| |
| |
| |
Karel Osstyn
Ontmoeting met Eric de Kuyper
Aantekeningen. Notities. Eric de Kuyper rijgt gedachten en anekdotes aan elkaar, tot ze een verhaal vormen. Een verhaal van losse fragmenten, sommige van amper een paar regels lang, andere uitgewerkt tot een paar bladzijden. Hij scheidt ze van elkaar door een typografisch embleem, een symbool. Een asterisk, een kelkje, een meetkundig figuurtje.
Vaak beperkt hij zich tot het opgooien van ideeën en niet meer dan dat. Dan heeft hij genoeg aan gedachteflitsen om de verbanden te laten zien. Hij bekijkt elk fenomeen immers van diverse kanten. Hij reikt materiaal aan, stof tot nadenken. Hij laat de dingen zichzelf becommentariëren. De som van de beelden die hij schiet is scherper dan een foto.
Een en ander is natuurlijk te verklaren vanuit De Kuypers semiotische achtergrond. Semiotiek onderzoekt de relatie tussen het voorkomen en de betekenis van dingen. Maar het is ook met een zeker gevoel voor show dat Eric de Kuyper die losse korrels uitstrooit. Dat theatrale zit in hem. En het geheim van een goede show is de montage, hoe je de onderdelen aan elkaar zet. Het geheim zit in dat bloempje, in die asterisk die als een stukje muziek de klankband vormt van het geheel.
Eric de Kuyper
(foto: Chris van Houts)
Op die manier treedt Eric de Kuyper in dialoog met zijn lezers. Hij doceert wel een beetje, maar helder, met de verwondering van een kind. Hij wijst aan en zegt: Kijk. Stilzwijgend deelt hij met je het moment. Die relatie berust op basis van gelijkheid.
Hij overdondert je ook niet met stijl. De Kuypers stilistische mogelijkheden zijn vaak niet meer dan functioneel, wat niet belet dat sommige van zijn observaties de allure van een juweel hebben. Zijn stijl is: de bloem in de knop. Het lezen van zijn teksten heeft vaak iets meditatiefs, alsof hij één voor één de pellen van een ui trekt. De kern blijft intact. Over die kern hoeft niet uitgewijd te worden. We zijn hem al langs alle kanten genaderd.
| |
De eerste kennismaking
Ik maakte kennis met het verschijnsel Eric de Kuyper in de vroege jaren zeventig - toen voor mij het verwarrende moeras van de adolescentie. Jazeker, het verschijnsel Eric de Kuyper: als een geest uit een fles kwam hij één zondagavond per maand heel laat de huiskamer ingesprongen. Spontaan moet ik denken aan de Caroussel aux Images op de Franse zender toen ik klein was. Daarin wipte een pop op een springveer het beeld binnen, die een taal sprak die ik niet verstond. Tien jaar later, er heerste nog prehisto- | |
| |
rie in Vlaanderen en het beeld op tv was nog altijd zwart-wit, kwam het sprookje ineens in een heel andere vorm terug. Bovendien sprak Eric de Kuyper een taal die ik wonderwel meende te begrijpen.
Tussen de belabberde programmering was er iets unieks geslopen. De uitzending heette De andere film en werd gepresenteerd door de jongste producer filmaankoop van de BRT. Het was wellicht het meest eigenzinnige programma dat ooit op de Vlaamse televisie is uitgezonden. In Kinders, zijn laatste boek tot op heden, vertelt De Kuyper wel dat zijn dagtaak toen bestond uit het selecteren van Spaanse en Oost-Europese jeugdfilms, maar intussen slaagde hij er toch maat in ook de experimentele kortfilm op de buis te brengen.
Het was niet zozeer wat hij vertoonde dat zo'n indruk maakte (ik herinner me zo voor de vuist weg alleen dingen van Chantal Akerman en iets uit de Warhol-school) als de manier waarop hijzelf presenteerde. Pontificaal zat hij in een stoel in een op een waaierpalm na leeg decor en blies enkele tellen de rook van zijn sigaar het beeld in voor hij het woord nam. De studio als broedbodem, als antichambre voor het gebeuren.
