| |
| |
| |
Joris van Groningen
Een handreiking van Ariadne
Veel van mijn favoriete personages zijn adolescenten: Stephen Dedalus, Edo Mesch, Marie Deniet, Marco Stanley Fog, de naamloze personages van Kees 't Hart. Wat deze personages aantrekkelijk maakt, lijkt te zijn verbonden met de paradoxale toestand waarin ze zich bevinden. Jeugdige zekerheden maken plaats voor een ongewisse toekomst waaraan ze vorm moeten geven. Ze bevinden zich tussen twee werelden, tussen de beschermde wereld van hun jeugd en de volwassen werkelijkheid die zich weliswaar aan hen opdringt, maar nog vaste vorm moet aannemen. Ze bevinden zich kortom in een identiteitscrisis, al klinkt dat al te pathologisch, tussen angst voor de toekomst en de vage, maar tegelijkertijd vaak hooggestemde verwachtingen die ze daarover koesteren.
Juist die dubbelzinnige positie maakt adolescenten uiterst vatbaar voor de droom, de verbeelding. Niet toevallig voelen veel adolescente romanfiguren zich tot de literatuur aangetrokken. Stephen Dedalus, Edo Mesch, Marie Deniet, maar ook bijvoorbeeld Erwin uit de gelijknamige roman van Joyce & Co - het zijn stuk voor stuk personages die zich ontwikkelen tot schrijver. Mogelijk verklaart hun ontvankelijkheid voor de droom, het onbestemde en vormeloze de aantrekkingskracht die ze uitoefenen op de lezer - al kan ik misschien beter zeggen: de lezer die ik ben. Het zijn personages die nog niet definitief zijn ingekleurd en die, loskomend van hun achtergrond, veranderlijk en beweeglijk zijn. Een historisch exposé verschaft wellicht enige houvast op de literaire betekenis van de grillige adolescent.
| |
Ruimte en tijd
Als sociaal en psychologisch fenomeen maakte de adolescent zijn entree in de tweede helft van de negentiende eeuw, aldus de literatuurwetenschapper John Neubauer in een artikel over de adolescent in de literatuur. Hij schrijft de verschijning van de adolescent toe aan de introductie van nieuwe opvoedkundige ideeën en vooral aan het instellen van middelbaar onderwijs. Kinderen kregen voordien particulier onderwijs of werden ze na het lager onderwijs in de leer gedaan. Altijd stonden ze onder strenge supervisie. Alvorens te gaan werken of trouwen had de jeugd nauwelijks vrijheid. Middelbare scholen bestonden weliswaar al voor de negentiende eeuw, maar ze werden slechts door een klein deel van de jeugd bezocht, terwijl oudere en jongere kinderen door elkaar zaten. Pas met de differen- | |
| |
tiatie naar leeftijd en de massale toegang tot het onderwijs ontstaat ruimte voor een adolescente subcultuur.
Twee elementen noemt Neubauer kenmerkend voor de adolescente ervaringswereld, de unieke beleving van tijd en ruimte. Wat betreft de ruimte is vooral de opkomst van de eigen kamer essentieel. Aanvankelijk een luxe, raakt de eigen kamer steeds meer in zwang en klimt langzaam op tot de hedendaagse status van grondrecht. Behalve een ruimte die innerlijke reflectie en daarmee het zelfbewustzijn bevordert, is de eigen kamer ook een plaats waar adolescenten hun fantasie de vrije loop kunnen laten. De kamer is met de klas en de straat een ruimte die adolescenten voor zichzelf kunnen opeisen. Al die ruimten hebben volgens Neubauer met elkaar gemeen dat ze de tijd op het heden fixeren, hoewel het misschien beter is te zeggen dat de temporele grenzen worden opgeheven.
Mij lijkt de adolescente tijdsbeleving vooral diffuus. Niet voor niets is het verschijnsel adolescentie onlosmakelijk met verveling verbonden, zeker in de twintigste eeuw. De precieze tijdsaanduidingen in bijvoorbeeld De avonden (1947) bieden Frits van Egters slecht een schijnzekerheid. Voor hem verstrijkt tussen, laten we zeggen, kwart over zes en tien voor half zeven een eeuwigheid. En dat geldt eveneens voor de hoofdpersoon van Less than Zero (1985) van Brett Easton Ellis, ook een boek trouwens dat zich rond Kerstmis afspeelt - een periode waarin net als in De Avonden de tijdsbeleving een eindeloos durend niets is.
