| |
| |
| |
Yves van Kempen
Een choreografie van illusies
Enkele aantekeningen bij de eerste drie romans van Peter Verhelst
Het proza uit de eerste romans van Peter Verhelst schiet aan je ogen voorbij alsof je naar een videoclip zit te kijken. Die flitsende intensiteit heeft het, die explosie van al dan niet met elkaar verband houdende beeldsequenties, en niet zelden ook de bevreemding daarvan. Met de eerste romans bedoel ik Vloeibaar harnas uit 1993 - zijn debuut -, het daarop volgende Het Spierenalfabet (1995) en De Kleurenvanger (1996); drie boeken die vooraf gingen aan Tongkat (1999), het verhalenbordeel (zoals de ondertitel luidt) waarmee Verhelst achtereenvolgens zowel de Jonge Gouden Uil, de Gouden Uil Literatuurprijs en de Bordewijkprijs won. Alle drie zijn het boeken die zich weinig gelegen laten liggen aan een conventionele manier van vertellen. In geen van deze romans wordt zelfs maar de suggestie van een lineair verhaal opgehouden, van een enkelvoudige geschiedenis die zich concentreert op een plot met een kop en staart, een uitgelijnde story waarin de lezer zich gewillig laat meevoeren naar het onontkoombare slotakkoord.
foto Patrick de Spiegelaere
Nee, rechtlijnigheid in het vertellen is Peter Verhelst vreemd. Vertellen is voor hem vooral het ontsteken en laten ontploffen van een ideeënvuurbal, van een samengebald geheel in vele afzonderlijke delen, een briljant vuur van woorden, zinnen, vergelijkingen, fragmenten, scènes en associaties met een soms sterk repeterend karakter, waarin beelden oplichten waarachter zich een samengesteld verhaal schuilhoudt, of beter: waarin een reeks van mogelijke verhalen wordt gesuggereerd. Suggereren is waarschijnlijk het woord dat nog het best bij dit proza past. Verhelst verbergt geen alomvattende betekenis in wat hij te vertellen heeft, en evenmin brengt hij er op elkaar gestapelde betekenislagen in aan. Zijn proza knettert en spettert, en bekommert zich niet om de sissers en missers - want die zijn er ook. Het exploreert veelheid en gelijktijdigheid en dat leidt - in De Kleurenvanger bijvoorbeeld - tot de mogelijkheid om je als lezer zowel in de omgeving, als in de tijd van Michelangelo of Goya te wanen, om vervolgen op te lossen in het Berlijn van vandaag de dag.
De polyfone manier van vertellen van deze romans verraadt de intentie om op de een of andere manier onvoltooid te blijven. De verhalen grijpen op elkaar in, overlappen elkaar, vloeien in elkaar over, slokken elkaar op of weerspreken elkaar, met als gevolg dat de romans zich maar lastig laten duiden. Ze lijken eerder geconcipieerd om zich met sardonisch genoegen aan elke interpretatie te onttrekken. Daarbij proberen ze een gooi te doen naar het tijdloze. Bewerkingen van mythologische vertellingen of symboliek uit christendom en alchemie wisselen af met verwijzingen naar belangrijke
| |
| |
maatschappelijke ontwikkelingen en politieke gebeurtenissen uit de afgelopen jaren. Zonder dat met zoveel woorden te zeggen nodigen deze teksten de lezer uit om dit schrijfwerk ten slotte zelf te voltooien.
De auteur doet dat met voorbedachten rade, en wie dat spelletje niet wil meespelen, doet er maar het beste aan om direct te passen. In een interview met Groene-redacteur Sander Pleij zegt Peter Verhelst er dit over: ‘Lezen is eigenlijk net patience spelen. Verhalen zijn zinloos omdat ze niet tot inzicht leiden. Wel nodigen ze uit tot spelen, tot het maken van nieuwe reeksen, met misschien wel als eeuwig nut het verdrijven van de verveling. Persoonlijk ingrijpende boeken? Ik denk niet dat die bestaan. En een nuttig boek? Ik ken er geen een. De mensen mogen mijn eigen boeken naar eigen goeddunken begrijpen. Van eenduidigheid heb ik de buik vol. Schud de elementen uit mijn boeken als een pak kaarten door elkaar en speel er net zo lang mee tot je een eigen duiding aan het verhaal hebt gegeven.’
