| |
| |
| |
Carel Alphenaar
Vondel, zot, geil en geestig
Een bewerking van Jozef in Egypte
Actrice Tamar van den Dop had op school ooit Jozef in Egypte van Vondel gespeeld en ze herinnerde zich dat het een zot, geil en geestig stuk was. Deze talentvolle actrice, verbonden aan de kleine en tamelijk nieuwe toneelgroep Het Groote Hoofd, stelde haar kompanen voor te onderzoeken of het gespeeld zou kunnen worden als lunchvoorstelling in Theater Bellevue in Amsterdam. Na lezing van het stuk begrepen de collega's wat Tamar bedoelde, maar ze meenden dat het in zijn huidige vorm ongeschikt was. Voorstellingen in het lunchtheater duren maximaal één uur en de speellengte van dit stuk werd op tweeëneenhalf uur getaxeerd. Problematischer was dat het erg lang duurt voor de dramatische handeling op gang komt. De bespiegelingen in dit werk zijn niet van de lucht. Het hedendaagse publiek zou niet het geduld hebben de berijmde explicaties van de Rei van Engelen uit te zitten. Aan de andere kant vonden ze dat je een dergelijk treurspel niet straffeloos van zijn koorpartijen kunt ontdoen.
Helen de Zwart, producer en dramaturg van Bellevue's lunchtheater, vroeg of ik een plan voor de bewerking van Jozef in Egypte wilde ontwerpen. Ze wist niet dat Vondel een geheime liefde van me is. Toen ik in 1958 eindexamen deed aan de literair-economische HBS-A met zesjarige cursus had ik ongeveer het gehele dramatische oeuvre van de dichtende kousenwinkelier op mijn literatuurlijst gezet. Onder het mom een eindexamen voor te bereiden zat ik nachtenlang te vondelen, meestal hardop, vaak voor de spiegel van de wastafel. Zijn ronkende alexandrijnen hebben mijn maatgevoel geprint en ik denk nog steeds dat mijn voorkeur als muzikant voor de zes/achtste maat, op Vondels verzen terug te voeren is.
Er werd een bijeenkomst belegd met medewerkers van Het Groote Hoofd en Theater Bellevue. Daarin deed ik het voorstel een scheiding aan te brengen tussen teksten die bedoeld zijn voor het overbrengen van mededelingen, (bijvoorbeeld dialogen met een informatief karakter) en teksten waarin de personages onder hevige emoties gebukt gaan. Voor de eerste categorie zou ik Vondels tekst recyclen tot efficiënt en pakkend dramatisch proza, en voor de tweede categorie zou ik gebruik maken van de originele verzen, mogelijk met aanpassingen
| |
| |
voor het begrip. In de prozagedeelten zou ik de tekst bekorten - de beoogde voorstellingslengte dwong mij daartoe. Neologismen ten opzichte van Vondels tijd wilde ik vermijden, vandaar dat ik het woord recyclen gebruikte. Verder leek het mij goed de overgang van proza naar verzen telkens ‘sluipend’ te laten geschieden. Ik dacht er een gesproken operalibretto van te maken. Men zag muziek in mijn bewerkingsvoorstel. Men constateerde dat ik Vondels werk serieus nam en erdoor werd geïnspireerd - kom daar maar eens om tegenwoordig - en ik kreeg de opdracht, dat wil zeggen: er ging een subsidieaanvraag de deur uit.
Ik wachtte het antwoord van de subsidiënt niet af en ik ging aan het werk. Rond kerst 2001 trok ik mij terug in een Italiaans bergdorp. Ik had de Vondel-commentaren van W.A.P. Smit bij me, benevens een Bijbeltje om Jozefs avonturen uit het eerstehands verslag in het Oude Testament te kunnen natrekken. De oude IBM-thinkpad met het praktische Mormoonse WordPerfect-programma zat gewikkeld in een elektrische deken in mijn koffertje.
