurhistorie later nog veel te doen zal geven. Van dat curieuze document bestonden, tot het in 1972 voor het eerst werd uitgegeven, twee exemplaren: een verbeterd afschrift, dat zich bevindt in het Letterkundig Museum en dat de basis zou vormen voor de postume uitgave ervan en een exemplaar dat jarenlang in handen is geweest van de befaamde Vestdijk-adept Nol Gregoor. Die vatte ooit het plan op om een studie te schrijven over de jeugdjaren van Simon Vestdijk en wat er van die jeugd nog terug te vinden is in zijn romans. Hij verzamelde een grote hoeveelheid materiaal, zoals hij zelf vertelt, en toonde dat aan de auteur. Van diens stomme verbazing over zoveel verzamelwoede en belangstelling maakte Gregoor handig gebruik: hij informeerde, niet geheel belangeloos, naar het door Ter Braak gememoreerde manuscript. ‘Reeds de volgende dag werd mij het manuscript thuisbezorgd,’ staat te lezen in Simon Vestdijk en Lahringen. En mede daardoor kunnen wij nu nog kennis nemen van wat wel de oerbron van de Anton Wachter-romans
| |
| |
genoemd wordt: Kind tussen vier vrouwen. Uitgeverij Nijgh en Van Ditmar wees het romandebuut af. Te dik en van onvoldoende literaire kwaliteit, luidde het oordeel - al werd dat van pas jaren later toegegeven. Nadat hij van de schok - de afwijzing en de daaraan voorafgaande maandenlange noeste arbeid eisten hun tol - was bekomen, zette Vestdijk zich ertoe de grote lijnen het manuscript om te werken tot losse romans. Hij begon met het bewerken van het verhaal over een hopeloze, maar geïdealiseerde jeugdliefde: Terug tot Ina Damman. Het boek verscheen in 1934 en zou het derde deel van de Anton Wachter-romans worden. De eerste twee delen Sint Sebastiaan en Surrogaten voor Murk Tuinstra verschenen respectievelijk in 1939 en 1948. In 1949 verscheen het vierde deel van de reeks: De andere school. De delen vijf tot en met acht, ook wel de Amsterdamse romans genoemd, verschenen tussen 1957 en 1960 met tussenpozen van telkens een jaar: De beker van de min, De vrije vogel en zijn kooien, De rimpels van Esther Ornstein en De laatste kans.
Kenmerkend voor de romans is de gelijkwaardige opbouw. Elke roman heeft een ondertitel die begint met De geschiedenis van... en bestaat uit drie delen van elk vijf hoofdstukken. Het zou de moeite waard zijn eens nader te kijken naar de klassieke invloeden op deze opbouw. Zou de indeling in de drieën zijn gebaseerd op de eenheden van tijd, plaats en handeling, maar dan in minder strikt Aristotelische betekenis? Zou de hoofdstukindeling verwijzen naar de vijf te onderscheiden delen van de klassieke tragedie: uiteenzetting, verwikkeling, opvoering van de spanning, hoogtepunt en ontknoping en tenslotte de wending ten goede of ten kwade? Ik betrapte mezelf er tijdens het lezen op dat ik, benieuwd als ik was naar de afloop van een bepaalde verhaallijn, bij het vierde hoofdstuk van een deel dacht: nu gaat het gebeuren. Bovendien was Vestdijk niet geheel afkerig van een flirt met de klassieken.
