| |
| |
| |
Joris van Groningen
Verhuiswagens van giganteske afmetingen
Kees 't Harts bewerking van De redding van Fré Bolderhey
Naar de mening van Kees Fens gaat de bestudering van Vestdijks werk gebukt onder een verregaand specialisme dat aan de bestaande inzichten niets meer toevoegt. In een recensie van het Vestdijk-jaarboek 1996, De geschiedenis van een talent, schrijft hij: ‘Toen ik het uit had wist ik zeker: Vestdijk is dood.’ Verderop zegt Fens dat de auteur ‘is gestorven aan schijnproblemen’. Misschien zou hij tot een andere conclusie zijn gekomen indien hij geen essays, maar een roman had gelezen. Dat zou in eerste instantie niet eens een boek van Vestdijk zelf hoeven zijn. Fens had kunnen beginnen met De neus van Pinokkio (1990), een roman van Kees 't Hart. Lezing daarvan leidt vanzelf naar Vestdijks De redding van Fré Bolderhey (1948). Langs deze omweg wordt Vestdijk misschien niet tot leven gewekt, maar een intertekstuele seance is al geslaagd wanneer een auteur blijk geeft van zijn aanwezigheid, en die van Vestdijk is in De neus van Pinokkio onmiskenbaar.
Zoals 't Hart opmerkte in een essay, schreef hij deze roman uit bewondering voor het boek van Vestdijk.1 Nu is bewondering in het werk van 't Hart een belangrijk gegeven. Zijn personages verplaatsen zich voortdurend in anderen, hetzij uit fascinatie dan wel uit een gemis aan een eigen persoonlijkheid. De bewerking van De redding van Fré Bolderhey sluit aan bij deze thematiek, aangezien het verhaal van Vestdijk eveneens over bewondering gaat. In diens boek raakt de hoofdfiguur Eddie begaan met het lot van zijn schizofrene neef Fré met wie hij zich verregaand identificeert. Waanvoorstellingen maken uiteindelijk dat hij zelfs denkt zijn neef te zijn.
Waar het woord schizofrenie in Vestdijks roman de gebeurtenissen in gang zet, daar vervult in De neus van Pinokkio de Franse filosoof Louis Althusser deze functie. Beide boeken beginnen met een balkonscène, een inleiding tot het moment waarop de twee hoofdpersonen de ziekte van de neef en de naam van de filosoof voor het eerst vernemen. Vervolgens gaan zij alletwee naar de bibliotheek om over schizofrenie respectievelijk Althusser meer aan de weet te komen.
Vooral Eddie raakt vanaf dat moment in de meest hallucinerende situaties verzeild, zeker na zijn ontmoeting met Cecily, dochter van een krankzinnige zenuwarts. Zij leidt hem bij zijn zoektocht naar de vermoedelijk in een inrichting verdwenen Fré steeds verder in een waanwereld die, zoals Cecily hem voorhoudt, een spiegel is van zijn onderbewuste. De schizofrenie lijkt een aanduiding te zijn van een tweestrijd tussen aanpassing en onafhankelijkheid, die de overgang naar de volwassenheid begeleidt.
| |
| |
Ook in De neus van Pinokkio is sprake van een dergelijke overgang. Maar terwijl Eddie door de gebeurtenissen op sleeptouw wordt genomen, roept 't Harts held zijn bizarre en uiterst erotische fantasieën veelal doelbewust op en voorziet ze bovendien voortdurend van commentaar.
| |
Zwarte paraplu's
In het verhaal van Vestdijk past de vervreemding in het beeld van de geestesziekte waaraan Eddie lijdt. Hoe paranoïde diens denkbeelden zijn, blijkt bijvoorbeeld uit de complottheorie die hij opstelt als verklaring voor de surrealistische scènes waarin hij verzeild raakt. Als hij op bezoek bij zijn oom en tante ontdekt dat Fré is verdwenen, ziet hij daarin de bevestiging van de samenzwering die tegen hem gaande zou zijn:
Was het te ver gezocht hiervoor het komplot aansprakelijk te stellen, dan [sic] hem de verschijningen had voorgegoocheld? Nadat hij zich van de hulp van Cecily had verzekerd, waren de komplottanten bijzonder driest en gewetenloos geworden, en nadat zij Fré in afgrijselijke trevesti in het hok hadden laten zien, hadden zij hun dreigementen ten uitvoer gebracht en hem werkelijk opgesloten. Dat klopte allemaal.
