| |
| |
| |
Joris van Groningen
De schim van Socrates
In de huidige kritiek op het autobiografisch proza valt telkens de naam van Connie Palmen. Zowel P.F. Thomése als Wessel te Gussinklo voeren haar werk op in hun cultuurpessimistische betogen over de rampzalige toestand waarin de literatuur zich momenteel zou bevinden. Auteurs die hun eigen ervaring tot uitgangspunt van hun boeken nemen, vervallen volgens Thomése in een pretentieloze, narcistische lectuur. Zij zouden slechts tegemoetkomen aan de twijfelachtige smaak van het publiek, een onwetende massa die wanhopig op zoek is naar een authentieke ervaring.
Autobiografisch proza zou het bovendien vooral ontbreken aan een dwingende vorm. Juist dat aspect acht Thomése bepalend voor de schrijfkunst. Te Gussinklo hecht minder aan de vorm en ook het autobiografische gehalte hoeft naar zijn idee de kwaliteit van een boek niet in de weg te staan. Doorslaggevend acht hij het beschouwende karakter van de roman en dat vormt voor hem de aanleiding Palmen over de hekel te halen. Over De vriendschap (1995) merkt hij op: ‘Geen kern, geen ideeën, (behalve variaties op dat eetgedrag), niks - behalve babbelen, babbelen...’ Kennelijk zijn de filosofische inzichten waarop Palmen expliciet een beroep doet van bedenkelijk niveau.
Juist dat gegeven biedt een ingang tot het werk van Palmen en verklaart misschien ook haar succes. Veelzeggend bijvoorbeeld is dat zij haar ideeën in het essay Het weerzinwekkende lot van de oude filosoof Socrates (1992) bestempelt als ‘een filosofische smartlap’. Dat het Palmen kennelijk te doen is om tegenstellingen met elkaar te verenigen blijkt ook uit de titel ‘Een filosofie van de straat’ die zij aan de inleiding van het boek meegaf. Eenzelfde verband legt zij tussen waarheid en leugen, een koppel dat valt uit te breiden naar filosofie en literatuur, zoals kan worden opgemaakt uit het gegeven dat zij de titel van haar debuutroman De wetten (1991) ontleende aan Plato.
Bevat deze roman het relaas van filosofiestudente Marie Deniet die uit de doeken doet hoe zij schrijfster is geworden, toch is het allerminst vanzelfsprekend dat Palmen met de titel naar Plato verwijst. Plato beschouwde literatuur tenslotte als een vorm van bedrog. Dichters deed Plato af als een onbetrouwbaar slag van leugenaars en fantasten. Reden voor de filosoof hen te weren uit het openbare leven. Nu weerlegt Palmen deze opvatting niet zozeer, maar toont zij aan dat zowel liegen als afzondering inherent is aan het schrijverschap. Volgens Marie Deniet ‘is de grote kunst de waarheid te zeggen door erover te liegen.’
Eenzelfde paradox verklaart waarom de marginale positie die Plato aan
| |
| |
dichters toebedeelt geen isolement betekent. Juist in de verhulde vorm van hun verhalen hebben zij toch aan het leven deel. Waarheid en leugen of echt en onecht vallen samen in wat de dubbelzinnigheid van de postmoderne dispositie kan worden genoemd. Die maakt een enkelvoudige autobiografische lezing van haar werk onmogelijk. Dat geldt voor De wetten evenzeer als voor I.M. (1998), hoewel dat de schijn heeft een autobiografisch verslag te zijn. Het succes van Palmen is, denk ik, dan ook juist niet gelegen in de narcistische spiegel van de autobiografie en evenmin in de belofte van een authentieke ervaring. Volgens mij biedt een observatie van Xandra Schutte een betere verklaring. Schutte schrijft in haar essay ‘Kitsch & camp’ dat de ironische en dubbelzinnige instelling die kenmerkend is voor beide fenomenen inmiddels gemeengoed is geworden, wat aan de omvang van Palmens publiek kan worden geralateerd. Terecht merkt Schutte op dat die ironische houding veel van zijn exclusiviteit heeft verloren. Of die beschouwingswijze daarmee ook ‘zelfgenoegzaam en nivellerend’ is geworden - het zou kunnen, maar dat betekent geenszins dat ze enkelvoudig narcistisch is.