Ter gelegenheid van Vondels vierhonderdste verjaardag in 1987 had ik voor de KRO-radio met een groot aantal acteurs en zangers een opname gemaakt van Leeuwendalers, een stuk dat Vondel schreef ter gelegenheid van de Vrede van Munster. Bij die gelegenheid heb ik alleen bekortingen in de tekst gemaakt. Dat kan problemen opleveren, want in stukken met een straffe versmaat en rijm kun je niet straffeloos kappen. Het noodzaakt je voor reparaties op de stoel van de dichter te gaan zitten. Overigens waren mijn plannen voor Jozef in Egypte nog veel drastischer.
Ik heb ook wel eens een prozatekst vertaald in rijmende verzen. Dat was bij een geënsceneerde lezing van Het Kind van Staat van de negentiende-eeuwse dichter Schimmel, ook voor de KRO-microfoon. Ik had de hoofdrol gegund aan acteur/zanger Bert Luttjeboer, een tenor die zijn spreekstem ook makkelijk in het hoge register gebruikte. Dat kwam goed uit omdat hij een jongen van twaalf jaar moest spelen. Ik berijmde de ellenlange monologen van deze wereldwijze knaap, de latere Willem III, als contrefact voor de Airs van Thomas Moreley. Zo barstte de jonge Willem in het stuk uit in gezongen mijmeringen over de jacht, of over vrijheid. Het paste ook bij Willem, want van hem is bekend dat hij persoonlijk aan zang- en dansspelen aan het hof deelnam.
| |
| |
In Jozef in Egypte is Jozef is in Egypte terechtgekomen omdat zijn broers hem verkocht hebben aan de arabieren. Hij is in bezit geraakt van Potifar, een kamerheer van de farao. Deze is erg met hem ingenomen, koopt hem vrij, laat hem onderwijzen in kunsten en wetenschappen en geeft hem de leiding over zijn huishouden en de titel ‘huisvoogd’. Potifars vrouw Jempsar raakt in de ban van Jozefs prettige inborst, maar vooral van zijn welgeschapen lichaam en ze probeert hem in bed te krijgen. Jozef weert haar af. Seks om het genot wil hij niet. Hij houdt zijn lichaam rein voor de bevruchting van de vrouw die zijn God, de enige God, misschien voor hem in petto heeft. Jempsars passie slaat om in haat. Ze doet het voorkomen of Jozef haar verkracht heeft en als bewijs voert ze een kledingstuk aan dat ze Jozef heeft ontfutseld. Contre coeur moet Potifar haar geloven en hij laat Jozef in de gevangenis smijten.
Het eerste bedrijf begint met een exposé van de Rei van Engelen dat wordt uitgedrukt in tweeënvijftig alexandrijnen. Een alexandrijn heeft zes versvoeten. Ik moest meteen een besluit nemen over de rol van de Rei. Het is meestal de plek waar gezongen wordt, of ritmisch gesproken met meerdere mensen tegelijk. In het moderne theater is het altijd een probleem waarvoor een oplossing moet worden gezocht. Vaak worden in de koorpartijen (Vondels koren heten Reien) de indrukwekkendste teksten vergeven en toch lukt het zelden er iets moois van te maken. Ik besloot radicaal er proza van te maken. Bij mij werden het vijfentwintig korte regels, ongelijk van lengte, meestal jambisch, dat wil zeggen: in een keten van versvoeten van twee lettergrepen, een onbeklemtoonde en een beklemtoonde. Waarom? Omdat Vondel altijd jambisch schrijft en het voor een acteur een mogelijkheid geeft een dreigende dreuninterpretatie te bestrijden met een grillige zegging, zodat de woorden zich als een wijnrank om een pilaar kunnen slingeren.
Eigenlijk ben ik in het eerste tekstblok van Jozef in Egypte al verder gegaan dan ik van plan was. Ik heb met eigen woorden verteld wat de toeschouwer weten moet, namelijk dat het vandaag een Egyptische feestdag is waarop traditioneel het lijk van de god Apis wordt herbegraven, dat Jozefs heerlijk volle lippen de kuslust opwekken van Jempsar en dat Jozef gewoon doorbidt tot zijn God. De laatste twee regels volgen hier. De eerste plukte ik uit Vondel, de tweede is van mijzelf - om de overgang naar rijm te benadrukken:
| |
| |
Kijk, daar komt hij uit zijn kamer stappen.