In De neus van Pinokkio keert de complottheorie terug, zij het niet als uitbeelding van krankzinnigheid. Veeleer is sprake van een overspannen en in het absurde doorgeslagen fantasie, een vlucht uit de werkelijkheid. Wat Eddie overkomt, kan door zijn consult bij een psychiater aan het slot van de roman nog worden gerelateerd aan de werkelijkheid, dat wil zeggen: aan de normen die gelden voor wat normaal en gestoord heet te zijn. Bij 't Hart ontbreekt een dergelijk referentiekader waaraan de lezer kan beoordelen of de held al dan niet gek is, en zelf laat deze zich daar zeer wisselend over uit. Anders dan bij Eddie staat hem ook niet helemaal helder voor de geest wat hij precies wil. ‘Bij mij was sprake van een reddingspoging, alleen was niet duidelijk wie of wat precies gered moest worden: Althusser, de wereld in het algemeen of ikzelf. Daar kwam ik maar niet achter.’ Hij is dan ook, zoals alle personages van 't Hart, een recalcitrante, moeilijk opvoedbare adolescent die weigert volwassen te worden.
Zijn ideeën over een mogelijke samenzwering hebben betrekking op zijn verzet tegen het opgroeien. Waar Eddie een complot vermoedt dat hem moet misleiden, denkt de held in De neus van Pinokkio dat de samenzwering juist bedoeld is om hem op de goede weg te helpen:
| |
| |
[...] en daar bovenop de verlammende onzekerheid dat ik een rol speelde in een doelbewust plan van mijn oom en tante, in samenwerking met mijn ouders. Dat ze op een middag - een paar jaar geleden - bij elkaar hadden gezeten en gezamenlijk een reddingsplan hadden opgesteld. ‘Eerst laten we hem dat schilderij van Manet zien en daar geef ik dan een stompzinnige interpretatie van.’ ‘En daarna begin jij over Althusser.’ ‘En we huren dezelfde dag een paar verhuiswagens.’
Doel van het opvoedkundig plan is ongetwijfeld hem belangstelling bij te brengen voor kunst en literatuur. Naar de held meent door hem van zichzelf te laten vervreemden. Daarbij zou dan een hoofdrol zijn weggelegd voor de marxistische filosoof Althusser. Uiteraard wordt diens begrip vervreemding in De neus van Pinokkio niet gebruikt om een bepaalde fase van het kapitalisme te beschrijven, 't Hart ironiseert de term door hem onder andere in verband te brengen met Althussers tragische levensloop. Zoals bekend vermoordde de filosoof in een vlaag van verstandsverbijstering zijn vrouw en verbleef daarna jarenlang in een inrichting.
Manet, Bar in de Folies Bergères (1882)
Tot het complot behoort ook een schilderij van Manet, Meisje in Folies Bergères, dat zijn tante hem de vorige dag liet zien. Volgens de held met opzet, om hem te doen beseffen dat hij bang is voor de blikken van anderen. Op het doek is te zien hoe een barjuffrouw langs de toeschouwers heen kijkt, naar een onzichtbare man van wie in de spiegel achter haar een glimp kan worden opgevangen. De ikfiguur meent dat zij zich aan de starende blikken van de toeschouwers tracht te onttrekken. Heeft Manet inderdaad de bedoeling gehad dat de kijker zich met de figuur in de spiegel identificeert of kijkt de schilder misschien zelf over de rug van zijn model heen? Hoe dit ook zij, 't
| |
| |
Harts personage identificeert zich met het naar zijn idee ‘blikloze meisje’, dat hij het verlangen toeschrijft geblinddoekt in een verduisterde kamer te zitten. Weliswaar is dit verlangen naar afzondering hem niet vreemd, niettemin wil hij tegelijkertijd uit die toestand worden bevrijd, dan wel zelf iemand daaruit redden.
