| |
| |
| |
Paul Franssen
Coetzee en de klassieken
In de internationale kritiek staat J.M. Coetzee te boek als een groot schrijver. Niettemin wordt deze profeet in eigen land niet altijd geëerd. Veel van zijn radicale landgenoten hebben hem verweten dat vooral uit zijn vroege werk te weinig gevoel voor de politieke actualiteit zou spreken. Terwijl in de romans van Nadine Gordimer de zwarte strijd tegen de apartheid op zowat elke pagina voelbaar is, wordt Coetzees werk tot aan Age of Iron eerder gekenmerkt door een opzettelijke vaagheid. Waiting for the Barbarians speelt zich af in een naamloos keizerrijk, Foe op een onbewoond eiland. Deze romans kunnen dan ook hooguit als indirect commentaar op Zuid-Afrika worden gezien. In the Heart of the Country en Life & Times of Michael K spelen wel in Zuid-Afrika, maar gaan over personages die in afzondering leven, en de politieke ontwikkelingen goeddeels aan zich voorbij laten gaan. Niet dat deze boeken echt a-politiek zijn, verre van dat; net als de romans van Gordimer gaan ze allemaal over het wezen van de onderdrukking en de gevolgen daarvan op het persoonlijke vlak, voor slachtoffers, daders, en medeplichtigen tegen wil en dank. Door echter te abstraheren van de specifieke omstandigheden in Zuid-Afrika krijgt Coetzees werk iets universeels, dat door de buitenlandse critici gewaardeerd wordt. In zekere zin is het dus mede te danken aan die opzettelijke vaagheid dat zijn boeken wellicht zullen uitgroeien tot klassiekers, die tot in lengte van dagen kunnen worden gelezen, terwijl het vroege werk van Gordimer al snel gedateerd zal raken, en een notenapparaat zal vereisen om uit te leggen wat pasjeswetten waren, of wat de Immoraliteitswet inhield.
| |
Klassieke wijsheid
Toch is zulk een pretentie van universaliteit niet onproblematisch binnen het postmoderne denken, zoals Coetzee maar al te goed weet. Veel hedendaagse theoretici gaan ervan uit dat de mens vorm geeft aan zijn eigen subjectieve werkelijkheid door deze te bezien in het licht van de clichés en stereotypen, verhalen en mythen die hij kent vanuit zijn eigen cultuur. Het is onmogelijk geheel daaruit los te breken, omdat de subjectieve werkelijkheid ‘talig’ is, dat wil zeggen, geheel uit taal bestaat. We kunnen niet anders denken dan in taal, en daarin zijn de patronen waarmee we de wereld interpreteren als het ware al voorgeprogrammeerd. Zodoende kunnen de teksten met behulp waarvan we ons leven trachten te duiden enerzijds verhelderend zijn, maar anderzijds beperken ze onze visie. Veel postmoderne romans maken de
| |
| |
lezer dan ook bewust van de beperktheid van die voorgeprogrammeerde, zogenaamd tijdloze en universele verhalen, bijvoorbeeld door meerdere zulke visies, vaak uit verschillende culturen, tegen elkaar af te zetten.
Voor de traditionele westerse intellectueel vormen de klassieke teksten, van schrijvers uit de bloeitijd van Griekenland en Rome, een van de meest fundamentele tekstuele lagen waarmee hij zijn ervaring tracht te duiden, precies omdat die teksten vanwege hun grote ouderdom geacht worden universeel te zijn. In ons land zijn auteurs als Vergilius, Ovidius en Homerus na de invoering van de Mammoetwet wat op de achtergrond geraakt, zodat ze in de laatste Boekenweek weer in de herinnering moesten worden geroepen. Niettemin hebben zij eeuwenlang behoord tot de culturele bagage van elke geletterde Europeaan, waaraan ondanks de grote historische en culturele verschillen met tweeduizend jaar geleden een grote vormende werking werd toegeschreven. Als zodanig speelden zij ook een belangrijke rol in de opleiding van de blanke culturele elite in voormalige westerse kolonies, zoals Zuid-Afrika.