Mooi gesproken, maar toch. Elke kaartspeler weet, zelfs al is hij niet meer dan een beginner, dat ook het patiencen zijn regels heeft. Zo ook dat springerige videoclipuniversum van Verhelst, een fantasmagorie waarin het wemelt van camera's en spotlights, van spiegels, folly's en danspaleizen, van vermommingen en droomregistraties, van personages die elkaar onderdompelen in een kakofonie aan verhalen waarvan het de lezer duizelt. Wie zegt wat? Wie bestrijdt wie? Wie citeert wie?
| |
Structuur
De vrijheid die de lezer door Verhelst krijgt toebedacht, mag onbeperkt heten, ze is het in laatste instantie zeker niet. Er is steeds structuur, al is die ontegenzeggelijk weinig dwingend. Ze ligt onder meer opgesloten in de zeven thema's - zeven, het heiligengetal waarmee Verhelst in Het Spierenalfabet zo opzichtig jongleert - die in elk geval zijn eerste romans domineren en deze steeds weer op hun eigen manier modificeren, thema's die hij in zowat elk interview de revue heeft laten passeren: metamorfose, decapitatie, castratie, tauromachie, reflectie, religie en (zelf)destructie. In de animatie van dit alles horen figuren als Prometheus en Icarus tot zijn favorieten; de Titaan die het vuur naar de mensen bracht en daarvoor gruwelijk moest boeten, en de adolescent die met zijn vader Daedalus, de bouwer van het labyrint, van het eiland Kreta ontsnapte, maar diens raad in de wind sloeg, te dicht naar de zon vloog zodat de met was aan zijn schouders vastgehechte vleugels het begaven, waarna hij in zee stortte. Beide mythische figuren waren opstandelingen tegenover het wettig gezag, beiden symboliseren tot op de dag van vandaag de creativiteit van de geest. Waar het de beeldende kunst betreft - elders in dit nummer schrijft Pieter de Nijs daar uitvoerig over - noem ik
| |
| |
hier slechts de fascinatie van de auteur voor de met vele pijlen doorboorde martelaar Sint Sebastiaan, en de gruwelijke beelden, ontleend aan de schilderijen van Francis Bacon en Francisco Goya. ‘‘Verminking voegt iets toe,’ heet het in Vloeibaar harnas uit de mond van de hoofdpersoon.
‘Om de een of andere reden word ik ontroerd door de kwetsbaarheid van de afgebeelde figuren. Veel liefde is nodig om iemand zo af te beelden. Enkel een hand die veel gestreeld heeft, kan in staat zijn een lichaam zo binnenstebuiten te keren. Dat is het wezenlijke verschil met een karikatuur die gebaseerd is op haat. Bacon toont een lichaam met een wonde.’
Het zijn deze en vergelijkbare, voor het oog vaak pijnlijke, maar tegelijkertijd ontegenzeggelijk sensibele beelden van verminking, beelden waarin de binnen- en buitenwereld met elkaar vervloeien, waarin Verhelst zijn personages bij voorkeur onderdompelt. Het duidelijkst wordt dat uitgewerkt in de altijd weer opduikende Icarus, als het ware zijn Christusfiguur, die voor hem de twee-eenheid van val en implosie vertegenwoordigt, van een verlangen om neer te storten in de eigen binnenwereld.
F Bacon, Study for Bullfight (1969)
Naast de bovengenoemde thema's zijn het niet minder de vaak losjes in de tekst meegenomen, voor de meedenkende lezer bedoelde regieaanwijzingen, die het vermoeden rechtvaardigen dat er in Verhelsts proza sprake is van vrijheid in gebondenheid. Vorm houdt hem zeer bezig, als constructie of schijnconstructie en vorm stuurt het lezen. Zo experimenteert hij op allerlei manieren met het pentagram, de vijfpuntige ster met de zes vlakken die zich niet minder aanwezig in het gedachtegoed van zijn personages aandient. In Vloeibaar harnas geeft hij daaraan aldus betekenis:
‘Het pentagram: een leuke variant op de omgevallen acht en de cirkel; het vertrekpunt van het pentagram is immers onvermijdelijk het eindpunt. Alfa omega. Zoals de cirkel begint en eindigt in zichzelf. Een eeuwigdurende roetsjbaan. (Zoals de dwangneurotische geometrieën die vliegjes in de lucht tekenen.) Oneindigheid. Uiteindelijk is alles wat eeuwigheid of oneindigheid herbergt een gemanipuleerde cirkel.’
Naar dat pentagram, die structuur als een spiegelpaleis, als een ruimte waarin alles zich in en aan elkaar spiegelt, als een volmaaktheid of schijnvol-maaktheid die de geest doet duizelen omdat alles op alles lijkt, waardoor elke essentie haar betekenis verliest in veelvuldigheid, modelleert Verhelst zijn derde roman De Kleurenvanger. Opzichtig zelfs, tot in de vormgeving van het boek aan toe. De roman preludeert in meerdere opzichten zijn succesboek Tongkat. Ten opzichte van zijn twee vorige romans neemt hij de
| |
| |
nodige afstand tot het fragmentarisch schrijven. Het accent valt meer dan ooit op een veelheid aan vertellingen, een mise en abyme aan verhalen, niet alleen gewone verhalen, over het reilen en zeilen van zijn hoofdfiguur, maar ook bewerkingen van sprookjes, mythen of fabels. Het boek is, geheel in overeenstemming met de vijfhoek, geconstrueerd in een overeenkomstig aantal hoofdstukken. Maar als lezer hoef je nauwelijks verder te gaan dan de titels van die hoofdstukken om erachter te komen dat voor Peter Verhelst de hele rataplan van wet en uitzondering, van regel en spel, van orde en chaos steeds weer een kwestie is van perspectief. In De Kleurenvanger is er voor het eerst sprake van zoiets als een verhaaldraad, al blijft de stijl toch het meest de inhoud van dit boek bepalen.