| |
Vent
Vestdijk beschrijft in ruim achttienhonderd pagina's het leven van Anton Wachter: van Harlingse (Lahringse) baby tot afgestudeerd arts in Amsterdam, op zoek naar een baantje als vervanger, omdat een bestaan als arts toch niet je ware is. Sint Sebastiaan, De geschiedenis van een talent, tekent de jonge Anton als een beschermd opgevoed, zenuwachtig en bang knaapje dat ziek wordt van zijn eerste dromen: het tekenen van naakte poppen. Reeds in het eerste deel van de reeks ervaart de kleine Anton Wachter alle facetten van de menselijke relaties: de beschermende vriendschap van ouderen (vader en moeder, tante Nelly), de seksuele toenadering door een oudere vrouw (Janke), de geïdealiseerde maar tegenvallende vriendin (Annie
| |
| |
Vermeer), de ene echte vriend (Murk Tuinstra) en de onverschillige leeftijdgenoten. In Surrogaten voor Murk Tuinstra, De geschiedenis van een vriendschap doorloopt Anton de laatste drie klassen van de lagere school. Na het vertrek van Murk naar Amsterdam is hij wanhopig op zoek naar een nieuwe vriend. Die vindt hij uiteindelijk in Jules Salomons met wie hij wegloopt om een slecht rapport. Zijn vader, die hem gaat zoeken, loopt een longontsteking op en sterft. Terug tot Ina Damman, De geschiedenis van een jeugdliefde beschrijft Antons hunkering naar en puberale liefde voor Ina Damman. Als een trouw hondje wacht hij haar iedere dag op en draagt zwijgend haar tas naar het station. Ina vindt hem uiteindelijk toch maar vervelend en Anton verbreekt de relatie met de uitspraak dat hij haar dan niet meer lastig zal vallen. Vervolgens richt hij zijn pijlen op Marie van de Boogaard. Tot vriendschap met jongens komt het niet in het het boek: ze pesten hem om het koosnaampje vent dat zijn vader hem gaf. Pas in de derde klas bindt een voorkeur voor de onverstoorbare cynicus Greve - zijn leraar - hem aan Max Mees. Na de derde klas verlaat Anton de HBS in Harlingen en gaat naar Weulnerdam om zijn opleiding af te maken. Daarover en over de reisgenoten Marie van de Boogaard, met wie hij verkering krijgt, maar die hij weer vrij harteloos dumpt, en Gerard Becker, die het contact met Jan Breedevoort weer doet herleven, gaat De andere school, De geschiedenis van een verraad. Tante Nelly haalt hem over medicijnen te gaan studeren: tante Bertha en oom Moos zullen zijn financiers zijn.
| |
Amoureuze avonturen
In De beker van de min, De geschiedenis van een eerste jaar volgen we Anton als jonge student. Hij raakt onder de indruk van de zus van Jacques Ornstein, maar beseft na een weerzien met Ina Damman dat hier geen sprake is van ware liefde. Anton verlooft zich met de lelijke en weinig toeschietelijke Tini Houtsma. Op het feestje ter ere van zijn propedeuse vergrijpt hij zich aan de keukenmeid van tante Bertha. Zij begrijpt Antons noden en zorgt er voor dat Tini de verkering verbreekt. De vrije vogel en zijn kooien, De geschiedenis van een domicilie verhaalt van de zoektocht naar een goede kamer. Aan alle kamers mankeert wel iets. Anton krijgt een relatie met twee zussen tegelijkertijd: Fietje en Clasina. Hij sluit diverse vriendschappen, heeft enige min of meer amoureuze avonturen en slaagt in het vierde jaar voor zijn kandidaatsexamen. De rimpels van Esther Ornstein, De geschiedenis van een verzuim begint met de dood van oom Moos. In de bibliotheek ontmoet hij Esther Ornstein opnieuw, die inmiddels verloofd blijkt te zijn met Arie Mossel. Esther stuurt een gedicht van Anton naar een literair tijdschrift. Als dank neemt hij haar mee naar Tosca. Hij wordt weer verliefd op
| |
| |
haar en laat haar beloven dat ze na het examen met hem naar bed zal gaan. Hij slaagt, maar Hetie Mossel, de zus van Arie, bericht hem dat Esther uit Amsterdam is vertrokken - haar verkering en haar belofte aan Anton latend voor wat ze zijn. In De laatste kans, De geschiedenis van een liefde heeft Anton dan een kortstondige verhouding met Hetie Mossel. Hij sluit een oppervlakkige vriendschap met een co-assistent en vindt in Anna Heldering de opvolgster van Ina Damman. Hij besluit van Anna af te zien. Zijn verhouding met de achtendertigjarige hoofdverpleegster Marie Klaassen, die hem door een examen heen hielp, geeft troost en rust. Met een vriend, de literatuurkenner Bob Neumann filosofeert hij over het schrijven van een boek, een autobiografische roman à la Proust, maar dan weer anders:
Ik heb me ontzaglijk verveeld in mijn jeugd ... en ik heb ook wel eens een autobiografie ... als ik een autobiografie zou willen schrijven, zou ik misschien ook van de verveling uitgaan, onopzettelijk ... Ik heb wel eens gedacht, - of ik denk het nu - dat verveling een van de meest belangrijke vitaliteitskenmerken is.... De secretaris van je eigen verleden, misschien doe ik het later nog eens.