| |
Verleiding
In het werk van Palmen draait het om grensvervaging, vooral waar het de identiteit betreft - in I.M. niet minder dan in De wetten of De vriendschap. Palmen vertelt in De wetten hoe zij schrijfster is geworden, maar beschrijft tegelijk hoe het boek tot stand is gekomen. Haar alter ego, filosofiestudente Marie Deniet, doet hiervan verslag aan de hand van haar ontmoetingen met zeven mannen. Het gaat om een zoektocht die haar door uiteenlopende gebieden van kennis en ervaring voert. De mannen zijn te beschouwen als mentoren die haar inwijden op hun specifieke terrein. Nu is de verhouding tussen mentoren en hun leerlingen een uiterst dubbelzinnige. Dragen zij hun kennis aan haar over en krijgt zij in de verhalen die zij over de wereld vertellen telkens een andere rol toebedeeld, omgekeerd laat zij hen op haar beurt een metamorfose ondergaan.
In de gedaante van de Bijbelse Eva met wie zij zich identificeert, ontvreemdt Marie de kennis waarmee zij haar verhaal op schrift kan stellen. Aldus vallen het verhaal en de genese van boek met elkaar samen. Marie steelt de stof voor haar relaas uit de boeken die zij leest of die tijdens haar colleges worden behandeld. Drijfveer hierachter is de verleiding van verboden kennis en het zoeken naar verborgen betekenissen:
Wat het precies is weet ik niet, noch waar zo'n houding vandaan komt, maar zodra iemand zijn mond opent om te spreken, wil ik geen woord missen van wat er gezegd wordt. Ik kleef aan de woorden van de voordracht,
| |
| |
verlies het besef van omgeving en voel me onderweg. Terwijl ik wel degelijk hoor wat een ander zegt raak ik tegelijkertijd in mijzelf gekeerd en komt er in mijn hoofd iets op gang, een tuimelen en struikelen van woorden, een in elkaar haken van thema's en beelden, opgeroepen door de woorden van de ander en door deze op een spoor gezet waarop ik ze zelf niet had kunnen zetten.
Via verhalen opent zij de deur die toegang geeft tot de wereld van haar verbeelding. Marie verplaatst zich naar een buiten de werkelijkheid gelegen gebied waar andere regels, andere wetten van kracht zijn. Met elke ontmoeting wordt zij opgenomen in een nieuw verhaal, een verhaal dat zij modificeert en waarin zij zowel zichzelf als de mannen die ze ontmoet telkens een nieuwe rol toekent. In het tussenliggende moment van de omslag tussen de verschillende rollen verliest zij zichzelf en verdwijnt als schrijfster in haar eigen tekst.
Zo kan bijvoorbeeld de bekentenis van de priester over zijn sadomasochistische verlangens worden beschouwd als een verzinsel van Marie, haar poging als schrijfster het verhaal van de zondeval, waardoor de priester is geobsedeerd, te veranderen en van een eigen betekenis te voorzien. Nadat de priester haar zijn zonden heeft opgebiecht, denkt zij: ‘Ik kijk hem na, maar ik ben er niet meer.’
Wat volgt is een droomfragment waarin zij de priester mee naar huis neemt en met hem naar bed gaat. Marie zuivert hem van zijn zonden door hem een voetwassing te geven, in navolging van Jezus die zijn bij het laatste avondmaal de voeten waste van zijn discipelen, wat hem door Petrus werd geweigerd. Door hiervan af te zien kwelt deze zichzelf voor zijn aanstaande verraad van Jezus. Maar de vertolking van diens rol door de priester, wiens doopnaam overigens Petrus luidt, geeft het verhaal een radicale wending. Marie geeft hem door zijn voeten te wassen namelijk in zekere zin zijn onschuld terug. Zij maakt de zondeval ongedaan en geneest de priester in haar fantasie van zijn zogenaamde obsessie. Vorm en inhoud van de roman vallen aldus samen in de vaststelling van het schrijfproces waarmee verschillende verhalen met elkaar worden verbonden.