Och hoor, hoe hij zijn verzen zegt.
Jozefs eerste monoloog is geschreven in lyrische viervoeters. Volgens W.A.P. Smit doet Vondel dat als hij de gevoelssfeer van de personen wil doen uitkomen. Volgens mij klopt dit voor geen cent. Er zijn zoveel plekken in dit stuk waarin Vondel een sterkere gevoelssfeer genereert en waar de dichter zich bedient van alexandrijnen. Jozef droomt ervan ooit terug te gaan naar zijn vaders grond:
'k Droom van de grond van mijn geboorte,
'k droom dat ik loop op grootvaars erf,
'k wil binnengaan door Hebrons poorte
Maar er stond: ‘Vernoegd door Mambre en Hebrons poorte’. Mambre zegt ons niets, maar over Hebron lezen we elke dag in de krant, dat gebruiken we. Dan volgt er een dialoog tussen de ‘voester’ en de ‘staatsjoffers’. Vondel is altijd koddig onbedreven in het scheppen van couleur locale.
Wie klopt er op de kamerdeur?
Doe op, de Joffers staan er veur.
Dit is een kostelijk regelpaar en het is een domkop die ze zou schrappen. De staatsjoffers komen om mevrouw te poederen en te kleden, maar de voester, die voor haar mevrouw een erotische samenzijn met Jozef moet regelen, wimpelt ze af. Dan laat ik de staatsjoffers zeggen:
Dat staat er niet maar het is wel een compacte, niet storend-moderne formulering van wat er aan de hand is. Daarna heb ik de Rei weer een prozatekst gegeven, geselecteerd uit een lang alexandrijnenblok:
Slangen hangen boven ieders hoofd
Let op je hand en zet je tand
In het tweede bedrijf gaat Jempsar in haar Jozef-droom tekeer. Om haar meesteres te steunen zegt de voester:
Ik zal, in Jozefs plaats,
haar mond en wangen kussen.
Vondel is hier een echte dramaturg. Een mooie lesbische scène en heel dramatisch van opzet met die stand in-kusserij. Als Jempsar wakker is en aan de voester de droom beschrijft, komt er een lang tekstblok in alexandrijnen waaruit ik zonder moeite de volgende flarden tegen
| |
| |
elkaar kon monteren zodat er een heel ander metrum regeert:
Ik lag met Jozef mond aan mond
met kus op kus te koelen.
ik voelde schicht op schicht.
Maar midden onder 't spel kwam mijn gemaal
Och Jozef, Jozef, schone jongeling!
Daarna geef ik Jemspar gelegenheid in Vondels iets ingekorte verzen de schoonheid van Jozef breed uit te meten:
Het voorhoofd schijnt een glans van zich te spreien
men ziet zijn rijke lokken aartig zweien
en zwieren over nek en schouders heen.
De kleur op zijn gelaat. Wie zag ter wereld leen
van maaksel zo volmaakt, zo statig, evenmatig.
De voester zegt dat Jozef te schuw is en niet geschikt is voor Jempsar. Maar ze blijft verlekkerd:
Men is het heetst op 't wild
dat men niet achterhalen kan.
Maar wat je zo kunt pakken
daar loop je aan voorbij.
De eerste twee regels zijn bij Vondel gesprokkeld, de laatste twee een eigen samenvatting. Als de voester wijst op zijn voormalige slavenstatus zegt
Hij is meer heer dan slaafs,
liefst was ik zijn slavin.
In plaats van:
Gelijkt niet slaafs maar heers: dat zwinksel en die gaven
Getuigen, hoe hij nam zijn oorsprong bij de braven:
Doch 't zij zo 't wil; ik wens voor zijn slavin te gaan.
