Camiel Hamans
Pijler
Er is maar één belangrijk verschil tussen mens en dier. Bij stilte en stilstand voelen mensen zich ongemakkelijk en beginnen daarom te ouwehoeren. Dieren gaan gewoon door met wat ze deden en wachten in feite af tot er wat gebeurt. Dat is voor de mens niet genoeg. Hij wil zelf de aanstichter zijn van de toekomst en als dat niet mogelijk blijkt, toch op zijn minst commentaar geven op wat er had moeten plaatsvinden.
Dat is waarom de mensheid het essay heeft uitgevonden. Sommigen onder ons hebben er immers niet genoeg aan de lampen van het plafond te kletsen bij Scheltema. Zij voelen de intellectuele behoefte hun stamtafeldiepzinnigheid op papier te zetten. Fransen hebben daar erg veel last van, Polen ook. En het gaat dan meteen over de zin van het leven, de kwaliteit van relaties of het nut van de beschaving. Bij voorkeur in veel termen Derrida. Maar ook de oudere Nederlander kon er wat van, voorzover hij zichzelf tenminste een denker achtte. Bij hem, gelukkig, nauwelijks rive gauche, maar of een dot Nietzsche en Heidegger nu zoveel beter is, mag ook betwijfeld worden.
Gelukkig is die tijd van het verheven gezwam zo goed als verdwenen. Er zijn helaas nog een paar reservaten, maar de enkele toerist die zich in die goed van de beschaafde wereld afgerasterde gebieden waagt, wordt simpelweg opgegeven. Aan zijn geestelijke gezondheid mankeerde al wat, anders had die scherpslijperige wereld nooit aantrekkingskracht op hem gehad.
Het essay is uit de oude doos, toen vaders nog op verheven wijze hun geestelijke superioriteit trachtten te bewijzen en op die wijze meenden te kunnen aangeven hoe er gedacht behoorde te worden. Gezag is uit. Dat wordt bestreden. Dus gaat het nu om tegen-deschenenschopperij. Het slimste en brutaalste jochie of meissie uit de klas stelt een gedurfde vraag of trekt hardop een stelling in twijfel. Dit in de hoop mees of juf onderuit te halen. In geschreven vorm heet dit een column, maar het blijft, mits goed gedaan, een onverwachte greep in de ballen door een kennis aan de periferie van het vriendenclubje. Op dit genre drijft vandaag de Nederlandse letterkunde en journalistiek, maar dat spreekt eigenlijk vanzelf. Vroeger heetten die stukjes entrefiletjes, dus ‘tussen de lijntjes’. Aan die vastgeroeste kaders heeft het cursiefje zich ontworsteld, op dwarse wijze, zoals het woord aangeeft, en het eindigt als column, steunpilaar en pijler van de moderne beschaving. Zuil waarop de tempel van de religie der tegendraadsheid rust.