| |
Die Bildungsroman
Misschien tekenden de contouren van een adolescente geestesgesteldheid zich, in weerwil van Neubauers visie, al een eeuw eerder af - in het Duitsland van de achttiende eeuw. In de door de adel gedomineerde deelstaten hadden ambitieuze jongeren uit gegoede burgerlijke milieus nauwelijks kans zich de maatschappelijke posities te verwerven waarvoor ze waren opgeleid. Verstoken van macht en invloed waren ze tot de marge van de samenleving veroordeeld. Meestal werden ze huisleraar of ambtenaar en sloegen soms een artistieke richting in. Niet voor het eerst in de Duitse geschiedenis ontstond een vruchtbare voedingsbodem voor een innere Immigration, in de vorm van een op humanistische principes geschoeid ontwikkelingsideaal, de zogeheten Bildung, die een tegenwicht bood aan de sociale aderverkalking van de standenmaatschappij.
De Bildung kreeg een literaire pendant in een voor die tijd relatief nieuw en bij uitstek burgerlijk genre: de roman. Klassiek voorbeeld van de Bildungsroman is Wilhelm Meisters Lehrjahre (1795-1796) van Johann Wolfgang Goethe. De titelheld is een adolescent avant la lettre, zoekend
| |
| |
naar een nieuwe identiteit die volgens humanistische beginselen op basis van individuele eigenschappen en kwaliteiten kan worden gevormd. Goethe beschrijft hoe Wilhelm zich ontworstelt aan het burgerlijke milieu dat hem voorbestemt zijn vader op te volgen in de handel. Wilhelm is vastbesloten acteur te worden, een metaforische aanduiding voor zijn drang te veranderen: hij is op zoek naar de rol die bij hem past. Hij sluit zich aan bij een reizend theatergezelschap. Na een reeks van verwikkelingen komt hij tot de conclusie dat hij niet voldoende talent heeft voor het toneel en kiest voor een heel andere bestemming. Aan het slot van de roman trouwt hij met de adellijke Nathalie met wie hij een vervallen landgoed betrekt om dat weer in bedrijf te brengen.
In de talloze commentaren op de roman wordt deze uitkomst doorgaans uitgelegd als een kritiek op de strikte standenmaatschappij. In de meeste deelstaten ruste op huwelijken tussen verschillende bevolkingsgroepen een streng gehandhaafd verbod, zo schrijft historicus Arnold Labrie in zijn proefschrift over het Bildungsideaal. De idealistische en kritische connotaties van Wilhelm Meisters Lehrjahre weerspiegelen het politieke streven van de zich emanciperende burgerij naar gelijkheid.
| |
Rite de passage
Met Wilhelm Meisters Lehrjahre schreef Goethe een revolutionair boek waarmee hij een nieuw genre creëerde. Hoe vernieuwend misschien ook, voor de vorm maakt Goethe gebruik van een beproefd procédé. De roman is gestructureerd naar het stramien van de zoektocht, dat onder anderen door Anthony Mertens is beschreven in Sluiproutes en dwaalwegen (1991). Niet voor niets, want de zoektocht is nauw verbonden met de verandering van identiteit en sociale status. Middelpunt van de zoektocht is de initiatie, een vast stramien van rituelen waarmee jongeren al sedert de vroegste tijden werden opgenomen in de wereld van de volwassenen. Tijd en ruimte blijken daarin, zoals Neubauer aangeeft, motieven van doorslaggevende betekenis.
Doorgaans beginnen de passageriten met een zuivering, een wassing waarbij de inwijdeling of noviet ook vaak door van kleding te veranderen aan zijn nieuwe rol kan wennen. Het zijn handelingen die de noviet moeten voorbereiden op de radicale breuk met zijn verleden. Letterlijk afstand neemt hij daarvan door een reis te ondernemen naar een verre, afgelegen plek waar de eigenlijke riten plaatsvinden. Meestal verbeeldt de tocht een reis naar de onderwereld. Vaak wordt de noviet bedwelmd om hem zijn besef van ruimte en tijd te doen verliezen. De riten zelf bestaan uit een reeks van beproevingen waarmee de noviet bewijst de moeilijkheden van zijn toekomstige bestaan te kunnen overwinnen. Als bevestiging van zijn nieuwe status krijgt
| |
| |
de noviet vaak een andere naam.