Zou deze fascinatie voor donkere, gesloten ruimten te maken hebben met de verhuiswagens die in het bovenstaande citaat worden genoemd? Verhuiswagens rijden in het boek af en aan. Hun opvallende aanwezigheid is te herleiden tot een losse opmerking bij Vestdijk over ‘verhuiswagens van giganteske afmetingen’ die Eddie ziet staan wanneer hij door een meute, onder aanvoering van een zwarte paraplu, wordt achtervolgd vanwege de vermeende diefstal van een portefeuille. Naar deze verhuiswagens heeft 't Hart het laatste hoofdstuk vernoemd. Maar meteen aan het begin van het verhaal komen ze al voorrijden, tot vlak onder het balkon - verhuiswagens waarvan de ikfiguur kort naderhand al niet meer met zekerheid kan zeggen of ze daar ook echt stonden. Door het uitvergroten van dit minuscule detail heeft 't Hart de verhuiswagens van Vestdijk een rol toebedeeld die meer in overeenstemming is met hun afmetingen. ‘Er denderde een reusachtige verhuiswagen voorbij,’ staat ergens te lezen. Wat is hun rol in het complot en welke betekenis kan de samenzwering hebben? Hoe hangt dit samen met het boek van Vestdijk? Nadere vergelijking van beide romans kan misschien een antwoord geven op deze vragen en ook duidelijk maken wat 't Hart met zijn bewerking heeft beoogd, meer dan alleen een hommage te hebben gebracht aan een auteur die volgens Fens slechts voor de vergetelheid kan worden behoed als ‘we hem gewoon weer gaan lezen en beleven’. Vooral dit laatste is 't Hart op het lijf geschreven, al is de manier waarop hij zijn ikfiguur in de huid van Eddie laat kruipen bepaald ongewoon te noemen. Zoals blijkt uit wat de held zelf omschrijft als een ‘inleefmanie’, gaat het eerder om een obsessie.
| |
Ervaringsoverschotten
Een opvallend verschil tussen beide romans is gelegen in de familierelaties van hun protagonisten. Eddie is tijdens een vakantie met zijn ouders op bezoek bij zijn grootmoeder en uit een gesprek tussen hen verneemt hij de deplorabele toestand van zijn enkele jaren oudere neef Fré. 't Harts held is ongeveer van diens leeftijd, een jaar of twintig, en hij woont vanwege zijn studie geografie, maar ook omdat het thuis niet langer ging, bij zijn oom en tante op kamers - geen echte verwanten overigens, maar vrienden van zijn ouders. Uit zijn leeftijd en woonomstandigheden valt op te maken dat hij tussen Fré en Eddie in staat of zelfs beide figuren in zich verenigt. Hij is
| |
| |
zowel de neef die moet worden gered als degene die iemand anders wil verlossen, waarbij hij vooral aan Althusser denkr.
Bij aanvang van het verhaal heeft hij nooit van de filosoof gehoord. Althusser behoort tot het linkse verleden van zijn oom en tante. Zij zaten in hun studietijd, samen met de ouders van de ikfiguur, in een studentenvereniging waar over het werk van Althusser werd gediscussieerd. Meteen wanneer zijn oom de naam van de filosoof laat vallen, gaat deze rondspoken in het hoofd van de held. Deze fascinatie komt voort uit wat hijzelf een ‘inleefmanie’ noemt, de neiging zich voortdurend in anderen te verplaatsen. Wat hem precies tot deze obsessie drijft, is onderwerp van eindeloze speculatie. Misschien maakte het ‘stadsgebrom’ op de achtergrond hem ontvankelijk of de verhuizers die beneden in de weer waren. Was het wellicht de aanblik van de verzamelingen in het huis van zijn oom en tante waardoor hij in een inleefmanie schoot? Als mogelijke verklaring noemt hij ook zijn ervaringsoverschotten - een teveel aan belevenissen dat hij vroeger heeft opgebouwd toen hij veel las en zich identificeerde met figuren als Kapitein Nemo en Pinokkio. Van dit overschot probeert hij kennelijk langs dezelfde weg, door middel van de fantasie, weer af te komen. Hij laat zich daarbij vooral leiden door uiterst vage impressies, noties waarvan hem de betekenis ontgaat. Zijn inleefmanies hebben duidelijk een literaire connotatie. Ze zijn gericht op het ‘overdenken van het mogelijke leven van personages.’ Elders merkt hij op dat ‘ik tot mijn achttiende in een wolk van verhalen had rondgelopen’. Hij kan zich niet aan de indruk onttrekken dat ‘iedereen steeds opnieuw overal op straat scènes uit zijn jeugd terugziet, of fragmenten uit boeken die hij zich dan weer herinnert’.