Het schokkende was natuurlijk ook Eric de Kuypers onmiskenbare fysiek. Toen al bijna kaal en uiterst breekbaar, gehuld in een dandyesk kostuum, maakte hij de indruk van een vogelverschrikker die complexloos de verkeerde kijkers van het tv-toestel wegjoeg. Plechtig nodigde hij de rest uit om plaats te nemen voor het scherm, voor een verhaal met hoog duizend-en-één-nacht-gehalte.
De Kuyper was niet bang om het zwaargeladen woord ‘fascinatie’ in de mond te nemen. Geen probleem, want je zag gewoon wat hij bedoelde. Plotseling was die televisiekast begonnen met ademen. Nog nooit eerder had ik presentator, regisseur, costumier en rekwisiteur in één en dezelfde stoel zien zitten. Dit was cinema zoals daarna, in het programma zelf, nooit geëvenaard zou kunnen worden. Zo moet het geweest zijn toen er bij stomme film voor het eerst een stem te horen was.
Het belangrijkste rekwisiet was de waaierpalm. Wezenloos stond het attribuut in de studio. België was toen nog het land van de sansevieria, dus stel je dat exotische ding eens voor in dat lege decor. Die waaierpalm zorgde voor een complete breuk met het voorgaande. Hij diende niet alleen om je in de sfeer te brengen, maar functioneerde ook als een verkeersteken: opgelet, dit is een select programma. De meeste kijkers die Eric de Kuypers hese, fluwelen stem de inleiding op wat komen ging hoorden inzetten, waren zoals ik al zei inmiddels opgestaan om van kanaal te veranderen. Afstandsbedieningen waren er nog niet. Na een paar seizoenen verdween De andere film weer van het scherm.
De Kuyper heeft iets met decorplanten. In zijn boeken heeft hij het wel eens
| |
| |
gehad over de twee plastic buxussen die een tijdlang op het terras van zijn flat op de Oostendse zeedijk stonden. Je keek tien hoog en daar stonden ze, een tikkeltje uitdagend wel. Toen andere mensen ze ook begonnen te plaatsen, nam hij ze weer weg. Ze waren toch kapot van de zeewind die om de flat blies.
Een waaierpalm of een buxus in de verkeerde context plaatsen, betekent het voorwerp degraderen tot kitsch. De Kuyper heeft een bepaalde affiniteit ontwikkeld met wansmaak, dat is welbekend. Het is een statement, maar het is ook meer dan pose. Als jongetje was hij fysiek en mentaal een beetje excentriek, dus maakte hij op een bepaald moment van de nood een deugd, tot in het exhibitionistische toe. Om te tonen dat hij niet minder goed was dan anderen, moest hij zijn anders-zijn wel etaleren.
Zo ontdekte hij ook de kracht van het banale. Een waaierpalm in de studio of een buxus op het balkon plaatsen, het is een ritueel, een niet mis te verstane code. De schok berust op een spiegeleffect: wie zich eraan ergert, voelt zich bij de neus genomen. De Kuyper beweert dat hij geen affiniteiten heeft met het surrealisme, maar zijn accessoires hebben wel een vergelijkbaar resultaat. De ernst van het komische.
| |
De tweede kennismaking
Mijn tweede kennismaking met Eric de Kuyper verliep ongeveer gelijktijdig via het inmiddels ter ziele gegane Vlaamse opinieweekblad Spectator. Hij schreef al jarenlang film- en theaterkritieken in diverse kranten, maar het was toevallig dat blad dat ik binnen bereik had. ‘Dacht ik zo’ heette de column - het was een van de eerste die ik tegenkwam, daarvoor had ik alleen van cursiefjes gehoord. De Kuyper deed iets vergelijkbaars als in de studio. Hij schreef over dingen die ik nog niet eerder zo beschreven zag. Ik zou pas later met de grote twintigste-eeuwse stromingen (en met het nieuw-realisme van Barbarber) kennismaken.