| |
Vriendschap
Maarten 't Hart schreef in NRC Handelsblad (3.12.1995) dat vriendschap in feite geen Vestdijk-thema is:
Eenmaal beschreef hij, in het schitterende verhaal ‘De bruine vriend’ een vriendschap met homo-erotische ondertonen, maar ook in dat verhaal tendeert de vriendschap al spoedig naar een verhouding waarbij de een opkijkt naar de ander. In de drie romans van de Victor-Slingeland-symfonie speelt vriendschap een grote rol, maar ook in die cyclus kijkt de ik-figuur hoog op tegen dirigent Victor Slingeland. Zelden is er bij Vestdijk sprake van echte vriendschap, vriendschap bij hem tendeert altijd naar een meester-knecht of leraar-leerling verhouding. Behalve dan in de roman Surrogaten voor Murk Tuinstra. Daarin vinden we vele uitbundig beschreven vriendschappen, die echter op de lezer niet zo heel veel indruk vermogen te maken, ondanks al het stilistische vernuft dat de schrijver eraan heeft gespendeerd. Daarvoor zijn al die jongetjes toch te weinig interessant. De lezer is al net zo snel op ze uitgekeken als op Anton Wachter zelf.
Ik ben dat niet met Maarten 't Hart eens. Natuurlijk zijn de jongens die de Anton Wachter-romans bevolken niet de meest opwindende en heroïsche figuren. 't Zijn jongens, maar aardige jongens en niet meer dan dat. Spelen
| |
| |
en school vormen hun voornaamste activiteiten; de straat en het stadje hun biotoop. En dat stadje is nu eenmaal het Harlingen van 1910-1920 en ik zie het principiële verschil niet met het streng-gereformeerde Maassluis van de jaren vijftig, met zijn ouderlingen en kerkvoogden, zijn bakkers, duivenmelkers en bibliotheekjuffrouwen. Bovendien verstaat 't Hart onder vriendschap klaarblijkelijk uitsluitend de omgang tussen twee jongens, al dan niet homo-erotisch, en acht hij vriendschap met meisjes uitgesloten. Moeten we dan voor die omgang de term liefde of verliefdheid reserveren? Maar er zijn genoeg voorbeelden te vinden in de Anton Wachter-romans van niet-gelijkgeslachtelijke omgang, die de toevallige ontmoeting en de familierelatie te boven gaan en die toch hun legitimatie of hun oorsprong niet vinden in de liefde. Bovendien ben ik ervan overtuigd, dat de Anton Wachter-romans gaan over vriendschap: de onmogelijkheid vrienden te maken en te houden en de consequenties van een vriendschap. En tenslotte moeten we bedenken dat Anton Wachter - of is het Vestdijk? - al sprak over mateloze verveling en hoe dat het uitgangspunt zou vormen van een eventueel te schrijven werk. Tja, plaats daar maar eens grote helden in.
