nationale en internationale puberromans, De Avonden (van Gerard Reve) en The Catcher in the Rye (van j.D. Salinger).’ Dat is op zichzelf juist gezien van Kaal, maar hij ziet een belangrijke invloed op het werk van Grunberg over het hoofd, namelijk die van de Amerikaanse schrijver John Fante (1909-1983), aan wie Grunberg in De troost van de slapstick een bewonderend essay heeft gewijd met de ook voor Grunbergs eigen werk veelzeggende ondertitel ‘John Fante verheft de onbenullige anekdote tot mythische dimensies’.
Dat laatste, iets onbenulligs tot iets mythisch verheffen, is precies wat Grunberg in zijn tweede roman Figuranten (1997) probeerde te doen: de figuranten uit de titel krijgen in dit boek de hoofdrol toebedeeld, Grunberg is er echter niet in geslaagd dit boek boven het niveau van het onbenullige uit te tillen: de stijl waarin de roman is geschreven is vlak, de personages die erin opgevoerd worden krijgen nergens enige diepte en een intrige ontbreekt. Lezend in Figuranten kun je met gemak vijftig pagina's overslaan om de draad vervolgens probleemloos weer op te pikken en te constateren dat er vrijwel niets is gebeurd. Figuranten was na Blauwe maandagen een stap terug.
En nu is dan Fantoompijn verschenen. Vergeleken met het eerdere werk zijn er twee elementen bijgekomen: er is zowaar sprake van een plot (de personages maken een zekere ontwikkeling door) en Grunberg speelt op Nabokoviaanse wijze (maar dan minder goed) een intellectueel spel met de spanning die er bestaat tussen fictie en werkelijkheid. Nabokov wordt in de roman overigens met name genoemd en Grunberg strooit ook met verwijzingen naar de Russisch-Amerikaanse tovenaar (vlinders; Grunberg beschrijft een trektocht in een auto door Amerika langs motels en restaurants - vergelijk Lolita). Gebleven is Grunbergs voorkeur voor een vlakke stijl met veel herhalingen erin. Herhalingen van woorden, herhalingen van hele zinnen. Grunberg lezen is te vergelijken met het vrijwel constant naar herhalingen kijken, zoals je tegenwoordig bij een live uitgezonden voetbalwedstrijd verplicht bent te doen, Wat verder opvalt aan Fantoompijn zijn de talloze levenswijsheden die erin zijn opgenomen.
Die zijn stuk voor stuk van het niveau van de cartoons die jarenlang in De Telegraaf verschenen (of misschien nog wel verschijnen): ‘Liefde is...’ Een greep: ‘Intimiteit die zonder consequenties blijft, dat is gelogen intimiteit.’ ‘Als je woorden te lang weegt komt er niets meer uit je mond; voor je het weet is je leven voorbijgegaan en heb je niets gezegd,’ En: ‘Misschien is geluk wel de uitschakeling van bepaalde hersencellen, als bepaalde hersencellen het zwijgen is opgelegd, dan ben je gelukkig.’ Enzovoort, enzovoort. Grunberg schrijft niet, hij preekt.
De hoofdpersoon van Fantoompijn is een schrijver, Dat vind ik een pluspunt. Martin Bril schreef eens: ‘Boeken over schrijvers zijn voor schrijvers die ze lezen bepaald geen ideale lectuur, Een boek over paarden is beter. Zit je meteen niet met het probleem welk paard nou wie is in werkelijkheid. Voor lezers die niet schrijven zijn boeken over schrijvers meestal ook niet leuk, al was het maar omdat schrijvers zo vervelend zijn, en hun handel en wandel in diepste wezen zo saai als de dagen van een kantoorklerk,’ Ik ben blij dat de hoofdpersoon van Fantoompijn een schrijver is en geen paard. Daarvoor moet Grunberg geprezen worden, En verder heb ik laatst een roman gelezen die gaat over een kantoorklerk: De heer Phillips van John Lanchester. Een fantastisch boek. Daarom wil ik dit stuk over Grunberg graag besluiten met de volgende oproep; allemaal lezen, die Lanchester!
ARIE STORM