Ik put even uit mijn herinnering. Die beantwoordt ongetwijfeld lang niet meer aan de werkelijkheid, maar dit is wat is blijven hangen. Dat De Kuyper over hoogst frivole onderwerpen als het huiselijke schreef. Hij bewoonde met vrienden een stijlvol oud huis in Brussel, dat gonsde van de creativiteit. Fragmenten uit Dag stoel naast de tafel benaderen het best de sfeer die ik me van de kroniek herinner. Je zou kunnen zeggen dat De Kuyper er het familieleven in voortzette waarover hij in zijn autobiografische cyclus zo uitvoerig heeft bericht. Ook later is hij over huizen blijven schrijven, over dat in Nijmegen dat hij weer met vrienden deelt. Of over zijn flat in Oostende.
De Kuyper is een Einzelgänger en tegelijk een gezelschapsmens. Hij rekent het huiselijke niet exclusief tot de privé-sfeer, maar ziet het als een laborato- | |
| |
rium waarin hij zijn theorieën toetst aan de werkelijkheid. In Kinders bijvoorbeeld reflecteert hij aan de hand van zijn observaties van Olivia, het dochtertje van zijn Nijmeegse vrienden, over de kindertijd. In de beslotenheid van een huis herhaalt de wereld zich in het klein.
Natuurlijk is voor Eric de Kuyper de beschrijving van het alledaagse niet alleen zaligmakend. Hij peilt op Proustiaanse wijze naar onderliggende betekenissen. Hij vertrekt van banale gedragingen en van de dingen waarmee we ons omringen om tot boeiende algemene conclusies te komen. Eigenlijk heeft hij het voortdurend over de codes van de communicatie.
Vandaar dat De Kuypers interesse voor het alledaagse zelf allerminst banaal overkomt. Hij wisselt geen vormelijkheden uit over het weer. Hij wil ons erop wijzen hoezeer er achter de doodgewone werkelijkheid een retoriek schuilgaat. De kloof tussen het banale en het theatrale is zo overschreden, zoals elke schrijver die een verhaal bedenkt, kan getuigen. De melk op tafel, het gesprek bij de maaltijd, de afwas in de keuken, alles is oorzaak en gevolg. Onder de juiste belichting krijgt het een glans van goud. Als een tovenaar wijdt Eric de Kuyper ons in die magie van alledag in.
| |
Nostalgie
Zoals hij in De hoed van tante Jeannot interieuren schetst, kom je ze maar zelden meer tegen. In Met zicht op zee (Aan zee - veertig jaar later) belandt hij in een Oostends hotelletje, waarvan hij geen idee had dat het binnen nog zo koket aangekleed was. Hotels zijn anoniem, zegt De Kuyper, die zijn flat aan zee soms afstaat aan vrienden en dan zelf een kamer neemt. Die keer werd hij wel degelijk verrast: de lounge waar hij belandde, ademde de sfeer van de woonkamer van zijn tantes.
Was het dan zo'n boudoir, met popperig porselein en kleedjes op de banken? Niet alleen dat. De Kuyper verbindt interieuren met mensen. Soms zeggen ze meer over de mens die ze bewoont dan dat die zelf uitstraalt. Toen hij verbaasd om zich heen keek in de kamer die hem meer dan veertig jaar terugwierp in de tijd, stond hij plotseling oog in oog met de vrouw die de zaak beheerde. Uit de blik die ze wisselden sprak een zekere herkenning.
Het gevoel dat De Kuyper beschrijft is geen zeurderige nostalgie. Vaak gaat het gepaard met ‘heimwee naar melancholie’, maar het is in de eerste plaats een esthetisch gevoel. Het wordt gestimuleerd door herinneringen, tot de prilste ontdekkingen en gewaarwordingen van het ontluikende kind toe. De volwassene kan niet anders dan ze tot zijn persoonlijke erfgoed rekenen, of hij verloochent zichzelf. Nostalgie is een vorm van zich herbronnen. Maar het is ook volstrekt onuitwisselbaar en individueel. Als De Kuyper de kleine Olivia meeneemt naar zee, heeft ze geen oog voor de uitgestrekte watervlakte voor zich.