| |
Triviaalliteratuur
Het is de moeite waard eens te kijken naar de jonge Anton Wachter - dit nummer gaat immers over de adolescent - en zijn ideeën over vriendschap. De Zwitserse ontwikkelingspsycholoog Jean Piaget onderscheidt in zijn boek Structuralisme (1968) vier fasen in het groeiproces. De vierde fase daarvan begint na het tiende levensjaar en wordt door Piaget de adolescentie genoemd. De jongere kan zich losmaken van zijn onmiddellijke omgeving en kan zich een beperkt aantal transformaties van de werkelijkheid voorstellen. Daardoor is hij in staat hypothesen te vormen en na te gaan denken over de toekomst. Dat zou volgens Piaget zijn gevoeligheid voor verre idealen en theorieën verklaren. Begrippen als vaderlandsliefde, sociale rechtvaardigheid en vriendschap worden in deze fase geformuleerd. Jongens lezen - een jaar gelden had ik hier nog lazen geschreven; sinds Harry Potter twijfel ik niet meer - in deze periode van hun leven het liefst boeken over heldhaftige avonturen. Meisjes kiezen voor het gevoelsmatige: de ‘a-psychologisch sensationsgesteuerte Erregungsfase,’ zoals Charlotte Buhler het noemt. Bovendien grijpt de jeugdige in deze fase met genoegen naar triviaalliteratuur, schrijft ze. Kenmerken daarvan onder andere zijn: het clichématige karakter van de voorgestelde werkelijkheid, de zwart-wittekening van de personages die tot type verstard zijn, een gebrek aan consistentie en waarschijnlijkheid in de plot, de voorkeur voor sensatie, een goede afloop en ruw, grof of sentimenteel taalgebruik.
| |
| |
In Kind tussen vier vrouwen, maar vooral in Surrogaten voor Murk Tuinstra, het deel dat handelt over de adolescentie van de hoofdpersoon, dweept Anton met de Engelse schrijver Andrew Home. In de eerste twee decennia van de twintigste eeuw verschenen in Engeland de eerste kostschoolromans van deze verder niet erg bekende auteur, die al spoedig in het Nederlands vertaald en uitgegeven werden door H.J.W. Becht. Er zijn er een stuk of twintig met fraaie titels als: Tom en Jack Jaap en Ben, Het geheim van een schooljongen, Dick en zijn vrienden, Bravo, Bob!, De spion op school, Door dik en dun en Een kraan van een jongen. De meeste spelen zich af op de Barfordschool en alle worden verteld door een verteller die zich opstelt als wijze oom, die wel begrijpt dat jongens jongens zijn en daarom jongensachtige dingen doen, doch niets dat goede raad en een ferm pak ransel niet kan verbeteren. Het zijn triviale romans, die voldoen aan alle kenmerken die Charlotte Buhler het genre toedicht.
In Surrogaten voor Mark Tuinstra verwijst Vestdijk rechtstreeks naar de boeken van Home:
In de vakantie had hij Murk teruggezien; hij had Murk herkend als zijn enige vriend; en voor het eerst had hij begrepen, dat de surrogaten niet deugden, nooit gedeugd hadden. Daar hij nu eenmaal veroordeeld was in Lahringen te wonen, stond er nog een weg voor hem open, waarop hij een surrogaat zou kunnen bemachtigen, zonder zich te verslingeren aan onvolmaakte menselijke nabootsingen. Het begrip vriendschap als het ware, dat zich nu plaatsvervangend losmaakte van Murk Tuinstra; en dit begrip, deze platonische idee, vond hij in de kostschoolboeken van Andrew Home, waarop hij zich in zijn leeswoede geworpen had: Jaap en Ben, - Dick en zijn vrienden. Hij was onmiddellijk enthousiast geweest. Dat was nog eens wat anders dan het schooltje van meneer Boomsma! Deze Engelse jongens, die in een tragische ridderlijke sfeer tegen noodlot en misverstand hadden te strijden - maar allerminst onder verwaarlozing van hun grootste kwajongensstreken, bezaten een onovertroffen saamhorigheidsgevoel; zij offerden zich op, toonden zich geestdriftig; en hun vijanden waren inderdaad vijanden, en geen vluchtige ruziemakers, met wie je de volgende dag al weer vrede sloot, uit onverschilligheid en gemakzucht. En niet alleen meer geestdrift bezaten zij, ook meer tact, waardigheid, redelijkheid. Zij hadden hun eigen maatschappij, kenden op hun kostscholen gelijk strengere tucht en grotere vrijheid. Zij speelden cricket, voetbal, hielden vossenjachten met snippers papier... En er gebeurde ook altijd wat in die boeken: Dick liep weg, naar zee, Ben werd geroofd, Jaap, die men er voor het gemak maar bij roofde, had vreselijke dingen op het hart, waarmee hij maandenlang rondliep, bespied door
| |
| |
een ‘valse jongen’, die Laurie heette. Nooit had hij iets ontdekt in zijn nuchtere leven, dat ook maar bij benadering leek op wat die jongens meemaakten.