Hoofdfiguur in de roman is een jongen die bij het Brugse Minnewater het meisje van zijn dromen ontmoet. Aan hun even kortstondige als vurige liefde komt al snel een eind als het meisje van een brug valt, of springt, of wordt geduwd, en voorgoed lijkt te zijn verdwenen. Dood, of mogelijk toch nog in leven, het slachtoffer van moord of een stompzinnig ongeval, een doelbewuste actie van haarzelf - de lezer mag voorlopig blijven gissen. Het meisje blijkt tenslotte naadloos te passen in de reeks metamorfoses die de auteur wel vaker in zijn romans opvoert. In het laatste hoofdstuk duikt ze onverwacht op in Venetië maar nu als meermin - van landvrouw tot zeebewoonster geworden in een roman waarin zoals in de mythen de vier elementen land, water, lucht en vuur aan heel wat vertellingen betekenis geven. Zo staat ze in het verhaal onder meer naast, maar je zou ook kunnen zeggen tegenover de luchtmens Icarus, beiden elkaars speler en tegenspeler. Wanneer de hoofdpersoon aan het eind van de roman in Venetië zijn omzwervingen afsluit, haalt ze hem voorgoed naar zich toe door de jongen bij zijn enkels van een gondel af te trekken.
De odyssee die deze intussen achter de rug heeft, ging langs steden waarvan er vier met een B beginnen: vanuit Brugge zwierf hij uit naar Barcelona en ging het vervolgens naar Berlijn en Bordeaux. Met het pentagram in gedachte is de V van Venetië een dissonant in dit vijftal, maar dat is slechts schijnbaar waar. Vanuit een ander perspectief, niet het wiskundige, dat van de feitelijke exactheid zou je kunnen zeggen, maar vanuit dat van de talige mogelijkheden past die V volmaakt in de vijfster. Wordt Brugge immers niet al sinds jaar en dag het ‘het Venetië van het Noorden’ genoemd? Zo is de cirkel weer rond, komen de jongen en het meisje weer bij elkaar op de plek waar ze elkaar verlieten, in minnewater, en grijpen systematiek en anti-systematiek in één en dezelfde beweging in elkaar, zoals in het leven zelf waarin elke zoektocht naar het afgeronde, het volmaakte onherroepelijk volgens de landkaart van illusies wordt gelopen of verloopt, en al te vaak in een desillusie eindigt. Onder meer daarover bericht De Kleurenvanger. Over de ver- | |
| |
strengeling van het mijn en het dijn - de hoofdpersoon is een zakkenroller - liefde en haat, misdaad en straf, goed en kwaad, zoals gesymboliseerd in het verhaal van de lijmstokman, een geobsedeerde figuur die zich tot doel heeft gesteld alle kleuren van de wereld in zijn bijenkorf te verzamelen om ze daarna met een welgemikte beweging eruit te zwaaien. Maar dan zijn al die kleuren weg, reageert de jonge verteller, wetend dat een combinatie van alle kleuren op een draaischijf wit, dan wel zwart oplevert. Maar daar is het de kameleontische figuur, deze kleurenvanger die zich wentelt in de wisselvalligheden van de werkelijkheid, juist om te doen. Het diepe zwart van het verdwijnpunt en het intense wit van de zon brengen twee ultieme systemen bij elkaar waardoor duidelijk wordt dat
ze varianten zijn van elkaar - het rijk van God en dat van de duivel.