De voester raadt Jempsar haar liefde met Jozef in een donker hoekje te consummeren. Ze hoeft het geen twee keer te zeggen!
geheime liefde smaakt het zoetst
| |
| |
daar glimmen Venus' kolen
met feller gloed dan van de zon.
Door de bekorting heb ik holen en kolen dichter bij elkaar gebracht. Zo werkt het als een felle binnenrijm en Tamar van den Dop zal hier zeker raad mee weten.
Als Potifar binnenkomt en zijn vrouw bekijkt, die in staat van verdwazing verkeert, is de tijd rijp voor alexandrijnen. Zijn zelfbeklag (‘Heeft Potifar zo vroeg den bloesem afgekust?’) kan lengte gebruiken in deze opzet. Maar ik laat hem pragmatisch eindigen:
verstoken van dit mooie lijf.
Ook de voester-tekst is een drastische samenvatting.
straks borrelt ze op vol saps,
doortintelt ze uw beider leden
en maakt met groter gloed
de achterstand weer goed.
Van achterstel maakte ik achterstand en het laatste rijm heb ik zelf aangebracht. En van het voor ons idiote saps heb ik geen sap gemaakt, want het is even duidelijk als zot
Potifar vraagt Jozef waarom hij niet deelneemt aan het feest. De jaarlijkse begrafenis van Apis! Vondel laat het heel mooi zeggen:
Kan zo een Jongeling zich van zoveel zonnen spanen,
Van 't vier, 't welk schoner speelt door tere joffretranen
Dan 't licht door enen wolk; wanneer de regenboog
Gespannen, regens spelt, en verft de lucht omhoog.
Dit beurt om vier jaar eens.
Dit heb ik proberen te vervatten in:
Hoe kan een jongeling afkerig zijn
van 't vuur dat kaatst in jofferstranen,
dat 's mooier dan een regenboog.
Voor de beschrijving van de begrafenisoptocht, met pracht en praal, heb ik Potifar zijn alexandrijnen gelaten, maar minder in getal dan bij de oerschrijver het geval is. Jozefs antwoord nam ik over, alleen heb ik den maagdom aan vervangen voor en maagdelijk.
Wij huwen onbevlekt en maagdelijk een maagd
uit teellust, niet uit lust, die 't geil gezicht behaagt.
| |
| |
In het derde bedrijf opent de voester de aanval en ze verwijt Jozef vrouwenhaat, terwijl:
Een vrouw was't die u droeg
een vrouw heeft u gebaard,
een vrouw heeft u getogen,
uw lippen hebben melk bij haar gezogen.
Hier heb ik drie keer de vrouw naar voren gehaald (ik hou van herhaling) en enorm op lengte bezuinigd. Maar niet op de schitterend actuele antwoordzin van Jozef, waarin ik slechts een d in een w veranderde.
Het vrouwenaanschijn is de print, waar God in zweeft.
Even later scheldt de voester Jozef uit voor ‘Hebreeuwse spruit!’ Denk niet dat de bewerker hier te ver is gegaan in dit treurspel, het is door Vondel opgeschreven. De list van Jempsar om te doen of zij stervende is, heb ik samengevat in de tekst van de voester.
Ai voester, bad ze, spreek die held toch aan,
vraag hem een troostend woordje
komen zeggen voor ik sterf,
laat hem zo streng niet zijn.
Dat laat ze zeggen... tegen de wind!
Wat wonder dat de schaamt' u niet belet
mijn kuis gehoor te tergen
met schennigheid te vergen.
Het is tamelijk strak hergeformuleerd, maar ik heb er geen spijt van. Want Vondels eindrijm in de laatste twee (bekorte) regels komt zo nog sterker uit. Later antwoordt Jozef met drie metaforen, uit een lange tirade geplukt. Ze moeten werken als drie misplaatste statements uit de succesagenda.
Wie om lokaas zwiert hapt zo in de haak.
Hoe verder van de strik, hoe vrijer van gevaar.
Hier schuilt een slang in 't gras.
Later doet de voester verslag aan Jempsar.