| |
Tweedehands
Verhalen vervullen in De wetten een intermediaire functie. Vrijwel alle mannen zijn afkomstig uit boeken, personages aan de hand van wie Marie zich een beeld tracht te vormen van de verteller - een voorstelling die haar echter telkens ontglipt. Veelzeggend is dat haar eerste ontmoeting, met de astroloog, zich afspeelt in een tweedehandsboekwinkel - een eerste aanwijzing
| |
| |
dat Marie de stof voor haar relaas aan boeken ontleent. De astroloog zelf verschijnt in de gedaante van een boek, dat wil zeggen: Marie leest de tekst die in haar verbeelding letterlijk tot leven komt.
Wat hij haar vertelt over haar verlangen te schrijven draagt het karakter van een self- fulfilling prophecy. Deze voorspelling is afkomstig uit een boek, dat naast het verhaal over de zondeval bepalend is voor het verloop van de zoektocht in De wetten en dat verderop in de roman ook uitgebreid ter sprake komt: Plato's Apologie van Socrates. Probeert Marie de voorspelling van de astroloog op waarheid te toetsen, Socrates tracht uit te vinden of het orakel van Delphi de waarheid sprak toen deze hem de grootste geleerde noemde. Om dat te achterhalen ondervraagt de filosoof allerlei geleerden en kunstenaars. Overigens was Socrates niet zelf bij Pythia te rade gegaan, maar verneemt hij de uitspraak bij monde van een boodschapper, een tussenpersoon - zoals ook de astroloog een medium is dat een raadselachtige boodschap overbrengt aan Marie. Niet voor niets omschrijft zij hem als een ‘bode van de goden’. Haar ontmoetingen met de mannen lopen parallel aan de zoektocht van Socrates, met als opvallend verschil dat de filosoof altijd geweigerd heeft zijn ideeën op schrift te stellen. Wanneer Marie hem later in de gedaante van de kunstenaar ook daadwerkelijk ontmoet, zal dat gegeven hun verhouding bepalen.
| |
Artistieke impasse
Palmen voert in De wetten een maskerade op door Marie Deniet voortdurend van identiteit te laten wisselen. Je zou de roman een intertekstuele autobiografie kunnen noemen. Behalve de rollen van Eva en Jezus speelt Marie ook die van Clawdia Chauchat en Plato.
In de gedaante van deze laatste ontmoet zij Socrates, wiens rol wordt vertolkt door de kunstenaar, Lucas Asbeek, die in een artistieke impasse verkeert. Hij weigert zijn beelden te exposeren, zoals Socrates nooit zijn denkbeelden op schrift heeft willen stellen uit angst zijn identiteit uit handen te geven. Wie hij is, denkt hij voor zichzelf te kunnen houden. Dat inzicht houdt Palmen voor onmogelijk. Iedereen is een personage in het verhaal van iemand anders. Tenslotte kennen wij Socrates alleen uit de overlevering van Plato die het proces tegen zijn leermeester optekende. En zo komt ook de kunstenaar door zijn weigering te exposeren en zijn identiteit uit handen te geven in het verhaal van Plato terecht.
De tragiek van Socrates is dat zijn weigering hem het zicht op de waarheid over zichzelf ontneemt. Juist zijn zoektocht naar de waarheid van de orakelspreuk brengt hem in conflict met zijn omgeving. Zijn ondervraging van geleerden en kunstenaars bezorgt hem de kwalijke reputatie die hem voor
| |
| |
het gerecht brengt. Hij wordt beschuldigd van valse redeneringen en misleiding, omdat hij zich steeds negatief uitlaat over de kennis van de ondervraagden. Dat levert hem de naam op een arrogante betweter te zijn. Hij neemt van niemand wat aan. Zo bekritiseert hij de blijspeldichters, omdat ze niets zinnigs over hun eigen werk weten te zeggen. Uitgerekend met deze kritiek ontkracht hij de bewering van het orakel de grootste geleerde te zijn, aangezien het onmogelijk is de betekenis van wie je bent of wat je maakt te doorgronden.