Coetzees romans gaan vaak over belezen, beschaafde personages, die zich in barbaarse omstandigheden bevinden en daarmee in het reine moeten zien te komen. Veelal spelen de klassieken hierbij een rol als leidraad, die echter niet altijd even betrouwbaar blijkt. De Magistraat in Waiting for the Barbarians brengt veel van zijn tijd door met het lezen van de klassieken, al weten we niet welke klassieken dat zijn, daar zowel de tijd als de plaats van handeling onduidelijk blijven. David Lurie, de hoofdpersoon van Coetzees nieuwste roman Disgrace, is een professor Moderne Talen aan een universiteit in Kaapstad, en hij ziet zijn eigen leven voortdurend in het licht van literaire voorbeelden. Het werk van Wordsworth en Byron, Hardy en Dante, maar ook de klassieken zijn de teksten waarmee hij structuur in zijn leven tracht aan te brengen. Wanneer hij in de problemen komt door een affaire met een veel te jonge studente, en haar vriendje hem zegt dat hij zich maar bij zijn ‘eigen soort’ moet houden, rechtvaardigt hij zijn obsessie met een Latijns citaat:
Wat weet hij van de kracht die volslagen vreemden in elkaars armen drijft, waardoor ze verwant en verweven alle voorzorg vergeten? Omnis gens quaecumque se in se perficere vult. Het zaad van de voortplanting dat, gedreven tot vervolmaking, diep in het lichaam van de vrouw wordt gedreven, gedreven is om de toekomst tot leven te wekken.
Ieder geslacht wil zichzelf vervolmaken: het obscure Latijnse citaat, waarvan ik zelf (en velen met mij) de bron niet heb kunnen achterhalen, suggereert een tijdloze waarheid, die zijn passie voor het meisje rechtvaardigt als de
| |
| |
natuurlijkste zaak van de wereld. Enkele pagina's verder, nog geen vijf leesminuten, keert deze wijsheid zich echter tegen hem, wanneer hij verneemt dat zijn eigen dochter zwanger is na verkracht te zijn door drie zwarte jongemannen, en het kind nog wil houden ook. Bitter bedenkt hij:
Ze deden niet in verkrachting, maar in paring. Niet de pleziertjes vormden de stuwkracht van hun motor, maar de testikels, balzakken, puilend van zaad dat hunkerde naar vervolmaking.
Zo verandert de klassieke wijsheid in zijn eigen tegendeel, van een pleidooi voor de rechten van het individu om lief te hebben, ongeacht de heersende conventies, tot een ironische rechtvaardiging van verkrachting in de meest cynische socio-biologische termen: het zaad streeft ernaar zich voort te planten, en mensen, hun lusten, passies en zeden zijn daarbij niet meer dan instrumenten waarvan het DNA zich bedient.
| |
Vreemd erfgoed
Het lezen van de klassieken onder de Afrikaanse zon door de kleine blanke minderheid heeft natuurlijk iets kunstmatigs, zoals de hele blanke aanwezigheid in dat continent als een historische speling van het lot kan worden gezien. Coetzee is zich daar terdege van bewust. Voor de autochtone bevolking betekenen de oude Romeinen en Grieken eigenlijk zeer weinig; ze behoren niet tot hun erfgoed, zoals ik zelf eens heb ondervonden toen een zwarte Zuid-Afrikaanse collega me na een lezing vroeg wie die Vergilius nu eigenlijk was. In Coetzees Life & Times of Michael K bladert de titelheld, die kennelijk een kleurling is (in Zuid-Afrika betekent dat: van gemengde blanke en zwarte afkomst), door enkele banden in de boekenkast van de blanke werkgevers van zijn moeder, maar, zo verzekert de verteller ons, ze interesseren hem niet: ‘Hij had nooit van boeken gehouden, en ook hier kon hij niet geboeid worden door verhalen over militairen [military men] of vrouwen met namen als Lavinia...’
Lavinia is, zoals elke gymnasiast weet, de naam van de prinses met wie Aeneas aan het einde van de Aeneis van Vergilius trouwt. In dat licht beschouwd lijkt ook de frase ‘military men’ te verwijzen naar de beroemde woorden, ‘Arma virumque cano’ [Ik bezing de man en zijn wapenfeiten], waarmee dat heldendicht begint. Met dit soort bloeddorstige verhalen heeft Michael, een simpele vredelievende ziel, niet veel op, evenmin als met vrouwen.