Gedurende de riten wordt de noviet terzijde gestaan door een mentor, die hem of haar inwijdt in de geheimen van de religie en het ontstaan van de wereld. De riten bewerkstelligen een numineuze ervaring, een terugkeer naar het onkenbare niets, de buiten tijd en ruimte gelegen vormeloze chaos waaruit de wereld moet zijn voortgekomen. Aldus belichaamt de initiatie de poging vorm te geven aan datgene wat vormeloos is. Tenslotte is alleen door de terugkeer naar het absolute niets een volledige wedergeboorte mogelijk.
| |
Moderne zoektocht
Het is niet moeilijk in Wilhelm Meisters Lehrjahre verschillende elementen uit het scenario van de zoektocht te herkennen. Allereerst natuurlijk de reis zelf met het theatergezelschap, dat onderweg talloze avonturen beleeft. Dan zijn er Wilhelms rolverwisselingen als acteur, die de belichaming vormen van zijn individuele ontplooiing, de zoektocht naar zijn ware identiteit. Daarin wordt de held ook bijgestaan door een mentor, de geheimzinnige, op de achtergrond opererende Abbé die zich om Wilhelm bekommert en met wie hij van tijd tot tijd gesprekken voert over de toekomst. En dan het slot, het huwelijk met Nathalie, wat de bevestiging is van Wilhelms nieuwe identiteit die hem kenmerkt als volwaardig lid van de samenleving - toegerust voor zijn verantwoordelijkheden als volwassene. Niet alleen als bezitter van een landgoed, maar ook als vader van een kind, afkomstig uit een eerdere verbintenis van Nathalie.
Het scenario van de rites de passage is overgeleverd in een omvangrijk complex van verhalen, motieven en beelden. Maar de betekenis ervan is in de moderne literatuur ingrijpend gewijzigd. Verdwenen is het idee van een volledige metamorfose. De louterende terugkeer aan het slot van de verhaal met de daaraan verbonden gedaanteverwisseling is vervallen. Een dergelijke radicale verandering vereist een metafysisch georiënteerd wereldbeeld waarin de plaats van het individu is voorgeschreven. Bovendien staat een dergelijke allesomvattende metamorfose haaks op onze huidige opvattingen over identiteit, die niet langer vastomlijnd is, net als de plaats van het individu in de samenleving. Deze veranderingen hebben de structuur van de zoektocht aangetast. De gelouterde terugkeer in een nieuwe gedaante aan het slot van het verhaal is vervallen. In de moderne zoektocht is het zoeken zelf tot norm verheven. Van de eenmaal ingeslagen weg is geen terugkeer mogelijk. Er resteert alleen een dwaaltocht. Moderne romanfiguren bevinden zich permanent in een vormeloze toestand, een toestand die zich heel goed met de onzekerheden van de adolescentie laat vergelijken. Adolescenten bevinden zich in de tussenfase van het initium, het numineuze moment van omslag
| |
| |
dat het middelpunt van de passageriten vormt.
Verwerking daarvan in de moderne literatuur heeft ook te maken met veranderde ideeën over de aard en functie van literatuur. Niet langer vormen verhalen louter een afspiegeling van de werkelijkheid, ze beschrijven tegenwoordig veeleer een autonome wereld naast de bestaande realiteit. Moderne auteurs bedienen zich vooral van de beelden en motieven uit het initiatiescenario om de overgangen op te sporen naar een buiten de orde van het rationele denken gelegen ervaringswereld en die in de ontstaansmythen besloten zou liggen. In het verlengde daarvan kan het schrijven zelf als een middel worden beschouwd om zich tot die verdwenen ervaringswereld toegang te verschaffen. Aldus krijgt de handeling van het schrijven de connotatie van een rite de passage. Het is een poging vorm te geven aan datgene wat vormloos is - aan wat zich eigenlijk niet onder woorden laat brengen.
| |
Portret van de kunstenaar
De eerste roman die een moderne zoektocht beschrijft is A Portrait of the Artist as a Young Man (1916) van James Joyce. Hij beschrijft daarin zowel de ontwikkeling van de adolescente held tot schrijver als het ontstaan van de roman. Joyce demonstreert dit aan de hand van het klassieke verhaal over de doolhof. Een indicatie daarvoor is dat hij zijn hoofdpersoon, Stephen Dedalus, heeft vernoemd naar de architect van het doolhof. Daidalos ontwierp het complexe gangenstelsel voor Ariadne, de vrouw van Dionysos - de god van de roes en de metamorfose.
De complexiteit van het bouwwerk verbeeldt de waanzin die voortkomt uit de tegenstelling tussen de vormeloosheid van de roes en de artificiële vormgeving waarmee Daidalos de chaos beteugelt. Hij tracht de veranderlijkheid vast te leggen, een vorm te geven aan datgene wat vormloos en onbeheersbaar is. Meer dan alleen de geschiedenis van een kunstzinnige schepping vormt het verhaal over de doolhof ook een initiatie. De tocht door de gangen dramatiseert het punt van omslag in de metamorfose.