Nieuw in zijn inleefmanies is dat hij zich met zijn plotselinge belangstelling voor Althusser bestaande personages in zijn verbeeldingswereld betrekt. In zijn fantasieën wordt Althusser het object van absurde speculaties over de vervreemding. Hij stelt zich hem voor in het gesticht, werkend aan de na zijn ontslag uitgegeven autobiografie De toekomst duurt lang (1993) waarin hij een verklaring probeert te geven voor wat hem destijds bezielde:
Hij wist heel goed waarom hij liep te wandelen in plaats van zat te werken aan zijn memoires! Allemaal uitstel van executie. Hij kwam nu toe aan zijn kennismaking met de vervreemding in het algemeen. Daar zag hij enorm tegenop. Van vervreemding had hij zelf geen last - de gedachte alleen al maakte hem behoorlijk nerveus - maar je werd wel geacht er in memoires rekenschap van af te leggen.
Niet Althusser, maar de op dat moment eveneens wandelende ikfiguur krijgt bij de gedachte aan vervreemding last van zijn zenuwen, vanwege het
| |
| |
vermeende complot van zijn opvoeders. Zo bezien vormen de inleefmanies projecties van zijn obsessies en angsten. Zijn fantasieën kunnen worden opgevat als een poging door te dringen in de onverlichte uithoeken van de geest, de duistere kruipruimten van het bewustzijn. De fascinatie voor afgesloten, donkere ruimten kan daarmee in verband worden gebracht. Wat dat betreft zouden ook de laadruimten van de verhuiswagens weleens een geheim kunnen bevatten.
Zijn tweeslachtige houding ten aanzien van redding en vervreemding bestempelt hem tot een drempelpersonage. Hij is een figuur van de peripetie, iemand die voortdurend tussen uitersten heen en weer wordt geslingerd. Zijn identiteit is onbepaald, en zoals alle verhaalfiguren van 't Hart wordt hij dan ook naamloos opgevoerd.
In aansluiting op het verzet tegen zijn opvoeders lijken zijn inleefmanies ook tegenwicht te bieden aan rationeel en ordelijk denken. Dit valt bijvoorbeeld op te maken uit zijn rigoureuze, zij het ook inconsequente afkeer van verzamelingen die het keurslijf van vaste indelingen, voorgeschreven betekenissen en zinledigheid belichamen. Verzamelingen zijn een veelvuldig terugkerend motief in het werk van 't Hart. Ze stellen interpretatiekaders voor waarin willekeurige gebeurtenissen en herinneringen een zinvolle betekenis moeten krijgen. Verhuiswagens vormen wat dat betreft misschien het kader van een losgeslagen verzameling - huisraad in een los verband bijeengebracht, een onttakeld verleden, dat ergens anders opnieuw zal worden gerangschikt. Wellicht verklaart deze vormeloosheid de belangstelling van de ikfiguur voor verhuiswagens.
De hekel aan verzamelingen wekt de suggestie dat de held niet wil worden ingedeeld, hoewel hij tegelijkertijd zijn vormeloze impressies in een zinvol verband wil onderbrengen. Eddie weet dat de bizarre toestanden waarin hij verzeild raakt, voortkomen uit zijn onderbewustzijn. Maar anders dan bij de held van 't Hart is hij het slachtoffer van hallucinaties. De ikfiguur in De neus van Pinokkio daarentegen brengt zijn eigen belevenissen op gang. Zonder het te beseffen brengt hij daarmee een verbinding met zijn onderbewuste tot stand.