| |
| |
De terugkeer naar Oostende is niet echt een blij weerzien, want de stad is veranderd. De Kuyper vestigt zich op een plaats die historisch geladen is, omdat vroeger het Royal Palace er stond. Het flatgebouw met dezelfde naam dat er nu staat, is aartslelijk. Als kind kwam hij er niet echt, want het strand waar hij speelde, lag een paar honderd meter daarvoor. Bewust vestigt hij zich in deze anonieme omgeving, want elke tijd kent zijn symbolen. En dit symbool van lelijkheid, nu al verweerd door weer en wind, hoort nu eenmaal bij deze tijd. Het is de ideale uitvalsbasis om het verleden te verkennen. Als een archeoloog vertrekt De Kuyper vanuit zijn nieuwe standplaats op onderzoek naar wat er overgebleven is van de stad. Hij probeert het Oostende van koning Leopold II te reconstrueren. Van de grandeur van toen zijn hooguit bizarre benamingen overgebleven: Petit Paris bijvoorbeeld, nu een ordinair kruispunt van de Nieuwpoortse en Torhoutse steenweg. Bij elk huizenblok verandert de atmosfeer. Bij elke stap die hij zet, schuift de tijd een beetje op, manifesteert het verleden zich weer een beetje meer. Daarna wordt de gewaarwording weer onderbroken door een nieuwerwets bouwsel, een geblindeerde oude gevel, een hypermarkt die er voorheen niet stond.
Zoals iedereen weet, zijn het niet de huizen die een sfeer verspreiden, maar hoort dat gevoel in de waarnemer zelf thuis. Of een tafereel vrolijk stemt of triest heeft niet alleen te maken met de wolken die voor de zon schuiven, maar met een complex van sensaties die niet met moderne apparaten te meten zijn. Eric de Kuyper probeert er, even vrolijk en onverstoord als altijd, toch verslag over uit te brengen.
| |
De theorie
Na wat zoeken op de zolder van het ouderlijk huis vind ik nog enkele van die oude columns uit de Spectator terug. Het blijken de laatste uit de reeks. De Kuypers stijl is sindsdien enorm geëvolueerd. In die stukken van toen is de student semiotiek nog aan het woord. De cerebraliteit druipt ervan af. Hij produceerde een on-stijl: via ellenlange omwegen komt hij tot een heftige, maar nietszeggende conclusie. Als je het mij vraagt, zat de klad er in. Hij had niet veel zin meer in zijn kroniek.
Het was natuurlijk een tijd van experimenteren. De krantenpagina was een laboratorium. Eric de Kuyper was een van de knapste laboranten, maar eigenlijk deed hij in de Belgische periferie alleen maar na wat hij in het verre Parijs geleerd had. Hij ontdeed mythes van hun voorkomen, hij paste toe wat Roland Barthes ‘le plaisir du texte’ noemde. Voor Vlaanderen was het nieuw, en een beetje elitair. Het was een mode.
Veel daarvan is nu vergeten, maar De Kuyper is er nog. Hij heeft zijn stijl
| |
| |
gevonden zonder zichzelf te verloochenen. Uit zijn autobiografische project blijkt de gepaste reserve tegenover academisch taalgebruik. Misschien heeft hij de theorie anders leren bekijken door op zijn beurt met studenten te werken. Je kon het al zien aankomen in proefschriftachtige werkstukken als Filmische hartstochten en De verbeelding van het mannelijk lichaam, waarvan de formulering opvallend helder is.
De Kuyper blijft tot in Kinders een beroep doen op de semiotiek en op psychoanalytische theorieën, maar het beoefenen van de autobiografie heeft hem geholpen om afstand te nemen. In zijn cyclus heeft hij het lumineuze idee gehad om over zijn eigen sujet te spreken in de derde persoon. Die ‘hij’ is niet zozeer een instantie waarachter hij zich kon verschuilen, maar iets wat hij als een studieobject kon benaderen.