Jempsar believen... Potifar grieven...
Na veel gewik-weeg zag ik de balans
in 't midden blijven staan.
| |
| |
De korte zinnen geven een staccatospanning. Rijm komt onverwacht. De zin met believen/gerieven verstoort de metrische cadans. Het woord gewik-weeg geeft een quasi-archaïsch cachet. Jempsars teleurstelling is volop Vondel.
Is dat het koren dat ik van mijn min zal maaien?
Ze vraagt de voester om bij de tuinman een paar adders te halen in een rieten mand, om zelfmoord te plegen. Met minieme wijzigingen kreeg ik dit stramien:
Hoe vrolijk zou ik grijpen
en sarren maar en knijpen
tot ze krullend rond die blote arm
hun tanden boren in mijn vlees en warm
afzogen 't koortsig bloed met mijne ziel
daar leit mijn boezem bloot
gij zult mijn tochten tomen.
Het heeft alles van de hysterische liefdesdood die prachtig past in een treurspel. Het is bijna zangtaal en - oneerbiedig gezegd - verschoond van de schoudervullingen van de alexandrijnen.
In de aanbevelingen van de Rei klinkt een Nederlands-Hervormde nagalm die ik versterkte door zelf de laatste twee regels te schrijven om hun tekst af te ronden.
Bij die verwijfde Egyptenaars
loopt je schoonheid veel gevaars.
Het schaamrood kleurt je wangen
bij d'onbeschaamdheid van dat wijf,
bij God, hou recht je mooie lijf
en blijf naar Hem verlangen.
In het vierde bedrijf vraagt Jozef zich af wat hij moet beginnen.
Wat wonder? Geile tocht is heet,
gelijk een pot die overkookt.
Moet ik haar dolligheid bekopen?
De voester komt hem ‘verdagen’ uit naam van mevrouw. Daarvan heb ik ‘sommeren’ gemaakt. Jemsar vraagt hem hoe lang hij nog wil ‘pratten’ op de lichaamsweelde waarmee vrouwe Natuur hem heeft ‘verdarteld’.
| |
| |
Was ze maar nooit aan dat werkstukje begonnen
of had ze het maar een stukje minder gemaakt
want het stukje doet niet anders dan
treiteren en pijnigen van harten.
Het laatste ‘stukje’ is op het randje. Misschien verander ik het nog. Even later wordt Jempsar nog denigrerender, door mij samengevat in een tautologisch puntdicht.
maar neus op voor mijn lust
Ze maakt het nog doller als ze gaat opscheppen over haar liefdesleven na haar aanstaande dood. Dan is het dollen in het mirtebos. Zo samengevat:
begin je weer als maagd en leer je lekker vrijen
of het voor 't eerst was. Uren trekkebekken en
van laster nooit gehoord, het heet geen overspel
als twee daar lekker met zijn tweeën...
ook al wisselt men uit zinlijkheid van lief.
Jozef blijft bij zijn weigering. Hij moet er niet aan denken hoe hij Potifar, die hem zo geholpen heeft, tegemoet zou moeten treden. Onbeschaamd verkort en berijmd.
Zou ik het huis doen storten
Die echo galmt door eeuwen
tot schande der Hebreeuwen!
Na een steil crescendo in de verleidingskunst draait Jemsar keihard de knop om en ze schreeuwt het huis bij elkaar: Jozef is een verkrachter! Hier was Vondel in compactheid niet door een bewerker te overtreffen. Hierna komt de Rei zedig uit de bus. Ik heb wat van de braafheid afgeschraapt door er proza van te maken.
in de echtelijke bedding,
ze kussen zonder valse schijn,
en bloeit, na eerlijk telen.
In het vijfde bedrijf komen de bewoners van huize Potifar terug van het feest. De staatsjoffers horen Jempsar krijsen en nemen na het mali- | |
| |
cieuze verslag van de voester Jozef in bescherming. Ik vertaalde het in lichte frasen om een plichtmatige dreun te weren.