| |
Verborgen ervaringswereld
De manier waarop de verbeelding van de held samenhangt met wat hij meemaakt, blijkt uit een scène die zich afspeelt op een braderie waar zijn oom en tante hem mee naartoe hebben genomen om een majorettenkorps te bekijken. Tante brengt het gesprek op zijn inleefmanies en de daarmee samenhangende opvoedkundige moeilijkheden. De ikfiguur kan zich niet aan de indruk onttrekken dat ‘de mensen naast ons gezellig mee stonden te luis- | |
| |
teren’. Hij is bang dat de jongen naast hem zich in de conversatie gaat mengen. Deze angst bezorgt hem een inleefmanie. In gedachten verzint hij de reactie van de jongen. Hij laat hem vertellen een rotjeugd te hebben gehad vanwege zijn proletarische vader die hem verbood naar klassieke muziek te luisteren en kunstbijlagen te lezen. Werd hij daar toch op betrapt, dan bond zijn vader hem vast op een keukenstoel en deed hem een blinddoek voor. Later komt de held deze jongen, die hij die ochtend ook al onder het balkon zag staan, nog twee keer tegen; eerst in de bibliotheek en daarna in een café waar hij dan zelf het door de held verzonnen verhaal over zijn vader zal vertellen.
In het boek zijn meer fragmenten te vinden met inleefmanies die terugkeren als gebeurtenissen in het verhaal. Aldus vallen verhaalwereld en het ontstaan daarvan deels met elkaar samen. Van de inhoud verschuift het accent naar de totstandkoming van het verhaal, de manier waarop betekenissen worden gegenereerd. 't Hart legt de nadruk op het fictieve karakter van de verhaalwereld. Niet alleen de lezer, ook de held zelf komt tot deze vaststelling. ‘Het leek wel,’ denkt hij op zeker moment, ‘alsof ik een roman was terechtgekomen.’ Toch ontgaat het hem volledig welke bijdrage hij levert aan de constructie van het verhaal.
Tot dit gegeven kan ook zijn complottheorie worden herleid. Brengen de inleefmanies van de held het verhaal op gang, uiteindelijk verliest hij zichzelf in tegenstrijdige betekenissen en speculaties. Daarmee lijkt de taal zelf het mechanisme achter de complottheorie. Het is de taal die tegen hem samenzweert, het verhaal dat hij deels zelf tot stand brengt, maar waarvan de betekenis hem volledig ontgaat. Hij maakt deel uit van een verzameling woorden waarin hij als een vreemde rondloopt. Hoewel de held zich niet bewust is van zijn bijdrage aan de ontstaansgeschiedenis van het verhaal, niettemin denkt hij veelvuldig aan schrijven en ook daarin toont hij zich ambivalent. Zo overweegt hij een opstel te schrijven over zijn bezwaren tegen verzamelingen. Tegelijkertijd beseft hij dat een dergelijke opsomming een nieuwe verzameling zou opleveren. Zijn literaire aspiraties lijden, zoals ook blijkt uit het citaat waarin hij zich met Althusser vereenzelvigt, onder een permanent uitstel. Het blijft bij voornemens en plannen. Deze tweeslachtige houding hangt samen met de poging van de ikfiguur door te dringen tot een ervaringswereld die zich nauwelijks onder woorden laat brengen. Hij wil zijn impressies dicht benaderen, maar met een beschrijving zou hij ze hun vluchtigheid ontnemen, ze persen in het keurslijf van een verzameling herinneringen. Zijn overgave aan bekommerde adolescente dagdromen laat zich aanzien als een poging door te dringen in een onbekend domein van de ervaring - een woordloze wereld misschien waarin indrukken vanzelfsprekend samenvallen met het bewustzijn, zonder hinderlijke tussenkomst van het
| |
| |
reflexieve denken en de taal.