Joyce stelt de artistieke en geestelijke ontwikkeling van Stephen voor als een verandering van zoon naar volwassen man, van Ikaros in zijn vader Daidalos. Beiden worden door koning Minos van Kreta in de doolhof gevangen gezet, omdat Daidalos uit jaloezie zijn neef Perdrix, de uitvinder van de cirkel, zou hebben vermoord. Vader en zoon ontsnappen door vleugels te vervaardigen van was en veren. Zoals bekend vliegt Ikaros te hoog, smelt door de zonnehitte de was zodat de veren loslaten en hij in zee stort. Zijn vluchtpoging geldt als een voorbeeld van artistieke hoogmoed.
Het is ook deze betekenis die het in A Portrait of the Artist as a Young Man in eerste instantie heeft. Stephens literaire ambitie openbaart zich in een
| |
| |
visioen waarin inderdaad een gevleugelde figuur aan hem verschijnt. Vervolgens stelt hij een literaire theorie op, waarin de ontwikkeling van zijn toekomstige schrijversschap in drie etappes wordt doorlopen:
The personality of the artist at first a cry or a cadence or a mood and then a fluid and lambent narrative refines itself out of existence, impersonalizes itself so to speak [...]. The artist, like the God of creation, remains within or beyond or above his handiwork, invisible, refined out of existence, indifferent, pairing his fingernails.
Dit proces van geleidelijke onthechting houdt gelijke tred met de literaire progressie van de held die begint met poëzie en via epiek haar volmaakte vorm bereikt in het drama. Net zoals tijdens de initiatie ontdoet de auteur zich van zijn identiteit. Aan het eind van de roman verbreekt Stephen zijn sociale, politieke en religieuze banden, maakt zich los van zijn geliefde en verlaat zijn vaderland. Ook de eerste keer dat Stephen een geslaagd gedicht vervaardigt, beschrijft Joyce in termen van een metamorfose, al relativeert hij tegelijkertijd het religieuze, metafysische karakter van deze ervaring. Beschrijft Joyce het moment van inspiratie nog als een goddelijk inzicht, het gedicht dat op het papier verschijnt, is daarmee lijnrecht in tegenspraak en bevat zelfs een waarschuwing aan het adres van de dichter tegen al te verheven pretenties: ‘Are you not weary of ardent ways, / Lure of the fallen Seraphim?’ De dichter moet niet vallen voor de verleiding van gevallen engelen en de, door romantici, platgetreden paden verlaten.
| |
Vague words for a vague emotion
Tussen de geëxalteerde beschrijving van de inspiratie en de inhoud van het gedicht is nauwelijks een groter verschil denkbaar. Dat komt ook tot uitdrukking in de uiterst gekunstelde vorm van het gedicht, een villanelle. Inspiratie en gedicht vallen in een groot aantal tegenstellingen uiteen: subject en object, heden en verleden, de theorie en de praktijk van het dichten, maar ook - overeenkomstig de thematiek van de doolhof - emotie en intellect. Door al deze contrasten valt de aandacht op het tussenliggende moment, het interval waarin de woorden op het papier verschijnen en dat met een witregel wordt weergegeven. Joyce brengt de magische, ongrijpbare omslag van de metamorfose over op het schrijven zelf. Hij verbeeldt kortom de handeling van het schrijven als een initiatie. Het fragment heeft de connotatie van een rite de passage; de doorgang naar een andere, tot dusverre onbekende realiteit - die van het gedicht.
Bestaat tussen emotie en ratio in de voornoemde fragmenten een enorm ver- | |
| |
schil, in de volgende fase, die van de epiek - ‘a fluid and lambent narrative’ - wordt die afstand enigszins verkleind. Het betref de dagboekpassages aan het slot van de roman, waarin Stephen zijn vertrek uit Ierland aankondigt. Afgemeten aan zijn poëticale theorie zijn deze fragmenten literair nog verre van volmaakt, of zoals Stephen opmerkt: ‘Read what I wrote last night. Vague words for a vague emotion.’
Blijkens dit citaat liggen gevoel en intellect of reflectie nog ver van elkaar af, al is de afstand minder groot dan tijdens het schrijven van het gedicht. De epische dagboekfragmenten vormen, afgaand op Stephens poëticale theorie, een overgang tussen de lyrische en de dramatische fase, zoals blijkt uit zijn opmerking dat ‘the simplest epical form is seen emerging out of lyrical literature when the artist prolongs and broods upon himself.’ Deze karakteritiek komt precies overeen met wat Stephen in zijn dagboek doet - hij denkt na over zichzelf en zijn schrijversschap.