Belangrijk was dat hij op die manier zijn eigen persoon, zijn herinneringen en zijn omgeving als kind zoveel transparanter kon voorstellen. Het was alsof hij door het oog van een camera keek. De Kuyper was intussen zelf achter de camera gaan staan, maar nu transponeerde hij al schrijvende ook zijn herinnering in beelden, zodat ze voor buitenstaanders herkenbaar werd. Zo begon hij aan een literair oeuvre dat van meet af aan een ruimer publiek wist te bekoren. Natuurlijk was het één grote psychoanalytische regressie, maar als ‘hij’ benaderde hij meer het archetype dan het individu.
| |
De respons
Het succes van Eric de Kuypers schijnbaar onophoudelijke reeks boekjes is nauwelijks in te schatten. Het kan toch niet alleen nostalgie zijn waarom mensen ze zo graag lezen? Wat herkennen ze erin? Ongetwijfeld het geestesoog dat intuïtie heet: iets waar westerlingen afgeleerd hebben om naar te luisteren, iets dat ze nooit hebben leren verwoorden. Alleen kinderen kunnen het nog, wat ouders zullen beamen die antwoorden moeten verzinnen op de onmogelijkste vragen.
De Kuyper laat zien hoe je je verstand op nul kunt zetten en de dingen kunt laten zijn zoals ze zijn: geuren, kleuren, indrukken. Het heeft iets impressionistisch, maar hij laat zien dat het niettemin perfect mogelijk is om dit terrein te bewandelen. Voor sommigen verwerft hij er de status van wereldvreemd filosoof mee, maar anderen spreken hem er over aan op straat. In Met zicht op zee beschrijft hij hoe voorbijgangers hem beginnen aan te vullen en te corrigeren. Wat ze in zijn boeken gelezen hebben, was niet zo, maar zó. Het doet er natuurlijk niet toe hoe het precies was, dat herinnert iedereen zich anders. De Kuyper luistert minzaam en verbaast zich over het ‘dorpsgevoel’ dat zijn boeken hebben gecreëerd. Voor die toevallige passanten heeft hij bijna de allure van een James Ensor, een publieke figuur die door
| |
| |
Oostende wandelt en een kring van gelijkgezinden op de been brengt. Als verteller heeft hij een soort collectief bewustzijn aangeboord. Herinneringen die niemand miste en die begraven waren in de vergetelheid, tot hij ze afstofte en restaureerde. Als schatten op zolder, die na taxatie door een kenner plotseling weer in waarde stijgen.
Sommigen zullen daarin wel een conservatief trekje zien. Als kersverse kustbewoner pleit De Kuyper voor het behoud van het verwaarloosde Oostendse casino, dat projectontwikkelaars tot een onding willen verbouwen. Hij verheft zijn stem tegen het opspuiten van het strand en tegen nieuwerwetse arduinen banken op de zeedijk, die de oude gietijzeren gevallen moeten vervangen. Toch is het niet de behoudsgezinde die hier spreekt, maar de estheet die oog heeft voor correcte verhoudingen. De Kuyper betreurt niet dat iets ouds plaatsmaakt voor iets nieuws, maar wel dat iets dat optimaal bij zijn omgeving past, verloren raakt.
Schoonheid bestaat alleen in het oog van de waarnemer. Stijlen veranderen, modes volgen elkaar op. Eric de Kuyper is als een museumdirecteur, die weet dat er voor het bewaren van oude dingen soms een aparte ruimte nodig is. In zijn geval is dat een boek. Hij kan van de wereld geen openluchtmuseum maken, maar als archeoloog van het recente verleden zorgt hij voor het minst slechte alternatief.
| |
De afstand
Zoals ik al zei, toen ik De Kuypers oude columns van onder het stof haalde, bleken ze niet te beantwoorden aan mijn herinnering. Het enige wat ik nog vond was een televisiekritiek en een theaterrecensie. Verdwenen waren de fragmenten waarin hij sprak over zijn Brusselse huis uit de jaren zestig en zeventig. De vrienden met wie hij het deelde, kwamen erin voor met de initiaal van hun voornaam. De kracht van de suggestie! Ontvankelijk als ik toen was, was het bijna of ik erbij hoorde. En nu... Haalde ik de zaken door elkaar? Was wat ik koesterde verloren gegaan en bestond het alleen nog in mijn eigen herinnering, vervormd en gesleten door de tand des tijds?