| |
Lekker hallucineren
Via zijn inleefmanies lijkt de ikfiguur een onbekende belevingswereld op het spoor te willen komen. Daarmee brengt 't Hart een contrast aan tussen zijn roman en die van Vestdijk. In tegenstelling tot zijn vereenzelviging met allerlei andere personages is de ikfiguur zich van zijn identificatie met Eddie niet bewust. Waar het onderbewuste van Eddie zich spiegelt in de gebeurtenissen van het verhaal, daar krijgt de ikfiguur in De neus van Pinokkio juist geen greep op deze ervaringswereld. Zijn impressies nemen, anders dan bij Eddie, geen vaste vorm aan. Zo bezien kan De redding van Fré Bolderhey worden beschouwd als de belevingswereld waarvan 't Harts ikfiguur slechts een vermoeden heeft. Aldus fungeert Vestdijks roman als een model van het onderbewuste in De neus van Pinokkio. Daardoor bevindt de ikfiguur zich in de paradoxale situatie zowel te zijn opgenomen in een verhaal als daarvan buitengesloten - het toppunt van vervreemding. 't Hart heeft daarmee het verhaal over een zoektocht door het onderbewuste getransponeerd naar het domein van de taal en het schrijven. Hij heeft het gegeven van de bewerking zelf tot thema van zijn roman gemaakt. Dit doet hij onder andere door te verwijzen naar een motief dat ook in De redding van Fré Bolderhey voorkomt, en dat door talloze schrijvers is gebruikt om de ontstaansgeschiedenis van hun romans te verbeelden: de bibliotheek. Deze instelling fungeert in de moderne literatuur vaak als metaforische aanduiding van de manier waarop verhalen tot stand komen, namelijk uit andere boeken. Verwijzingen naar de bibliotheek benadrukken vaak het zelfgenererende vermogen van de literatuur, alsof het de teksten zelf zijn die nieuwe verhalen voortbrengen. De raadselachtige wijze waarop teksten zich met elkaar verbinden, kan het spook van de literatuur worden genoemd, een verschijning die tussen de regels rondwaart - in de imaginaire ruimte van de
tekst. Frans Kellendonk bijvoorbeeld heeft dit gegeven uitgewerkt in zijn novelle Letter en geest (1982), en ook 't Hart verwijst naar de dromen en visioenen die bezoekers van de bibliotheek kunnen overvallen. Wanneer de ikfiguur de openbare bibliotheek betreedt, op zoek naar informatie over Althusser, stapt een man op hem toe die hem begroet met de woorden: ‘Komt u eens lekker in de bibliotheek hallucineren. Er zijn u al duizenden voorgegaan. Er zijn allemaal aapjes, wist u dat?’
Meer dan alleen een toespeling op de apen die Eddie tot zijn ontsteltenis in de bibliotheek ziet verschijnen, bevatten de woorden van de onbekende ook een verwijzing naar de intertekstuele dimensie van het schrijfproces. Het verwerken van Vestdijks roman in De neus van Pinokkio sluit aan bij
| |
| |
de postmoderne denkbeelden over het schrijven, ideeën waarin het ontstaan van verhalen onontkoombaar met andere teksten is verbonden. Intertekstualiteit houdt binnen deze visie niet de keuze in voor een bepaalde schrijfwijze, maar is aan het schrijven inherent. Het gaat om een proces waarin een onbekende ervaringswereld zich in het geschrevene openbaart: de tekst ontstaat deels buiten de schrijver om. De handeling van het schrijven verschaft toegang tot een verborgen ervaringswereld, analoog aan de wijze waarop De redding van Fré Bolderhey in 't Harts roman fungeert als model van het onderbewuste. Eddie's tocht door het onderbewuste is door 't Hart getransponeerd tot een verhaal over het schrijven als toegang tot die verborgen ervaringswereld.
| |
Verhuiswagenomgeving
Voor de held zelf echter blijft schrijven een voornemen, misschien niet meer dan een vaag verlangen. Na een opsomming te hebben gegeven van al zijn obsessies overweegt hij het volgende:
Misschien was het goed wanneer ik in de loop van de dag, of anders deze week nog, een paar van deze kwesties zou uitwerken. Misschien kwam mijn belangstelling voor Althusser er dan vanzelf uitrollen. En als ik goed mijn best deed, zou ik op het laatst beschikken over een mooie vernederende fantasie met mijn oom in de hoofdrol.