Wij springen tussenbei. Geen ongelukken.
't gebeurt bij jonge jongens.
Wij smeken om een zachte straf.
't Is zonde om zo'n bloem op 't mooist te knakken.
Potifar vraagt wat er gebeurd is en de voester vertelt een verhaal over een waakhond die vrouwtje verkrachtte toen baasje een blokje om ging. Eerst wordt de hond opgehemeld in prachtige alexandrijnen.
't Licht werd niet moe zijn halsband te beschijnen
beslagen met fijn goud en vlammende robijnen.
Ik heb gezorgd voor een directe en felle afronding.
Een dier vergeet zo ras hoe goed men voor hem was.
Hij kreeg in ruil voor 't halssieraad
de knuppel en een ketting.
Het verslag van de voester over wat zij aantreft na de ‘verkrachting’ heb ik samengevat. Ik laat eerst het origineel volgen.
Ik schoot naar het vertrek: dees slaven schoten toe.
Daar lag Mevrouw, benauwd als een die angstig baarde.
Zo lang gelijk ze was, en uitgestrekt ter aarde,
Het lichaam naakt ten deel, de ganse boezem bloot.
De slaven vlogen uit: de Huisvoogd vluchtte en vlood,
Veel sneller dan een hart voor uit, en ging vast strijken,
In 't schenkers huis, en wist van staan noch om te kijken.
De bewerking:
Ik schoot naar het vertrek
en zie mevrouw alsof in barensnood
plat op de grond, de borsten bloot
en meer nog naakt. De huisvoogd als een pijl
de kamer uit en door de poort.
In de slotmonoloog van Potifar is hij ruw tegen Jozef. Maar zijn huisvoogd is nog niet weg of hij spreekt over hem als over een zoon, vol tederheid en onbegrip. Vondel is klaar met het stuk. Het Bijbelverhaal beperkt zijn mogelijkheden en dat voel je. Als stichtelijke dagsluiting begint de Rei te psalmodiëren. Ik maakte het wat Brechtiaanser en laat de Rei direct het publiek toespreken, als een voorzitter die een lange vermoeiende discussie samenvat. Zo van: kom er es effe bij.
| |
| |
Het loon van de deugd is:
Troost? Via goed geweten, God.
In geduldige omhelzing van het lijden,
boeten voor andermans schuld.
Daarmee is het christendom weer op zijn wenken bediend. Nu goed. U zou op een andere manier naar deze bewerking kunnen kijken door de nieuwe tekst naast het origineel te houden en te vergelijken. U kunt de voorstelling van Het Groote Hoofd gaan zien, waarschijnlijk in de eerste helft van 2003 in Theater Bellevue in Amsterdam. U kunt wachten tot de groep Het Toneel Speelt... van Hans Croiset het stuk ter hand neemt. Zij zullen waarschijnlijk een integrale versie spelen. Als u op grond van dit artikel meent dat men Vondel heel anders of op geen enkele manier moet bewerken, heb ik ook goed nieuws. Het stuk ligt nog steeds klaar in zijn maagdelijke schoonheid, bijvoorbeeld in Albert Verwey's editie van Vondels verzamelde werken.
Carel Alphenaar is theatermaker van De Balie in Amsterdam. Hij schrijft over toneel in Volkskrant Magazine en werkt met regelmaat als mobiel dramaturg voor Theater Artemis in Den Bosch en Conny Janssen Danst te Rotterdam. Hij was eenentwintig jaar dramaturg en artistiek leider van Toneelgroep Centrum, vertaalde toneelwerken van Pinter, Bond, Tabori, Carroll, Kushner, Molière, Van Zuylen, Reza, Benaissa, Muller, Bruckner, Kroetz, Schimmelpfennig en vele anderen en schreef libretti voor de componisten Klaas ten Holt (Where the cross is made, Tamerlan, Een monoloog vol verwijten), Jeff Hamburg (De jongen die op reis ging om het griezelen te leren), Erik de Reus (Candide) en Theo Loevendie (Johnny & Jones).
|
|