Een tegenstrevend niets
Over Poëzie is geluk en 52 Sonnetten bij het Verglijden van de Eeuw van Gerrit Komri
De beide Albert Verweylezingen ‘Hoe lees je poëzie?’ en ‘Hoe maak je poëzie?’ die Gerrit Komrij hield in het kader van zijn gastschrijverschap aan de universiteit van Leiden zijn gepubliceerd in het boekje Poëzie is geluk. Tegelijkertijd verscheen 52 Sonnetten bij het Verglijden van de Eeuw.
Wie iets zinnigs wil zeggen over poëzie aarzelt. Enerzijds doet het ongrijpbare van poëzie een beroep op hem, anderzijds ligt er een massa platitudes op de loer. Rutger Kopland verbeeldde die aarzeling in de titel van zijn boek over gedichten ‘Mooi, maar dat is het woord niet’. Ook Komrij ontkomt niet aan triviale opmerkingen als ‘Poëzie is iets wat met woorden wordt gemaakt, begrijp ik, en dat “iets” dient een zekere eenheid en een zekere overzichtelijkheid te bezitten,’ en: ‘Vooral verschilt het [poëtisch taalgebruik] van proza doordat het spanningsveld waarin de woorden staan een bovennormale lading lijkt te bezitten.’ Allebei poëtische waarheden als koeien en tegelijkertijd volkomen nietszeggend, maar Komrij gebruikt deze voor de hand liggende waarnemingen vooral om te demonstreren dat er over de poëzie weinig in het algemeen te zeggen valt. Op de vraag die hij in de titel van zijn referaat stelt, geeft Komrij dan ook geen antwoord, omdat het antwoord domweg niet bestaat. Er is niet ‘een’-leeswijze van poëzie, er bestaat geen definitie van ‘de’ poëzie., ‘Het zoeken naar het wezen van de poëzie’, zegt Komrij, ‘kan alleen bestaan uit het zoveel mogelijk en van alle kanten attaqueren van afzonderlijke gedichten.’ Daarmee wordt zijn lezing niet alleen een hartverwarmend pleidooi voor het lézen en herlezen van gedichten, maar ook een verantwoording van zijn bezigheden als bloemlezer en schrijver over gedichten zoals in In liefde bloeyende, waarin hij telkens via een gedicht het werk van een dichter benadert.
Het lijkt er op dat Komrij geen definitie van poëzie geeft omdat het niet kan, maar ook omdat hij dat principieel niet wil. In zijn gedicht ‘Nieuwsgierigheid’ schrijft hij naar aanleiding van ‘een kamer die nooit opengaat’: ‘Er moeten in je hersens ruimtes zweven / Waarvan het beter is om niets te weten.’ Van de lezing ‘Hoe maak je poëzie’ wordt de lezer dan ook niet veel wijzer als hij op zoek is naar antwoord op die vraag. Komrij geeft, evenals Simon Vestdijk indertijd in De glanzende kiemcel of Rutger Kopland in Over het maken van een gedicht, wel inzicht in de overwegingen om veranderingen aan te brengen in de voorlopige versies van het gedicht dat hij onder handen heeft, maar de kiemcel zelf blijft in een van die ruimtes zweven waarvan we niets weten. Het gedicht dat we zien ontstaan is ‘Hogedruk’ uit 52 Sonnetten bij het Verglijden van de Eeuw. Het gedicht laat poëtisch nog eens zien wat Komrij in de lezingen al beweerde: er wordt een fictieve lijn getrokken, op het gevoel een finish aangestreept en er wordt vertrokken, maar: ‘Hoe dichter in de buurt van de limiet, / Hoe moeilijker het doel lijkt te bereiken. / Zelfs als het bijna voor het grijpen ligt, // Tot op de millimeter - het blijft wijken. / De afstand perst zich samen. Dat gebied / Van tegenstrevend niets heet een gedicht,’ Een poëticaal gedicht met de allure van een Achterberg-sonnet, dat in de lezing een humoristisch moment oplevert. De dichter noteerde: ‘Trek een fictieve lijn. Daar ligt je doel. / Toch blijft de wet van Zeno en de slak’ en realiseerde zich pas na het bijna voltooien van het octaaf dat het niet ‘de slak’ maar ‘de schildpad’ had moeten zijn. Met een kleine ingreep lukt het hem zowel de slak als de schildpad te sparen, zodat de eerste
strofe op weg naar de finish sterk afremt. Daarbij roept Zeno's paradox de vraag op wie er het eerst bij de finish komt: de dichter of het gedicht?
In de gedichten die Komrij op de valreep van het millennium schreef, speelt de tijd een belangrijke rol, dat ligt voor de hand. Er wordt verwezen naar P.C. Hoofts onsterfelijke Geswinde grijsaert, een gedicht over de subjectiviteit van tijdsbeleving, en een aantal gedichten draait om dezelfde thematiek. Als een man van bijna honderd terugkijkt, is wat hem het meest verwondert: Dit heeft maar een seconde of zo geduurd. (‘Terugblik’). Dit mag geen bijster originele materie zijn, dat zegt nog niets over de uitwerking.
Komrijs gedichten mogen gaan waar de woorden gaan -uiteindelijk en misschien juist wel daardoor zetten ze toch