Deze laatste opmerking heeft betrekking op de slotpassages van de roman waarin de ikfiguur uit een café wordt meegenomen door de jongen die hij de hele dag voortdurend tegen het lijf is gelopen en diens zuster. Ze nemen hem mee naar een parkeerplaats voor verhuiswagens! Vanwege de regen gaan ze onder een truck liggen en vanuit deze schuilplaats zien ze hoe zich in de laadruimte van een andere verhuiswagen een afscheidsscène afspeelt tussen de oom van de ikfiguur, de naaister van het majorettenkorps en een onbekende man. Vernederend voor de oom kan deze scène niet worden genoemd, of het moest de suggestie zijn dat hij er niet in is geslaagd de vrouw te verleiden en dat ook zijn eerdere versierpogingen in het café op niets zijn uitgelopen. Daarentegen zoent de ikfiguur wel met de zus van de jongen. Maar wat kan 't Hart hebben bedoeld met dit bizarre fragment? Veelzeggend is dat de constellatie van personages een spiegelbeeld vormt. Het gezelschap waarin de oom zich bevindt, heeft dezelfde samenstelling als dat waarvan de ikfiguur deel uitmaakt: twee mannen en een vrouw. Ziet hij in de laadruimte zichzelf soms als volwassene geportretteerd? Of verbeeldt hij misschien een jeugdige versie van zijn oom die van zichzelf vervreemd is?
| |
| |
De kus die hij het meisje geeft, is ontleend aan De redding van Fré Bolderhey waarin Eddie zoent met Cecily. Haar rol wordt door de zus van de jongen uit het café vertolkt, met dit verschil dat zij de held juist geruststelt en hem van zijn denkbeelden over een mogelijke samenzwering van zijn opvoeders afhelpt. Voorafgaand aan de kus stelt hij zich nog voor dat in de verhuiswagen alle deelnemers van het Althussercomplot zijn verzameld voor hun jaarlijkse reünie en hem uitnodigen binnen te komen om hem te feliciteren met zijn vervreemding. ‘Wat fijn dat jij nu ook helemaal vervreemd bent! Vind je niet?’ Maar het afzweren van zijn complottheorie houdt niet in dat hij ook volwassen wil worden. Met recalcitrante hardnekkigheid blijft hij aan zijn voorstellingswereld vasthouden. Was hij aan het begin van het verhaal niet zeker dat hij de verhuiswagens ook daadwerkelijk had gezien, nu is hij zonder meer van hun aanwezigheid overtuigd. ‘Ik kon mijn blik absoluut vertrouwen. Het waren verhuiswagens en ik zoende een meisje in een verhuiswagenomgeving.’ Natuurlijk, deze opmerking is niet vrij van ironie. Niettemin duidt ze er ook op dat, met het einde van het verhaal in zicht, zijn fantasieën autonoom zijn geworden.
| |
Literaire inboedels
De scène die zich voor zijn ogen afspeelt in de omlijsting van de verhuiswagen doet denken aan het schilderij van Manet waarvan de ikfiguur een afbeelding op zak heeft, die hij voortdurend tevoorschijn haalt. Identificeerde hij zich aan het begin van het verhaal met de bardame en wilde hij zich net als zij onttrekken aan de starende blikken van het publiek, nu lijkt hij de positie van toeschouwer in te nemen, de onzichtbare figuur op de voorgrond waarvan in de spiegel achter de bar een glimp kan worden opgevangen - een figuur die mogelijkerwijs ook de schilder voorstelt of, in het geval van het verhaal, de schrijver. Wat dat betreft lijkt de ikfiguur naar zijn oom te kijken als naar een oudere versie van zichzelf, een toekomstige schrijver - ongetwijfeld - die dan is afgesneden van het verleden. Immers, de jongen die hij vroeger was, houdt zich onder een verhuiswagen schuil en bekijkt hem als op een schilderij. In de omlijsting van de verhuiswagen, de spiegel achter de bar doemt de schim van 't Hart op, de oom die zijn neef onder zijn hoede heeft genomen - geen geesteskind van hemzelf, maar van Vestdijk, een personage met wie hij zich vroeger identificeerde, zoals Eddie met de verdwenen Fré. Van Vestdijk zelf kan misschien een glimp worden opgevangen in de onbekende man.
In de twee verhuiswagens heeft 't Hart de verhouding tussen zijn roman en die van Vestdijk verbeeld. De twee trucks vormen een mise en abîme, een kloof niet alleen tussen beide boeken, maar ook tussen schrijver en persona- | |
| |
ge die door tijd en ruimte van elkaar zijn gescheiden en alleen via de verbeelding bij elkaar kunnen komen. Als motief illustreren de verhuiswagens de poging van de schrijver door te dringen in De redding van Fré Bolderhey om de daarin beschreven ervaringswereld opnieuw te kunnen doormaken. Analoog aan de woordspeling van de oom die opmerkt dat zijn neef aan een inleesmanie lijdt.