Uit dit omvangrijke citaat wordt duidelijk, dat de jonge Anton, die hier blijkens uitspraken van Vestdijk tegenover Nol Gregoor samen mag vallen met de jonge Simon, echte vriendschap vervangt door het lezen erover. Er vormt zich een geïdealiseerd beeld van vriendschap waarin begrippen als saamhorigheid, opofferingsgezindheid en vriendentrouw centraal staan. En bovendien blijken de boeken van Home de ultieme remedie tegen de grenzeloze verveling - die, zoals de oudere Anton tegen zijn vriend Bob Neumann zegt, een van de kenmerken was van zijn jeugd. Het is dus niet zo verwonderlijk dat Vestdijk de jonge Anton op allerlei niveaus de invloed laat ondervinden van de boeken van Home en diens helden. Ik geef daar een aantal voorbeelden van.
Het verhaal lijkt op minstens een of twee punten beïnvloed door de jeugdlectuur van de auteur. In Dick en zijn vrienden zijn er twee antagonisten: Dick, stiefzoon van het hoofd van de school, een uitermate sportieve jongen maar geen intellectueel en Field, een onsympathieke, haatdragende, oneerlijke maar slimme en hardwerkende wees. Field kan niet uitstaan, dat het schoolhoofd maar sympathie blijft koesteren voor Dick, die immers lang zo goed niet is als hij. Na een behoorlijke aanvaring vergiftigt Field de hond van Dick. Als Dick dan ook nog eens dreigt te stralen voor zijn examen is de maat vol: hij loopt weg, naar Liverpool om naar zee te gaan. Uiteindelijk komt alles natuurlijk goed en jaren later offert de dan berouwvolle Field tijdens een scheepsramp zijn leven voor Dick. Maar goed: Dick loopt weg vanwege een mislukt examen. En wat doet Anton als hij aan het einde van de zesde klas dreigt te blijven zitten? Hij memoreert aan dit verhaalgegeven en gaat er op bijzonder klungelige wijze vandoor - met het vreselijke gevolg dat zijn vader overlijdt aan een longontsteking.
| |
Engelse kostschoolmores
Er is veel geschreven over het feit dat Vestdijk in een autobiografisch getint geschrift zijn vader laat sterven. Waarom, zo vroeg men zich af? Het gegeven heeft geen autobiografische basis en Vestdijk heeft de vemeend oedipale achtergrond ontkend. Misschien gaat een psychologische interpretatie te ver en gaat het om een intertekstuele allusie. Met het overlijden van Antons vader creërt Vestdijk een verhaaltechnische ruimte om een verhaalwending van Home te volgen. Arthur Arnold uit Door dik en dun wil dolgraag arts worden, maar heeft geen geld. Dominee Wilson geeft het hem - niet geheel ont- | |
| |
bloot van eigenbelang: de man heeft in het verleden dingen gedaan, die niet deugen, samen met de vader van Arthur en een derde man. Bovendien was deze Wilson verliefd op Arthurs moeder. Ik kan me voorstellen, dat een adolescent dit idee avontuurlijk, romantisch en aantrekkelijk vindt: niet kunnen studeren, maar het geld aangeboden krijgen door een welwillende onbekende. Het bovenstaande is nogal speculatief. Concreter zijn de volgende navolgingen.
1] De vader van Simon Vestdijk was gymleraar op de Harlinger HBS. Voor zijn zoon, die daar op schoolging, bedacht hij het koosnaampje ‘boy’. Vestdijk maakt daar ‘vent’ van en laat het gebruik van deze naam uitgroeien tot een van de verschrikkelijkste ervaringen voor Anton op de HBS. Hij wordt ermee gepest en het voortdurende gescheld van zijn medeleerlingen werkt hem stevig op de zenuwen. Dat scheldwoord wordt geïntroduceerd door Piet Idzerda: op de eerste schooldag maakt die zijn medeleerlingen attent op het feit, dat vent er ook is. Anton siddert voor de naam en haat Piet Idzerda:
‘Het was een zware jongen met nijdige, gewelfde schouders en een aanmatigende loop. Zo moesten de bullebakken er uitgezien hebben, dacht Anton vaak, die de kleine fags afranselden in de Engelse kostschoolboeken van Andrew Home.’