Gelukkig kan ik nog terugvinden hoe het werkelijk was in Dag stoel naast de tafel. In dit boekje met de titel die aan Van Ostaijen doet denken heeft De Kuyper een selectie van zijn aantekeningen uit die tijd opgenomen. Maar het is hetzelfde niet meer. Ja, daar is nog wel die sluier die hij van de werkelijkheid trekt. Maar wat eronder zit, lijkt zoveel gewoner. Ligt het dan toch aan mij? In die jaren zat ik op school in Oostende met een neefje van Eric de Kuyper. Later zagen we elkaar ook op de universiteit. Op een keer vertelde hij dat hij wel eens bij zijn oom in Brussel langsging om te logeren. Hij werd er zo'n beetje aan zijn lot overgelaten, zodat hij de gang van zaken goed kon bekij- | |
| |
ken. Het effect van zijn verhaal was dat de schittering van het menage dat ik kende uit de krant doffer werd.
Later ging ik kijken naar de Vlaamse première van een van De Kuypers films. Van de film zelf herinner ik me zoveel niet meer, behalve dat er veel bakstenen muren in voorkwamen waar mannen voor paradeerden. Achteraf was er gelegenheid om De Kuyper, die aanwezig was, te ontmoeten. Zal ik je voorstellen aan mijn oom? vroeg mijn vriend in het café. Er zat een zekere schroom in mij. Ik zag hem omzwermd door vrienden en bekenden en ik dacht: Nee, toch maar niet. Laat ik de indruk maar bewaren die ik van hem heb.
Later kreeg ik de kans om Eric de Kuyper te interviewen en ontmoette ik hem wel eens bij de persvoorstelling van zijn boeken. De confrontatie verliep telkens uiterst beminnelijk, maar na afloop begaf ik me altijd met gemengde gevoelens naar huis, om de projectie in stand te houden. Had ik gelijk of niet? In Met zicht op zee bekent De Kuyper dat hij zelf ooit de kans liet liggen om Marguerite Duras te ontmoeten. Ik was niet de enige met mijn probleem.
Ze zou me gewoon hebben genegeerd. Ik zou hebben gemerkt dat ze me vanuit haar ooghoeken observeerde, en hebben gevoeld dat ze mijn gedachten las. [...] Bij een tweede ontmoeting zou ze me heel vriendelijk en listig hebben aangesproken. Ze zou geen vat op me hebben gekregen. Mijn zwijgen zou haar tot spreken hebben aangezet, en mijn praten tot zwijgen. Daar zou het bij zijn gebleven.
Projectie is onvermijdelijk. Het is daar waar veel onbevangen lezers zich door laten verrassen. Maar de privé-ruimte van een schrijver moet nu eenmaal worden gerespecteerd. De ware ontmoetingsplaats is het boek - de mens achter de schrijver is een schaduw van de publieke figuur. De illusie kan beter intact blijven.
| |
Het theatrale
Ik kan me steeds minder inleven in de fascinatie van Eric de Kuypers generatie voor opera, voor de musical en de droomcinema van Hollywood. Voor het theatrale in het algemeen, zeg maar. Een tijdlang, in mijn jongere jaren, probeerde ik zoveel mogelijk van die ‘klassieken’ mee te pikken - bijvoorbeeld op het derde Franse televisiekanaal, waar Cinéma du minuit originele versies vertoonde in een soort eeuwig weerkerende cyclus. Het waren uitzendingen die vaak gestoord werden door een slechte ontvangst en daardoor een extra waas van verleden grandeur droegen. Sommige van die films bleven me bij, andere vergat ik weer. Wat boeit Eric de Kuyper nu
| |
| |
zo in die theatraliteit, vroeg ik me af. Ik dacht dat het de naïviteit was, het optimisme. Of zoiets.
Gaandeweg begon ik me te ergeren aan de doorzichtige codes van de Amerikaanse decorcinema. Ze hield te veel vast aan de ongeschreven wetten van gezin, samenleving en vaderland. Er werd te weinig in aan het toeval overgelaten: een happy end was al even cliché als de mokerslag van het noodlot. Ik begon de one-liners te verafschuwen, de glamour, de muzikale intermezzo's, de nepidylle. Ik verkoos de expressievere cinema van mijn eigen tijd, of toch het beste eruit. Ik kon niet langer koesteren wat niet mijn eigen herinneringen waren, maar die van een criticus...