De neus van Pinokkio behelst een zoektocht naar de verloren tijd. Verhuiswagens fungeren in het verhaal ook als een metaforische aanduiding van de intertekstuele schrijfwijze die de auteur demonstreert. 't Hart presenteert zich als een verhuizer van literaire inboedels, iemand die zijn materiaal transporteert en overhevelt naar een andere truck, het vehikel van Vestdijk dat zijn verbeelding in gang heeft gezet. De ikfiguur wordt later ongetwijfeld schrijver, iemand die via zijn ongebreidelde fantasie de ontoegankelijke ruimten van het verleden binnendringt op zoek naar een ervaringswereld waarvan hij definitief is afgesloten. In De neus van Pinokkio belichaamt de roman van Vestdijk een dergelijke afgesloten ruimte. Via verhuiswagens kan de ikfiguur die ruimte ook betreden om daarmee in zijn eigen verhaalwereld terecht te komen.
| |
Literatuur
Kees Fens publiceerde zijn recensie van De geschiedenis van een talent, ‘Gedonder in de godenwereld’, in: de Volkskrant, 25-11-1996 en in: Vestdijk-Jaarboek 1996. De neus van Pinokkio (Amsterdam, 1990) bevat tientallen plaatsen waar de ikfiguur zich over verzamelingen uitlaat. Vaak maakt hij duidelijk niet te begrijpen wat hem precies bezielt of laat hij zich tegenstrijdig uit: ‘Wat had ik eigenlijk precies tegen verzamelingen? Waarom voelde ik me alsof het vocht uit mijn ogen liep en een totale verduistering zich van mijn blik meester maakte. Ik moest er maar eens een opstel over schrijven: “Honderd en een bezwaren tegen verzamelingen.”’ |
Elders houdt hij zichzelf voor: ‘Ik moest natuurlijk wel uitkijken dat ik niet bijna overal een verzameling in zag. Als je er even bij stilstond was de opsomming van mijn problematiek, die ik binnenkort wilde maken, ook een verzameling. Op het laatst zou ik twee stenen op een plein al een verzameling gaan noemen. Of dingen die op een tafel lagen. Kon ik lekker verstandsverbijsteringen over verzamelingen krijgen!’ 't Hart ontleende het verhuiswagenmotief aan de volgende passage uit De redding van Fré Bolderhey. ‘Het verkeer wilde niet eindigen, daar aan die donkere rand van het plein: taxi's, luxe-auto's, vrachtauto's, bierkarren, verhuiswagens van giganteske afmetingen, volgden elkaar in blinde eentonigheid op, maar langzaam en telkens in hun vaart gestuit. Door bressen in die traag bewegende muur sijpelden gestalten, schichtig rondkijkend, en weer bereikte hem de roep: “Houdt de dief.”’ Ik nam de passage over uit de zevende druk 1983, een Salamanderpocket (1995, pp. 155-156. De eerste druk dateert van 1948. |
Van zijn bewondering voor de roman van Vestdijk geeft 't Hart blijk in het essay ‘Boodschappenlijstje’, in: Optima 45/46, jrg 13, pp. 78-88. In algemene zin over bewondering laat hij zich uit in het essay ‘De ziekte van Traubel’ dat verscheen in De Revisor 4 (september 1995), jrg. 22, pp. 35-42. Naar aanleiding van de verregaande bewondering van Horace Traubel voor Walt Whitman komt 't Hart te spreken over zijn eigen bewondering voor onder anderen Louis Althusser. Behalve schrijvers noemt hij ook Elvis Presley en Fransiscus van Assisi die als personages optreden in de roman Land van genade (1989). Op Vestdijk wordt gealludeerd via de slotregel uit De redding van Fré Bolderhey die als paragraaftitel fungeert. Aan deze regel - ‘waar paraplu's het voor het zeggen hebben, is onbegrip bijna een deugd’ - wijdde 't Hart een artikel getiteld ‘Het verschrikkelijke is geheim’ dat werd gepubliceerd in Vrij Nederland (15-9-1998). |
Joris van Groningen (1962) is neerlandicus en freelance tekstschrijver.
|
|