In onder andere Dick en zijn vrienden komt zo'n bullebak voor. Hij heet Field en mishandelt zijn hulpje, zijn fag, met grote regelmaat: ‘Toen Dick het schoolgebouw naderde met zijn trouwen volgeling bevond de kleine Tommie Medloo zich in de kamer van Field, waar hij met vrees en beven wachtte op de komst van zijn heer en meester. De jongen begon te rillen van angst toen hij den gehaten stap in de gang herkende!’ En niet voor niets, zo blijkt: Tommie krijgt een gruwelijk pak ransel met liniaal en rotting, omdat hij de kamer van Field niet had opgeruimd. ‘Zelfs een hond,’ zo voegt Home er ter verhoging van de sentimentaliteit aan toe, ‘kijkt nooit zo deerniswekkend en schuchter naar zijn baas als de kleine Tommie naar zijn heer en meester.’ Zulke scènes maken indruk op het ontvankelijke jongenshart - en niet alleen op dat van toekomstige schrijvers. De vergelijking tussen Piet Idzerda en Field heeft een diepe emotionele lading.
2] Jelle Mol is één van Antons klasgenoten. Geen hoogvlieger en evenmin erg actief, maar voor Anton is Jelle toch een bewonderenswaardig figuur -een bezielende vriend voor het leven, zoals Home zou zeggen. Jelle citeert te pas en vooral te onpas, maar met beschamende trefzekerheid regels uit Ot en Sien. Als Anton met een meisje praat, kraamt Mol uit: ‘Kijk daar staan Ot en Sien. Hoor je wat ze zeggen?’ Tijdens het kaatsen roept hij bij ieder balcontact - niet van hem, hij is lui en log en dik - uit: ‘Ot heeft de bal’. Dat ge-ot-en sien begint Anton mateloos te irriteren en hij merkt hij op: ‘Was het in de
| |
| |
kostschoolboeken van Andrew Home denkbaar, dat jongens, zelfs de onnozele jongens of de grappenmakers, twee jaar lang Ot en Sien nadeden?’ Waarschijnlijk niet - en zo neemt Vestdijk een mogelijke vriend van Anton de maat aan de hand van zijn eigen leeservaringen.
3] De relatie tussen Anton en zijn grootvader is niet bijster goed. Grootvader heeft een soort kapperszaak met laboratorium aan het Koningsplein in Amsterdam. Na een vakantie in de hoofdstad heeft Anton ineens interesse voor scheikunde - wonderlijk volgens iedereen, want hij was zelfs niet te vinden geweest op de drempel van het laboratorium van zijn grootvader. Maar iedereen verheugde zich in Antons belangstelling, want ze maakten zich ongerust over de koele betrekkingen tussen grootvader en kleinzoon. Nu, dacht men, toonde hij gelukkig belangstelling voor zijn grootvaders fascinatie. Maar na de ontmoeting in de zomervakantie met Murk had Anton in een vlaag van heimwee alle boeken van Home herlezen en was daar gestuit op de amateur-scheikundige Rengers, die in een inderdaad erg komische scène, op een mooie nacht op de slaapzaal verschillende gaten boort in een waterleiding: de voortstuwende kracht zou het water beletten naar de zijkanten uit te stromen. Natuurlijk zocht het water de dichtbijzijnde uitweg uit de buis en in een mum van tijd staan de leerlingen tot hun enkels in het water. De aanstichter van het kwaad wordt door een van de leraren duchtig getuchtigd. Avontuurlijk en opwindend, volgens Anton. Avontuurlijker en opwindender dan het gepruts van zijn opa op een Amsterdamse zolder.