We kunnen hierbij trouwens ook bedenken dat het epos van Vergilius onder meer gaat over de tegenstelling tussen Europa en Afrika. Een van de bekend- | |
| |
ste episoden betreft het besluit van de held om, op aandringen van de Goden, zijn geliefde Dido, koningin van Carthago (in het huidige Tunesië), te verlaten om zijn lot te vervullen in Italië: het stichten van het Romeinse rijk. Dido pleegt daarop zelfmoord. Hiermee gaf Vergilius een mythische verklaring voor de vele oorlogen tussen het latere Carthago en het zegevierende Rome. In die zin is de Aeneis niet enkel een boek over de stichting van een keizerrijk, maar ook over de uiteindelijke onderwerping van Afrika door Europa. Kijken we verder vooruit in de geschiedenis dan zien we hoe deze vorming van een Imperium door een Europese macht, ten koste van Afrika, zich herhaalt in de geschiedenis van het kolonialisme.
Geen wonder dat Michael intuïtief aanvoelt dat dit soort lectuur niets is voor hem: een verpauperde kleurling, de verpersoonlijking van de gevolgen van de Europese koloniale expansie. Het leven dat hij leidt wanneer hij met zijn doodzieke moeder de stad ontvlucht naar het platteland van de Karoo heeft dan wel een soort gelijkenis met de omzwervingen van Aeneas, maar in tegenstelling tot de Romeinse stamvader heeft hij geen grote ambities: alleen in een eenzaam bestaan op een verlaten boerderij, waar hij zich in leven houdt met zelfgekweekte pompoenen, vindt hij rust. Wanneer een groep gewapende opstandelingen op de boerderij neerstrijkt om op krachten te komen, is hij wel een ogenblik in de verleiding zich bij hen te voegen, maar hij besluit zich schuil te houden. Niettemin wordt hij door regeringstroepen opgepakt en in een interneringskamp gestopt. Daar trekt hij de aandacht van een gedesillusioneerde medisch officier, die in hem niet alleen een soort verlosser maar ook een Aeneas-figuur ziet:
Je hebt een ernstige fout gemaakt, Michaels, toen je haar [zijn moeder] op je rug bond en de brandende stad ontvluchtte om de veiligheid van het platteland te zoeken. Want als ik denk aan hoe je haar droeg, hijgend onder haar gewicht, stikkend in de rook, de kogels ontwijkend, als ik denk aan alle andere staaltjes van kinderliefde die je ongetwijfeld gegeven hebt, dan moet ik ook denken aan hoe zij op je schouders zat, je hersenen uitpikte, dreigend en triomfantelijk in het rond keek, de belichaming van Moeder Dood zelve.
Vanuit zijn westerse opvoeding kan de blanke dokter Michael niet echt begrijpen - zelfs zijn naam heeft hij fout. Hij kan hem alleen zien in het licht van westerse clichés, hier dat van Aeneas die met zijn oude vader op zijn rug het brandende Troje ontvlucht om elders een nieuw rijk op te bouwen, en het Freudiaanse angstbeeld van een zoon die zich (welhaast letterlijk) door zijn dominante moeder op de kop laat zitten. Dit zijn echter beelden die weinig met de echte Michael te maken hebben. Coetzee lijkt te willen zeg- | |
| |
gen dat hoogopgeleide blanken, zoals ook hijzelf, uiteindelijk toch niet in staat zijn te begrijpen wat er omgaat in het hoofd van een minder bedeelde, halfgeletterde, niet-blanke zwerver. Onze vooronderstellingen en mythen passen vaak gewoon niet op de Afrikaanse werkelijkheid; en een van die mythen is die van de ontheemde zwerver, de Aeneas-figuur, op weg naar zijn eigen Imperium. Michael is echter uitsluitend op zoek naar de vrijheid, en wanneer hij ontvlucht uit het interneringskamp laat hij de medische officier achter met zijn eigen problemen.
| |
Heldenstatus
In Age of Iron is een veel nadrukkelijker rol voor de klassieken weggelegd. In deze roman, geschreven vlak voor de omwenteling in Zuid-Afrika, noemt Coetzee voor het eerst echt man en paard, en trekt hij van leer tegen de terreur van het apartheidsregime. De vertelster, Elizabeth Curren, ziet voortdurend parallellen met de klassieken. Waar de verwijzingen naar Vergilius in Life & Times of Michael K weinig bijdroegen aan een begrip van de situatie, zijn vergelijkingen met de klassieken in dit boek vaak eerder verhelderend; alsof Coetzee een tegenwicht heeft gezocht voor zijn eigen buiging voor de politieke actualiteit door toch te verwijzen naar universele principes zoals die zijn neergelegd door de ouden.