Aansluitend hierop kan de tekst van het voorafgaande, de roman zelf, worden beschouwd als de verwezenlijking van de dramatische fase, zoals valt af te leiden uit de personale verteltrant die in het boek wordt gehanteerd. Immers, in dit perspectief, de derde persoon enkelvoud, is de verteller niet meer dan een neutrale, welhaast afwezige instantie - onzichtbaar geworden, overeenkomstig de eerder opgegeven definitie: ‘the artist, like the God of creation, remains within or byond or above his handiwork, invisible, refined out of existence, indifferent, pairing his fingernails.’ Als fictieve auteur is Stephen Dedalus verdwenen in de romanwereld, opgelost in de doolhof van het verhaal waaruit geen terugkeer mogelijk is.
Met A Portrait of the Artist as a Young Man is Joyce een traditie begonnen van schrijvers die een doolhof van woorden om zich heen optrekken. Hij thematiseert het schrijven door het voor te stellen als een initiatie in een nieuwe, onbekende wereld, parallel aan de werkelijkheid. Zijn labyrintische schrijfwijze, vervolmaakt in Ulysses (1922) en Finnegans Wake (l939), heeft talloze schrijvers geïnspireerd, onder wie ook Nederlandse, zoals Geerten Meijsing met het onder het pseudoniem Joyce & Co gepubliceerde en onlangs herdrukte Erwin, 4 October 1972 (197A), Oek de Jong met Opwaaiende zomerjurken (1979) en Jeroen Brouwers met Winterlicht (1982). De boeken van de eerste twee auteurs zijn behalve debuutromans ook boeken met een adolescent als hoofdpersoon. Net als in A portait of the artist as a young man beschrijven zowel Meijsing, De Jong als Brouwers de ontwikkeling van de held tot schrijver en het ontstaan van het boek met de creatie van een labyrintisch waanwereld. Alledrie de auteurs stellen hun personages voor als schizofrenen die hun weg zoeken tussen fictie en werkelijkheid, emotie en ratio, heden en verleden. Een uitweg is er niet - of misschien toch wel? Als een van de weinige personages krijgt Edo Mesch in Opwaaiende zomerjur-
| |
| |
ken op het laatst een handreiking van Ariadne waarmee hij zich uit de doolhof lijkt te kunnen redden. In de slotscène van het boek gaat Edo uit varen met zijn zeilboot, in de hoop de lang gezochte vergetelheid te vinden. Het gaat om een min of meer bewuste zelfmoordpoging. Door zijn roekeloze stuurmanskunst kapseist de boot en slaat Edo over boord. Net voordat hij in vergetelheid dreigt weg te zinken, grijpt hij in een impuls de fokkenschoot - de draad van Ariadne, die zich door het hele boek kronkelt en nu de reddingslijn is waarmee hij zich weer aan boord
hijst. De slotzin van het boek luidt: ‘Ik wil. Ik wil. Ik. Wil.’ Het principe van de wil, bedoeld in de betekenis die Schopenhauer eraan toekende als de ondeelbare kern van het bestaan, wordt door het doormidden breken van de regel gescheiden van de spreker. Edo's redding is slechts schijn. Tussen zijn woorden en zichzelf blijft een afstand bestaan. De gebroken zinsconstructie is een nadere aanduiding van zijn gespletenheid. Net als Stephen Dedalus is Edo Mesch voorgoed opgelost in een wereld van woorden; ook hij verdwijnt in de doolhof van de verhaalwereld. De draad van Ariadne leidt niet naar buiten, maar naar het centrum van het labyrint - naar het hart van de waanzin.
| |
Literatuur:
Johann Wolfgang Goethe, Wilhelm Meisters Lehrjahre Stuttgart, Reclam, 1987 Erstausgabe 1795-1796. Oek de jong, Opwaaiende zomerjurken. |
Zevenentwintigste druk. Amsterdam, Meulenhoff, 1985. Eerste druk 1979. James Joyce, A Portrait of the Artist as a Young Man. London, Wordworth, 1992. First published 1916. |
Arnold Labrie, ‘Bildung’ en politiek. De Bildungsphilosophie van Wilhelm von Humboldt bezien in haar politieke en social context [dissertatie] Amsterdam, Amsterdamse Historische Reeks, 1986. Anthony Mertens, Sluiproutes en dwaalwegen. Amsterdam: Sauternes, 1991. |
John Neubauer, ‘Canonvoming en het thema van de adolescentie in de literatuur.’ In: Spektator 1 (1985/1986), pp. 41-51 |
Joris van Groningen (1962) is neerlandicus en werkzaam als freelance tekstschrijver en publicist. In BZZLLETIN publiceerde hij over o. a Gerrit Krol, Kees 't Hart en Frans Thomése
|
|