De verteller in het boek behangt intussen de binnenkant van zijn schedel met zijn eigen waarheden, en die negeren waar mogelijk elke vorm van een boven hem gestelde orde. Hij gaat helemaal op in zijn fantasieën. Op zijn dooltocht naar de Waarheid, de waarheid met een hoofdletter omdat het om de grote liefde gaat, is het overigens in laatste instantie niet de geliefde maar de verbeelding die de motor is van al zijn handelen.
| |
Lichaamstaal
Het proza van Peter Verhelst valt vooral op door de exploratie van het fysieke en een daarmee samenhangend zinnelijk taalgebruik. Zeker in zijn tweede roman Het Spierenalfabet is het lichaam met al zijn in- en uitgangen, uitstulpingen en spierbundels, voedselkanalen en bloedbanen prominent aanwezig. Talloze illustraties van lichaamsdelen, botten en spierbundels sieren daarenboven de tekst op. De grammatica van lichaamstaal die in de titel van het boek wordt gesuggereerd voegt zich naar de regels van het vrijen, schransen en vasten. Het lichaam wordt geliefkoosd, afgetraind of per computer gereactiveerd in de romanfiguren Inez, Lore en René die het verhaal dragen samen met de ikpersoon, een man die in de ‘crypte’ van een eeuwenoude bibliotheek wiegendrukken catalogiseert. Ruwweg gekarakteriseerd zou je bij Inez het trefwoord lust kunnen plaatsen, bij Lore disciplinering en bij René fantasmagorie. Verhelst laat zijn personages in een choreografie van illusies met elkaar omgaan en op elkaar botsen, dingen van elkaar overnemen en afwijzen, in een context waarin het kunstige, het kunstzinnige, het kunstmatige en de kunst van het verdwijnen elkaar aflossen. Inez is een mannenverslindster die van de liefde een levenskunst heeft gemaakt en een perfect catalogiseersysteem heeft ontworpen waarin ze verschillende types minnaars heeft ondergebracht. Lore, een spicht van een meid met suïcidale neigingen, had het liefst een ‘engel van de negatie’ willen worden, een ‘antili- | |
| |
chaam’. Haar passie is de dans, haar ultieme opvoering heeft ze op een videoband staan. Tegen de achtergrond van een absorberend duister dat haar lichaam vrijwel onzichtbaar maakt, beeldt ze met lichtgevende handschoenen haar laatste woord uit: ‘delete’. Zo wist ze haar leven uit. Haar verdwijnen vindt vrijwel gelijktijdig plaats met de dood van René die deze boodschap van haar decodeerde.
René, die ooit verlamd is geraakt door een trombose en daardoor van een rolstoel afhankelijk blijft, is vooral gefascineerd door de idee van een mutant die zowel mens als machine is. De verteller zelf raakt ondertussen geobsedeerd zoek in het getal zeven. Bij het inventariseren van een reeks kunstboeken komt hij erachter dat daarin eigenlijk allemaal verwijzingen naar de zeven hoofdzonden alsmede de zeven sterren van de plejaden staan. In een beeldje ontdekt hij vervolgens nog eens zeven doosjes met spreuken. Ieder doosje bevat verder een lichaamsdeel en de ontdekking daarvan roept op haar beurt de zeven engelen van de Apocalyps op. Zo raken deze protagonisten of ze dat nu willen of niet, op hun eigen manier bekneld in een dwangsysteem waaraan ze zich tegelijkertijd proberen te onttrekken. Steeds opnieuw plaatst Verhelst de romanfiguren uit de drie hier genoemde romans in een situatie waarin hun leven zich voegt naar de regels van een bloedserieus spel tegen de gevestigde orde, zich zelfs manifesteert als ontsnappingskunst tot de dood erop volgt.
Peter Verhelst lezen is een bijzondere en niet zelden een even wonderlijke als ontregelende ervaring. Eerste voorwaarde om die te ondergaan is je bijna onvoorwaardelijk overgeven aan zijn stijl en ideeënwereld. Niet zeuren, maar lezen, doorlezen, in beweging blijven, dat wil zeggen: steeds tot de volgende stap overgaan, even onvoorwaardelijk als de hoofdpersoon uit De Kleurenvanger zijn voetstappen op zijn odyssee langs de vijf steden zet - een onderneming waarover hij dit zegt:
De enige bestemming van de reis ben ikzelf. En zelfs dat niet. Ik loop om mezelf te vermoeien. Ik loop tot ik zo vermoeid ben dat ik bijna het bewustzijn verlies. Als het zover is, laat ik me ruggelings vallen in een rivier. Het water krijgt dan handen. Die handen dragen me ergens heen. Na een tijdje spring ik verkwikt op het droge en schud het water van me af als een jonge hond.
Dat water is Verhelsts niet aflatende woordenstroom. Wanneer je je als lezer gewonnen geeft aan dat fantasierijke, kolkende en schuimende proza, onderga je het tintelende, driftige en meeslepend effect daarvan. Maar godzijdank dat niet alleen. Al evenzeer de momenten waarop alles tot stilstand komt. Dan dobber je maar wat rond. Dan voel je hoe dat proza tevens kan schuren, vervelen, schrijnen en irriteren.
Yves van Kempen (1944) is essayist en redacteur van BZZLLETIN. Hij schrijft over literatuur in onder meer De Groene Amsterdammer In 1999 verscheen van hem de roman-in-verhalen Koninginmoeder
|
|