4] In Door dik en dun heeft de hoofdpersoon Arthur Arnold een grote bewondering voor de zesdeklassers Pelhem en Kennedie, maar de strenge hiërarchie en de mores van de school verhinderen een nadere kennismaking. Tot Arthur zijn kwelgeest Walter Lukas op niet mis te verstane wijze fysiek van zijn gelijk overtuigt. Deze aframmeling brengt het zo verlangde contact met Pelhem en Kennedie tot stand. Vestdijk laat Anton op dezelfde wijze contact maken met het door hem bewonderde oudere duo Kappie en Wiskie. Ook bij Vestdijk sluiten de strenge hiërarchie en de mores van het stadje een nadere kennismaking uit. Op een dag slaat Anton Gabriels, een treiterende klasgenoot, ‘al maar op z'n verdommenis; 't was om je rot te lachen, al maar op z'n neus, man!’ Als Anton naar huis wil gaan, wordt hij op door Kappie op zijn schouder getikt:
‘Je bokst als een fluim, Wachter, maar je bent tenminste niet bang. Wil je boksles hebben?’ Alle jongens die met hem waren blijven staan, zwegen. Bij zo iets voegde geen commentaar meer. Zonder iets te zeggen, zonder iets te horen, liep Anton met hen op, met een leeg hoofd en gloeiende tintelende oren. Hij had veel zin hardop te huilen, overweldigd door een
| |
| |
geluk zoals hij nog nooit in zijn leven gekend had.
De boeken van Home, zegt Anton in Surrogaten voor Murk Tuinstra zijn surrogaten voor vriendschap. Anton ontleent er zijn hooggestemde idealen over vriendschap in de cyclus aan met als onbedoeld neveneffect, dat het van echte vriendschap niet meer komt. Wel van vriendschap die liefde heet - maar daar had Home het nooit over. Maar aan Home vallen niet alleen mooie gedachten over vriendschap toe te schrijven. Vestdijk ontleent aan zijn Engelse collega beelden, scènes en personages waarvan ik er hier een aantal heb toegelicht. Jean Piaget schrijft dat een begrip als vriendschap in de adolescentie tot ontwikkeling komt wanneer jongeren, volgens Charlotte Buhler, met graagte triviaalliteratuur lezen. Dat belooft heel wat voor de literatuur van de toekomst. Zweinstein en Hogwarts, zwerkbal en quidditch zullen tot diep in de tweeëntwintigste eeuw hun sporen nalaten.
| |
Literatuur
Nol Gregoor, Simon Vestdijk en Lahringen. Tweede druk, Amsterdam, 1968. |
Nol Gregoor, In gesprek met S. Vestdijk. Amsterdam, 1967. Martin Hartkamp, Identificatie en isolement. Een visie op Vestdijk. Amsterdam, 1988. |
Andrew Home, Door dik en dun. Tweede, herziene druk, Amsterdam, z.j. Andrew Home, De spion op school. Amsterdam, z.j. Andrew Home, Dick en zijn vrienden. Tweede, herziene druk, Amsterdam z.j. |
J.G. Koon, ‘De Amsterdamse Anton Wachter-romans’. In: Raster II/3, 1968. |
R. Marres, Over ‘Terug tot Ina Damman’ en de andere Anton Wachter-romans van Simon Vestdijk. Amsterdam, 1981. |
R. Marres, ‘De motieven angst en liefde in de Anton Wachter-romans’. In: Bzzlletin 93, 1982. |
S. Vestdijk, Sint Sebastiaan. De geschiedenis van een talent. Veertiende druk, Amsterdam, 1994. |
S. Vestdijk, Surrogaten voor Murk Tuinstra. De geschiedenis van een vriendschap. Twaalfde druk, Amsterdam, 1994. |
S. Vestdijk, Terug tot Ina Damman De geschiedenis van een jeugdliefde. Vierentwintigste druk, Amsterdam, 1994. |
S. Vestdijk, De andere school. De geschiedenis van een verraad. Twaalfde druk, Amsterdam, 1994. |
S. Vestdijk, Kind tussen vier vrouwen. De kroniek van een jongensleven. Tweede druk, Amsterdam, 1974. |
Hans Visser, ‘Simon Vestdijk. Zijn leven en werk’. In: Bzzlletin 93, 1982. |
Bert Thiel (1961) is neerlandicus.
|
|