Eric de Kuypers liefde voor de droomcinema stoelde nu eenmaal op momenten die hij beleefd had in de duisternis van een bioscoop, in de jaren dat hij zelf het meest ontvankelijk was. Dat was goed voor hem, maar voorkeuren zijn moeilijk overdraagbaar. In welke mate heeft wat hij geschreven heeft over een tijdperk dat niet eens geheel het zijne was - veel had hij tenslotte van horen zeggen van zijn tantes die hem over hun uitjes vertelden - anderen gegrepen? Zijn gezag als criticus was bepaald niet onaanzienlijk. Maar vorming is nu eenmaal een fase die iedereen doormaakt.
Toen De Kuyper dus zelf voor het eerst bioscoop, theater en ballet bezocht, bleek wat zijn tantes hem verteld hadden wel degelijk te beantwoorden aan zijn esthetische verwachtingen. Volgens mij is dat de reden waarom zijn literaire productie zo sterk is doordrongen van het autobiografische. Die vroegste begeleiding bleef hem bij en bepaalde zijn latere smaak. Waarom zou hij zich tegen de gelukkigste momenten van zijn jeugd afzetten? Geheel onverwacht speelde hij bruggenhoofd tussen twee uiteen liggende generaties, wat in de jaren zestig en zeventig zeker niet gebruikelijk was. Maar De Kuyper heeft er nooit een probleem van gemaakt om tussen verschillende culturen in te staan.
In De verbeelding van het mannelijk lichaam wijst hij op de aantrekkingskracht van grenzen. Dat heeft te maken met het omzichtig doorbreken van taboes. Bij het in beeld brengen van de filmdiva speelde de zoom een grote rol. De boord van een jurk die net iets opschuift, is uiterst suggestief. Op dezelfde manier richt De Kuyper ook al schrijvende onze blik telkens iets verder, naar wat ons ongeoefend oog niet opvalt maar wat we onbewust toch registreren. Soms is het een bepaald soort licht over het strand, een andere keer is het een kind dat hij onbeschaamd observeert.
Voyeurisme: nog zo'n geladen woord dat een tijdlang in de mode was. Eric de Kuyper haalde het uit de taboesfeer, omdat het een natuurlijke reflex is. Hij verheft het tot een manier van kijken, die ontdaan is van lust. Veel waarover men niet geacht wordt te spreken biedt interessante gespreksstof, ook als het persoonlijk is of banaal. Door het te verstoppen, verstoppen we ons- | |
| |
zelf. In wat je zijn persoonlijke Bildungs-cyclus zou kunnen noemen leert Eric de Kuyper ons kijken op een manier die bevrijdend werkt in plaats van bedreigend.
| |
Fictie en autobiografie
Eric de Kuyper heeft zich ook wel eens aan fictie gewaagd, maar met niet zo'n denderend resultaat. Als een dief in de nacht speelt zich af in een oude Brusselse residentie, een locatie die zijn ‘verbeelding’ aan het werk zette. Wat als een kafkaiaanse thriller begon, ontwikkelde zich tot een soort Traumdeutungs-verhaal. Maar omdat het fictieve element geleidelijk zeer mager werd, voldeed de psychologie op den duur niet meer. Je zag De Kuypers aandacht voor het verhaalschema dat hij had opgesteld gaandeweg verslappen.
Wat fictie betreft heeft hij het wijselijk bij deze ene poging gelaten. Toch is het verkeerd te denken dat hij zich niet thuis zou voelen in de wereld van de fantasie. Schrijvers van fictie zoeken bij het creëren van hun personages toch ook vaak een model in hun omgeving? Het komt erop aan je persoonlijke ‘niche’ (een nieuw modewoord) te vinden. In Te vroeg... te laat, het mooie, melancholische verslag van een onmogelijke verliefdheid, liet De Kuyper zien dat hij best een verhaal kan afronden, als het autobiografische maar zijn inspiratiebron blijft.
Eric de Kuyper schrijft zijn laatste boeken al lang niet meer in de derde persoon. Het ik is voor hem een perfect acceptabel personage geworden. Was het kind uit zijn jeugd hem dan zo vreemd, toen hij met zijn autobiografie begon? Of was het een familielid dat hij veel te goed kende? Eén ding is zeker: de uitdrukkingsvorm die hij gevonden heeft, in dat vage tussengebied tussen autobiografie en fictie in, spreekt velen aan. Het magische niemandsland van de kindertijd is trouwens een literaire topbestemming. Dat onuitputtelijke geheel van eerste indrukken dient één schrijver op de tien tot inspiratie.
