tegemoet komen dan de schrijvers zelf. Er zal altijd een harde kern blijven bestaan van auteurs die de onvervangbare waarde van fictie inzien, en de verbeeldingskracht als belangrijkste instrument hanteren. Maar het almaar groeiende gilde van Kleine Krabbelaars daar omheen heeft, los van het mechanisme van vraag en aanbod, niets anders om over te schrijven dan de eigen persoon en het eigen leven. Het lijkt me onvermijdelijk dat uitgevers hier windhandel in zien.’
BZZLLETIN: Heeft u als auteur zelf te maken gehad met die neiging van lezers om het romanpersonage te lezen als personificatie van de auteur?
A.F.Th.: ‘Het zit 'm al in de manier waarop lezers je, bijvoorbeeld na afloop van een voordracht, benaderen over je werk. Zelden zal iemand het zo formuleren: ‘Wanneer Albert Egberts de relikwieën van de Heilige Canisius uit hun vitrine steelt, dan...’ Nee, het is altijd: ‘Als jij daar in Nijmegen die relikwieën gestolen hebt, dan zet je ze onder een glazen stolp op tafel, en geef je een feest. Waarom?’
Daarbij ontwikkelen lezers een voorkeur voor het toedichten, aan de schrijver, van nou juist de geniepigste, obsceenste, meest perverse wapenfeiten van de hoofdpersoon. Auteurs die niets anders hebben om over te schrijven dan hun eigen zielige verongelijktheid, hoor je wel eens zeggen dat ze iets gruwelijks ‘van zich af geschreven’ hebben. Auteurs van overtuigende fictie schrijven de gruwelijkheden ‘naar zich toe’, kennelijk.’
BZZLLETIN: Wat te denken van de ongegeneerde manier waarop sommige auteurs en uitgevers gebruik maken van de gebleken interesse van lezers voor - al dan niet verzonnen - ‘persoonlijke problemen’ van auteurs?
A.F.Th.: ‘Het ziet ernaar uit dat de lezeressen van sleutelgatbladen als Story, Privé en Weekend ook wel eens een sleutelgatboek willen lezen. Het verschil is dat ze in hun bladen aan de levens van gevestigde Bekende Néanderthalers snuffelen, terwijl de schrijfsters van sleutelgatboeken nog, via het sleutelgatgehalte van hun boeken, Bekende Néandertaalsters moeten worden. En verdomd, ze worden het in veel gevallen nog ook.
Moeten we dat nu allemaal zo erg vinden? Raakt de literatuur in de verdrukking door deze softporno biechtpulp? Natuurlijk is het zuur te merken dat reclamecampagnes voor onversneden realistische bekentenislectuur steeds agressiever worden, met ternauwernood bedwongen minachting voor alles wat ontsproten is aan de verbeeldingskracht, dat verfijnd-menselijke instrument bij uitstek. Maar ach, ik kan me, met inschakeling van een minimum aan verbeeldingskracht, ook heel wel voorstellen dat men hier te lande bin-