Niettemin, juist zoals de medische officier in het eerdere boek weliswaar sympathiek was, maar toch bepaald niet de waarheid in pacht had, kunnen we ook hier twijfelen aan de inzichten van de blanke ikpersoon. We weten dat ze kanker heeft, en tegen de pijn pillen moet slikken die haar soms tot aan de rand van hallucinaties brengen. Vertwijfeld vraagt ze zich dan af wat woorden zoals Diconal (de naam van het medicijn dat ze slikt) betekenen, of het soms een anagram is. Ook de zwerver die bij haar huis opduikt, precies op de dag dat ze van haar dokter te horen heeft gekregen dat verdere behandeling zinloos is, ziet ze als een teken: eerst is hij de aasgier die haar lichaam, haar huis, haar bezittingen over wil nemen, later wordt hij een raadsman, een soort engel des doods. Of ze niet teveel in hem ziet, is moeilijk vast te stellen, aangezien zijzelf de verteller van het hele verhaal is: er is dus geen ander perspectief binnen de roman van waaruit we haar visie kunnen toetsen - dit in tegenstelling tot Life & Times of Michael K. In elk geval streeft ze, in het zicht van de dood, naar volstrekte eerlijkheid, en vraagt ze ook de lezer voor wie haar geschriften bedoeld zijn, haar dochter in Amerika, om genadeloos door alle valsheid die ze erin tegenkomt heen te prikken. Haar hallucinaties over anagrammen, haar streven om betekenissen te vinden en zelf iets te betekenen, het zijn allemaal wanhopige pogingen om op de valreep zin te geven aan haar leven. In haar visie is haar leven totaal mislukt doordat
| |
| |
zij, als blanke, tegen wil en dank medeplichtig is geweest aan het gehate systeem van apartheid. In dat licht moeten we ook haar vergeefse pogingen zien om de levens van twee zwarte jongetjes te redden die bij een scholierenstaking in opstand komen tegen het regime.
In haar streven om de veranderende wereld te begrijpen, spelen de klassieken een belangrijke rol. Dat is niet zo verwonderlijk, want Elizabeth Curren heeft klassieke talen gedoceerd aan de Universiteit van Kaapstad. Vele situaties beziet ze dan ook in het licht van de klassieke literatuur en geschiedschrijving, die voor haar persoonlijk in ieder geval wel degelijk relevantie heeft voor de hedendaagse ontwikkelingen. Zo haalt ze de Griekse historicus Thucydides aan, die schrijft over de verschrikkingen van de oorlog, waarin mensen worden onderverdeeld in twee kampen, ongeacht hun individuele inbreng, een situatie zoals die uiteraard op het rassenconflict in Zuid-Afrika van toepassing is. Met dit klassieke voorbeeld tracht ze, tevergeefs, een jonge zwarte activist tot mildheid te bewegen. Wat haar met name stoort, is de onverbiddelijkheid van de jongen, die lijkt te staan voor de generatie van schoolkinderen die na het bloedbad van Soweto in 1976 een leidende rol binnen de zwarte verzetsbeweging op zich namen; een generatie die werd getekend door zwart nationalisme, onvoorwaardelijk idealisme en loyaliteit, en onverdraagzaamheid tegenover zwakheden in eigen kring, zoals verraad, corruptie en alcoholisme.