De verhouding van Marie met de kunstenaar belichaamt haar definitieve metamorfose tot schrijfster, iemand die met haar verhalen in de openbaarheid treedt. Dat krijgt in het volgende, laatste hoofdstuk zijn beslag. Vervult de filosoof in De wetten een sleutelrol, in later werk voert Palmen hem opnieuw op en ook in de gedaante van een kunstenaar die weigert met zijn werk naar buiten te treden - zowel in De vriendschap, waar hij Thomas heet, als in I.M., waar hij vereenzelvigd kan worden met Ischa Meijer.
| |
Lichaam en geest
Net als De wetten begint ook I.M. met een orakelspreuk waarin over het noodlot van de hoofdpersonen wordt beslist. Er komt alleen dit keer geen astroloog aan te pas. Wanneer Palmen vlak na het verschijnen van De wetten door journalist Meijer wordt geïnterviewd, krijgt zij het idee dat zij en Ischa voor elkaar zijn voorbestemd. Dit zelfopgelegde fatum wordt bewaarheid, ook al omdat hij hetzelfde voorgevoel heeft.
Hun liefde ontvlamt met een ongekende hartstocht en overgave. Ze stappen het drama van hun leven binnen, het verhaal van een liefde die misschien groter is dan zijzelf. Voor Palmen lopen fictie en werkelijkheid in elk geval van meet af aan naadloos in elkaar over:
Het loopt door elkaar, het werk en die liefde. Het boek en de man verschijnen praktisch op dezelfde dag en hoe ik het ook probeer, ik kan ze onmogelijk uit elkaar halen, ik kan er niet meer achter komen wat mijn leven het meest veranderde.
Dat bij het verschijnen van haar tweede roman de man doodgaat, is natuurlijk een wrede speling van het lot. In de tussentijd ontvouwt zich het drama van hun liefde. Het neemt de vorm aan van een obsessie. Elke minuut die ze niet doorbrengt bij haar geliefde, ervaart Palmen een hopeloos gemis. Liefde als verslaving, een thema trouwens dat in allerlei hoedanigheden in de gesprekken met Meijer telkens terugkeert. Drank, sigaretten en eten - Palmen en Meijer consumeren heel wat af. Ongetwijfeld hebben ze dat ook
| |
| |
echt gedaan, waarmee het boek zou uitnodigen tot een enkelvoudige autobiografische lezing. Niettemin gaat het net als in De wetten om de fictieve structuur, het onderliggende verhaal. Tijdens één van de vele reizen door Amerika merkt zij op:
We rijden door Death Valley. Ik probeer hem uit te leggen dat zelfs dit, het doorkruisen van een Amerikaanse woestijn in een Chevy Cavalier, iets wat ik nooit eerder in mijn leven deed, dat zelfs zo een unieke belevenis geen onbeschreven iets kan zijn, dat ik Death Valley ongetwijfeld al eens in een reclame of film zag, dat er beschrijvingen door mijn hoofd gaan die ervoor zorgen dat ik weet wat voor een soort ervaring het is om door een woestijn te rijden en dat die ervaring dus al voor een deel ingevuld is, dat ik me begeleid voel, om het zo maar eens te zeggen, dat hoe ik dit nu beleef deels voorgeschreven staat en dat daaraan bijna niet te ontkomen valt.
Met deze toelichting reageert Palmen op Meijers constatering dat zij altijd achter iemand een boek ziet. Haar uitleg geldt ook voor hun liefde zelf, zoals zij elders beweert met een verwijzing naar Denis de Rougemont die in L'amour et l'occident beschrijft dat liefde ondergeschikt is aan de beschrijving ervan. Emoties beantwoorden aan de regie van fictie.
