de noodzaak van het burgerrecht voor vrouwen bepleitte. Tevens was ze als een soort proto-Mata Hari verstrikt in politieke intriges, spionage en verraad; ze bewees zowel de Nederlandse stadhouder Willem V, de Franse Jakobijnen als de Pruisen diensten. Aan het eind van haar leven belandde ze voor drie jaar in de gevangenis - een gegeven waar Thomése in zijn roman niets mee doet.
Het zesde bedrijf is dan ook geen vie romancée. Het verhaal opent in 1792, aan de vooravond van het Jaar I volgens de nieuwe, revolutionaire telling. Etta's huwelijk met de Nederlander Palm, haar vertrek in 1773 naar Parijs en haar loopbaan als maîtresse in de hofkringen van Versailles, zijn dan al verleden tijd. Thomése portretteert haar slechts als bijna vijftigjarige, zichzelf voorbijlopende vrouw.
Het zesde bedrijf gaat over een - in het licht van de wereldgeschiedenis -betrekkelijk onbelangrijke figuur tegen een allesbehalve marginaal decor: dat van de eerste jaren van de Franse Revolutie. Bij wijze van dubbelzinnig motto fungeert een citaat van Talleyrand: ‘Om te weten wat geluk betekent moet men de jaren rondom 1789 hebben meegemaakt.’
Dubbelzinnig, want met de huidige kennis van de bloederige verwording van die optimistisch ingezette revolutie, kan dat ‘geluk’ ook betekenen: erger dan toen kan het niet meer worden. ‘Vooraf was niets dan goeds voorzien, de euforie zong in de straten. [...] Iedereen wilde het goede - al zegevierde (curieus!) vooralsnog het verderf!’
Formeel en genretechnisch beschouwd is Het zesde bedrijf ongetwijfeld een historische roman, maar ik vat het verhaal liever op als een inhoudelijke pastiche van de grote negentiende-eeuwse realisten als Stendhal, Flaubert en Balzac. Etta Palm is, als een vrouw die de werkelijkheid voortdurend verkeert interpreteert, een soort madame Bovary. Verder telt Thoméses roman uitbundige, overvolle schilderachtige scènes vol koetsjes en straatgewoel, die zo uit de koker van Stendhal hadden kunnen komen.
De tekst bevat ergens, door het gebruik van het woord popo tegen een Oostenrijkse dame, een zeer subtiele verwijzing naar Louis-Ferdinand Célines Brieven aan vriendinnen, waarin hij tegen z'n Oostenrijkse vriendin niet uitgepraat raakt over de erotische mogelijkheden van de popo. Maar ook zonder die allusie is het duidelijk dat Het zesde bedrijf met die enorme vertelvaart, de grand guignol, het gebruik van die hijgerige drie puntjes, de levendige spreektaal, een onstuimig céliniaanse roman is. Thoméses vorige roman Heldenjaren ademde sterk de lectuur van Broch - Thomése weet zijn meesters niet alleen te kiezen, maar ook adequaat te eren.
Sowieso lijkt Thomése het genre van de historische roman, zoals in Nederland beoefend, niet al te serieus te nemen. Hij gebruikt geen historiserende, archaïsche aandoende taal zoals Thomas Rosenboom in Gewassen