Florence, de zwarte huishoudster van Elizabeth, is de moeder van zo'n rebelse zoon, Bheki genaamd. Wanneer Florence het voor haar kind en diens heroïsche idealen opneemt, moet Elizabeth denken aan het begin van de westerse beschaving, aan de Spartaanse cultuur, waarin moeders tegen hun zonen zeiden dat ze ofwel met hun schild ofwel op hun schild moesten terugkomen; als held of dood, maar in geen geval als een lafaard die de strijd had opgegeven. Aanvankelijk staat ze bijzonder sceptisch tegenover dit soort Spartaanse heroïek, die haar doet denken aan het fanatisme van de Nazi's en van de Japanners; in elke oorlog zijn het telkens de jongeren, vindt ze, die voor de ouderen de kastanjes uit het vuur moeten halen. Maar wanneer ze getuige wordt van een poging door de politie om Bheki en diens vriend te laten verongelukken verandert ze geleidelijk aan van mening. Ze radicaliseert, en raakt ervan doordrongen dat gewoon menselijk blijven op het persoonlijke vlak in de context van de burgeroorlog niet genoeg is; dat een echte politieke stellingname nodig is.
Wanneer Bheki de dood vindt door politiekogels, ziet Elizabeth dit in termen van de heroïsche kant van het klassieke erfgoed, een aspect waar ze in haar colleges altijd wat moeite mee had gehad. Het woord ‘heroïek’ kon ze nooit over haar lippen krijgen: ‘Ik denk dat ik voor een college liever de woorden “heroïsche status” zou hebben gebruikt. De held met zijn heroï- | |
| |
sche status. De held, die antieke en naakte figuur.’ Nu ziet ze dat echter anders: ‘De tijd vraagt om heroiëk’. Ze overweegt zelfs om zichzelf, in haar auto, voor het parlementsgebouw publiekelijk in brand te steken, als een daad van protest. Tot dan toe zwoer ze bij het stoïcijnse ideaal van de persoonlijke integriteit, ontleend aan klassieke wijsgeren als Marcus Aurelius, maar dat is nu niet meer voldoende. ‘Wat zijn dit voor tijden als het niet meer genoeg is om een goed mens te zijn?’ vraagt ze zich vertwijfeld af.
| |
Ovidius' ‘gouden tijdperk’
Een hoofdrol in dit boek is weggelegd voor het werk van Ovidius. Vaak ziet Elizabeth de overgang van het leven naar de dood, alsook de analoge overgang van Zuid-Afrika van een Apartheidsregime naar een onzekere toekomst, in termen van de Metamorfosen, Ovidius' gedicht over veranderingen. Bovenal is het de mythe van de tijdperken uit het eerste boek van de Metamorfosen waaraan Coetzee veel van zijn beeldspraak alsook de titel van zijn roman ontleent. Toen de aarde jong was, zo leert ons Ovidius, leefden alle mensen in een paradijselijke staat van eeuwige lente, waarin er geen onrecht was, en geen noodzaak tot werken, daar de aarde uit zichzelf al het noodzakelijke voortbracht. Dit was het gouden tijdperk. Daarin kwam echter verandering, zodat we nu, na de zilveren en bronzen tijd, leven in het ijzeren tijdperk waarin er oorlog is, kinderen hun ouders niet meer gehoorzamen, vrienden elkaar niet meer kunnen vertrouwen, en de maagdelijke godin der gerechtigheid, Astraea, de aarde heeft verlaten. In de opstandigheid en hardheid van de zwarte jeugd ziet Elizabeth een reflectie van dit beeld van het harde, compromisloze ijzeren tijdperk. Ouders hebben geen gezag meer, en er is ook geen plaats voor individuele waarden. Luiwammesen en alcoholisten, zoals de zwerver, Vercueil, zullen onder het nieuwe bestel al helemaal geen kans hebben; hij wordt nu al voortdurend geplaagd door de jonge zwarte fanatici.
Maar als we nu in de overgang naar het ijzeren tijdperk leven, was er dan ook ooit een gouden tijdperk? Soms lijkt het erop dat Elizabeth dit in het verleden weet te plaatsen: de onschuldige tijd toen haar moeder met de familie op vakantie ging naar Piesangsrivier, ‘such a lovely golden name!’ denkt Elizabeth. Maar toen ze er later eens ging kijken viel het tegen: er was geen rivier, slechts een stroompje met een camping vol krijsende kinderen en barbecuende mannen; allesbehalve paradijselijk. Soms lijkt ze het verloren ideaal te vinden in haar eigen jeugd: ze herinnert zich de tuin van haar grootvader als een paradijselijke plaats vol fruit en bloemen. Maar nu pas beseft ze hoezeer deze nostalgische herinneringen de werkelijkheid tekort doen: de tuin kon alleen maar bestaan bij de gratie van de uitbuiting van de zwarte
| |
| |
arbeiders die hem onderhielden. Het gouden tijdperk van de blanke Zuid-Afrikanen heeft dus nooit echt bestaan, in de zin dat het een illusie was: de illusie van blanke onschuld, waar generaties in zijn grootgebracht, maar die niet meer vol te houden is nu het ijzeren tijdperk zich aandient.