Hoezeer De Kuyper ook over andere zaken schrijft, zijn reputatie berust op die ene specialisatie: de kinderjaren. In Kinders, zijn meest recente boek, maakt hij de cirkel zelfs rond. Olivia, het dochtertje van zijn vrienden dat hij zo graag observeert, is mede door haar uitgesproken natuur een van zijn sterkste figuren geworden. Bij haar kan hij controleren of zijn herinnering aan de kindertijd overeenstemt met de realiteit van het kind-zijn. Als een ware ouder is De Kuyper weer bij zijn beginpunt aangekomen. Soms lijkt het wel of hij de middelbare leeftijd overgeslagen heeft...
Die bewering is nog zo gek niet. Geboeid door die kroniek uit vervlogen tijden ben ik altijd blijven uitkijken naar een verslag van De Kuypers volwas- | |
| |
sen jaren, als twintiger en dertiger. De Brusselse jaren toen hij kritieken begon te schrijven, de periode als student in Parijs... Het is er gekomen in Dag stoel naast de tafel en in Een tafel voor één... maar het had niet die glans die ik er mij van herinnerde. Het was of hij iets uit de weg ging. Alsof er een muur was waar hij niet door kon of wilde breken.
Misschien staat dit verleden Eric de Kuyper op een of andere manier nog te dichtbij. In Mowgli's tranen en Grand Hotel Solitude heeft hij nochtans getoond dat hij ook moeilijkere persoonlijke momenten heel accuraat onder woorden kan brengen. Maar in die boeken is hij nog een kind. Dat moet dan wel de verklaring zijn. De schrijver van de laatste boeken is de commentator, de filosoof. Het kind in hem is het personage. De jonge volwassene is privé. Zo legt Eric de Kuyper zelf de grens van wat toelaatbaar is en taboe. Hij weet als geen ander dat er niks lokkenders is dan wandelen op het scherp van de snede. Op zijn manier is hij de meester van de ontblote schouder, van de zoom boven de knie.
Dat is de kracht van het autobiografische: vanuit de particuliere sfeer doordringen tot het collectieve bewustzijn. Zo kan ook iemand die geen creatieve verbeelding bezit, toch de esthetische behoefte bevredigen. Het maakt de keuze alleen maar groter. Soms hangt het af van stemmingen of men nu meer zin heeft in fictie en avontuur, dan weer hunkert naar nostalgie en bezinning. De appreciatie hoeft er niet minder om te zijn. Eric de Kuyper heeft bewezen dat de autobiografie best een literair genre kan zijn.
| |
Nawoord
Tot slot nog een laatste opmerking over die columns die ik op zolder vond. Een televisiekritiek en een theaterrecensie, nogal cerebraal en wijdlopig, dat was alles. Mijn collectie was natuurlijk hopeloos onvolledig. Waarom had ik alleen deze bewaard? De verklaring is simpel: het weekblad Spectator was rond die tijd van tabloid overgestapt op magazineformaat. Wat daarvoor verschenen was, had ik weggegooid. Ik blijf dus met een frustratie achter. Ik zal wel nooit kunnen controleren wat er klopt van mijn herinnering, tenzij ik naar een archief stap. Maar misschien laat ik het beter zo.
Er is altijd een zekere wisselwerking tussen het voorstellingsvermogen van de schrijver en de lezer. De laatste herkent zich in de eerste, maar voegt er beelden uit zijn eigen voorraadkamer aan toe. Uiteindelijk werkt een autobiografie net als een stuk fictie: een goed geschreven tekst zet het beeldend vermogen van de lezer aan het werk. Fantasie en herinnering tappen in grote mate uit hetzelfde vaatje. Ze vullen elkaar aan.
Karel Osstyn werkt als eindredacteur op de Vertaalafdeling van de VRT en schrijft over hedendaagse Nederlandse literatuur voor De Standaard en Ons Erfdeel/Septentrion.
|
|