In hun benadering van de werkelijkheid verhouden Palmen en Meijer zich als vorm staat tot vent. Zo wil hij haar laten toegeven dat De wetten een autobiografische roman is. Maar voor Palmen geldt de constructie van de fictie, het achterliggende verhaal waarin het strikt autobiografische element uit het gezichtsveld verdwijnt. In dat opzicht is I.M. maakwerk, een hybride constructie waarin herinneringen, verhalen, reisverslagen en bespiegelingen in elkaar schuiven. Het verbindende element is het schrijven. Werkt Palmen aan De vriendschap, Meijer schrijft dagelijks zijn feuilleton De dikke man in de krant. ‘Het meest merkwaardige aan onze roman is dat we schrijven en dat een van de geliefden nagenoeg dagelijks in de krant kan lezen hoe haar leven met haar man verloopt.’
| |
Dat ene boek
Gaat Palmen helemaal op in de fictie van hun liefde, Meijer doet dat in principe ook, maar helemaal geven kan hij zich toch niet. Hij blijft vluchtige contacten met andere vrouwen en prostituees onderhouden. Zoals hij midden in de nacht opbiecht: ‘Ik kan niet trouw zijn, ik kan het niet, ik word gek als ik eraan denk.’
Meijer kan zich moeilijk binden, vermoedelijk uit angst te worden afgewe- | |
| |
zen, iets wat hem zelf overkwam bij zijn ouders, zoals Palmen haar geliefde voorhoudt. Maar Meijer is niet op voorhand bereid tot zelfonderzoek. Hier doet zich een scherpe discrepantie voor met zijn journalistieke werk. Terwijl hij als interviewer op radio en televisie zijn gesprekspartners hun diepste en vaak ook voor henzelf verborgen drijfveren liet uitspreken, lukt het hem niet zijn eigen beweegredenen te doorgronden.
Als interviewer heeft Meijer veel weg van Socrates die al zijn vraaggesprekken met kunstenaars en wetenschappers ten spijt niet achter de waarheid over zichzelf komt. Hoewel hij dagelijks schrijft en publiceert en zijn daarmee zijn leven boekstaaft, toch blijft de wereld van het boek voor hem een gesloten, een wereld die onlosmakelijk is verbonden met zijn vader die het contact met hem definitief met hem verbroken heeft. Meijer werd al vroeg in zijn leven aan zijn lot overgelaten. Het waarom daartoe blijft hem kwellen. Hij wil dat verhaal zien te achterhalen door een boek te schrijven. Ten tijde van mijn vader, zoals het moet gaan heten, blijft echter steken in voornemens en aantekeningen. Niet door zijn vroegtijdige dood, maar angst en onvermogen maken dat het ongeschreven blijft. Daarnaast vormen Meijers drukke journalistieke werkzaamheden een obstakel of excuus, zoals Palmen hem voorhoudt: ‘Volgens mij doe jij zo veel verschillende dingen tegelijk om dat Ene Boek niet te hoeven schrijven.’ Meijer doet daarin denken aan Socrates. Hoewel de filosoof, anders dan Meijer, meer bewust weigerde zijn ideeën op schrift te stellen - beiden wantrouwen ze het fictieve karakter van de taal. Dat hun beider geschiedenis eindigt met de dood is voor de schrijfster een heel wrange manier geweest om te ondervinden dat het leven alleen als fictie kan worden beleefd. Het lot is even onontkoombaar als banaal en wreed.
| |
Literatuur:
Connie Palmen, De wetten (Amsterdam, 1991); Het weerzinwekkende lot van de oude filosoof Socrates (Amsterdam, 1992); De vriendschap (Amsterdam, 1995) en I.M. (Amsterdam, 1998). |
P.E Thomése, ‘De narcistische samenzwering’ is opgenomen in De Revisor 25 (1998/1), pp. 24-32. Wessel te Gussinklo publiceerde ‘Gejaagd door de wind’ in De Revisor 26 (1998/2), pp. 56-65. |
‘Kitsch & camp’ van Xandra Schutte is te vinden in haar bundel Maskerade (Amsterdam, 1999), pp. 115-142. Voor het schrijven van dit stuk heb ik vrijelijk geput uit een eerder artikel ‘De tijd verdicht tot een eeuwigheid in de dag. Inwijdingsmotieven in De wetten van Connie Palmen’ dat verscheen in Literatuur (1998/3), pp. 138-143. |
Joris van Groningen (1962) is Neerlandicus en is werkzaam als freelance schrijver.
|
|