In feite, zo beseft Elizabeth in een eigen variatie op Ovidius (met een scheutje Daniël 2) is het huidige, ijzeren tijdperk het gevolg van de even harde en fanatieke cultuur van de Boeren in de afgelopen eeuwen:
Want waaruit is de ijzertijd anders voorgekomen dan uit de graniettijd? Hebben wij geen Voortrekkers gehad, vele generaties Voortrekkers, grimmig kijkende Afrikanerkinderen met opeengeknepen lippen die marcheerden, hun vaderlandslievende liederen zongen, hun vlag groetten, zwoeren te zullen sterven voor hun vaderland?
Daarom zijn we nu in
De ijzertijd. Daarna komt de bronstijd. Hoe lang, hoe lang zal het duren voordat de zachtere tijdperken weer passeren in hun cyclus, de kleitijd, de aardetijd?
| |
Rondgang door de hel
In haar denken over de dood komt opnieuw de figuur van Vergilius naar voren. Wanneer de zwerver, Vercueil, haar vraagt wat Latijn is, zegt ze dat het een dode taal is, dat wil zeggen, een taal gesproken door de doden. Vervolgens citeert ze een stuk uit Vergilius' beschrijving van de onderwereld in boek 6 van de Aeneis, de passage over de rusteloze doden die de rivier de Styx niet mogen oversteken voor hun gebeente begraven is. Vercueil verstaat het Latijn uiteraard niet, en ze vertelt hem dat de passage betekent dat hij haar dagboek - het verslag dat de lezer aan het doornemen is - na haar dood aan haar dochter in Amerika moet sturen. Letterlijk is dat een verdraaiing van de betekenis, maar symbolisch gesproken heeft ze wel gelijk; haar ziel zal pas tot rust komen wanneer ze weet dat haar laatste wens is vervuld, haar schriftelijke bekentenis op zijn bestemming is aangekomen.
Tevens verwijst dit citaat terug naar toespelingen op de Hades, de klassieke onderwereld of hel, eerder in het boek. Het begint met een bezoek aan een ziekenhuis, waar de patiënten haar, zo meent ze, herkennen als één van hen, ten dode opgeschreven en veroordeeld om tot die tijd in het ziekenhuis te blijven, als een soort hel op aarde. Het beeld van de Hades komt terug wanneer ze samen met Florence naar een zwart woonoord gaat om Bheki te zoeken. Het is een plaats zonder vogels, aornos, een onheilspellend teken. Juist
| |
| |
zoals de zielen de Styx moeten oversteken om op hun bestemming te komen, moet ook Elizabeth door een plas waden om het vreselijke te zien: een sloppenwijk die door de sterke arm der wet wordt ontruimd en in brand gestoken, en even later, het lichaam van Bheki, vermoord door politiekogels. Zuid-Afrika is de hel op aarde.
Toch is dit verre van duidelijk voor de blanke minderheid, die zich tenslotte goeddeels van deze ellende kan afschermen. Maar ook hier moet Elizabeth denken aan de straf die zal komen. Zoals de zielen die Aeneas hoorde huilen, zullen de blanken geen rust kunnen vinden, maar in limbo terechtkomen, altijd ertussenin, vlees noch vis:
Als er ook maar iets van gerechtigheid bestaat, zullen we worden tegengehouden bij de eerste drempel van de onderwereld. Wit als larven in onze windsels zullen we naar die kinderzieltjes worden gestuurd waarvan het eeuwige jammeren door Aeneas bij vergissing voor wenen werd gehouden. Wit is onze kleur, de kleur van het voorgeborchte: wit zand, witte rotsen, een wit licht dat van alle kanten komt. Alsof we een eeuwigheid op het strand liggen, als een eindeloze zondag te midden van duizenden van ons soort mensen, lui, half slapend, het behaaglijke gekabbel van de golven binnen gehoorsafstand. In limine primo: op de drempel van de dood, de drempel van het leven. Schepsels die door de zee zijn aangespoeld, op het zand zijn blijven liggen, onbesloten, besluiteloos, warm noch koud, vlees noch vis.
De beelden zijn uiteraard niet alleen vooruitblikken op de toekomst; de luie blanke Zuid-Afrikanen die hun handen in onschuld wassen en van niets willen weten, die hun medeplichtigheid in slaap sussen op landerige stranden, bestaan nu al, en verkeren nu al in een toestand van morele onbestemdheid, lijkt Elizabeth te bedoelen, en het zou alleen maar fair zijn als ze ook na hun dood zo behandeld zouden worden.
Om haar rond te leiden in de hel en het vagevuur, heeft Curren een gids toegewezen gekregen: de zwerver Vercueil, die voor het eerst bij haar opduikt wanneer ze het slechte nieuws van haar huisarts heeft gehoord. Zijn naam lijkt wel enigszins op die van Vergilius, en dat is geen toeval: niet de historische Romeinse schrijver wordt bedoeld, maar de figuur die Dante daarvan gemaakt heeft in zijn Divina Comedia. Daar wordt de ikpersoon in de eerste twee delen, Inferno en Purgatorio, rondgeleid door Vergilius, maar die mag, als heiden, de hemel niet betreden, zodat Beatrice de rol van gids moet overnemen in Paradiso. Vercueil leidt de stervende Elizabeth door het eveneens stervende Zuid-Afrika, als door een hel en een vagevuur. Tevens hoopt Elizabeth, aan het einde van het boek, dat Vercueil gekomen is als een engel
| |
| |
des doods, die haar de weg zal wijzen naar een nieuw leven, en haar de rivier over zal helpen.
Of ook haar land de overgang naar een nieuw begin goed zal doorstaan is minder zeker. Coetzee geeft hier uiting aan de ongerustheid onder blanke intellectuelen rond 1990. Zelfs al steunden ze in principe de rechtvaardige overgang naar een zwart meerderheidsbewind, ze waren toch ook bezorgd over de consequenties voor mensenrechten en vrijheden; voor hun eigen positie, maar ook voor die van dissidenten, en misschien zelfs van zwervers zoals Vercueil.
In haar pogingen om betekenis te geven aan haar leven en sterven, en aan de daarmee parallel lopende ontwikkelingen in haar land, vindt Elizabeth veel steun in de klassieken: als bron van symbolen en beeldspraak, maar ook als leidraad in ethische en politieke kwesties. Het is alsof Coetzee zich enigszins wil revancheren voor de suggestie, in Life & Times of Michael K, dat de klassieken werkelijk totaal irrelevant zijn voor de Zuid-Afrikaanse situatie. Wanneer rond 1990 de westerse cultuur in het land dreigt te worden weggevaagd in de omwenteling, die onafwendbaar is geworden, beseft Coetzee kennelijk de waarde van het humanistische gedachtegoed, dat op het klassieke erfgoed gestoeld is. Tegelijkertijd beseft de postmodernist in Coetzee heel goed dat vanuit een zwart perspectief andere verhalen, andere mythen, de prioriteit genieten; maar zelfs voor de noodzakelijke heroïek van de zwarte verzetsbeweging weet hij parallellen te vinden, in de geschiedenis van Sparta en in de geschriften van Thucydides. Niettemin leeft ook in dit boek het besef dat de klassieken geen universele blauwdruk voor het leven (meer) kunnen zijn, maar hooguit een grabbelton met legoblokjes, waaruit we naar believen een model kunnen construeren dat op onze ervaring past. Ook Coetzees eigen boeken kunnen dan wel klassiekers worden, maar het blijven de beperkte visies van een blanke Zuid-Afrikaanse intellectueel, die zelf ook in zijn eigen culturele referentiekader gevangen zit.
Paul Franssen is docent Engelse letterkunde aan de Universiteit Utrecht.
|
|