| |
| |
| |
Ron Elshout
This powrefull rime
Bij de vertalingen van de sonnetten van Shakespeare
We weten bijna niets over Shakespeare's sonnetten.
Zo, het hoge woord is eruit. Veel van de omstandigheden waarin en de manier waarop Shakespeare's werk tot stand is gekomen is immers ondanks grondig speurwerk in het ongewisse gebleven.
Hoewel de geschiedenis van Shakespeare's sonnettenboek hoogst obscuur is, waardoor sommige biografische commentaren noodzakelijk op speculaties en vooronderstellingen berusten, zijn de meeste gedichten zonder die specialistische kennis heel goed te lezen. Het is onmiskenbaar dat er daarnaast een aanzienlijke hoeveelheid biografisch, historisch en filologisch interessante vragen overblijft. Wat weten we precies en wat niet?
In 1609 verscheen, uitgegeven door Thomas Thorpe, een quarto-uitgave van Shake-speare's sonnets. Neuer before Imprinted. Het boek, bestaande uit honderdvierenvijftig sonnetten en een lang strofisch gedicht, werd ingeleid met een opdracht: ‘TO.THE.ONLIE.BEGETTER.OF. / THESE.INSVING.SONNETS. / MR.W.H. ALL.HAPPINESSE. / AND.THAT.ETERNITIE. / PROMISED. / BY/OVR/EVER-LIVING.POET. / WISHETH. / THE.WELL-WISHING. / ADVENTURER.IN. / SETTING. / FORTH. / T.T.’
Albert Verwey is een van de weinige vertalers die de opdracht niet oversloegen: ‘Aan de eenige verwekker van / deze navolgende sonnetten / Mr. W.H. alle geluk / en die eeuwigheid / beloofd / door / onze eeuwig levende dichter / wenscht / de wel wenschende / ondernemer bij het / uitkomen / T.T. Verwey heeft zijn uitgave nauwelijks van een inleiding voorzien en omzeilt zo het eerste probleem, waarover meteen al een vracht aan speculaties voorhanden is: Wie is Mr. W.H.? T.T. is natuurlijk de drukker en uitgever Thomas Thorpe.
Het is niet bekend en zelfs hoogst onzeker of de uitgave van 1609 tot stand is gekomen met medewerking of zelfs maar medeweten van William Shakespeare. Het grote aantal drukfouten doet vermoeden dat de bemoeienis van de schrijver nihil is geweest. Daardoor is veel onduidelijk. Zo weten we niet of de volgorde van de honderdvierenvijftig sonnetten door de dichter bepaald is. Van een zekere ordening is wel sprake, maar binnen die ordening springt de reeks nogal eens van de hak op de tak. De eerste honderdzesentwintig gedichten richten zich tot een vriend, een geliefde jongeman, de Fair Youth, van welke de eerste zeventien hem traditioneel aansporen snel in het huwelijk te treden om door het verkrijgen van nageslacht de Tijd te kunnen overwinnen. Ook veel sonnetten trachten de Tijd uit te schakelen.
| |
| |
Daarna trachten Shakespeare's woorden welhaast elke denkbare emotie te vatten die met de tenminste drie jaren durende (zie sonnet 104) liefde samenhangt, zonder dat daar een consistente lijn in te ontdekken valt.
Al in de sonnetten 40-42 (en later ook in 133-136 en 143-144) komt een driehoeksverhouding ter sprake en wordt gepreludeerd op de gedichten 127-152 die gericht zijn tot de vrouw, de Dark Lady. De reeks besluit met twee allegorische sonnetten, variaties op het thema dat een van Diana's nimfen Cupido's fakkel ontsteelt en probeert te doven.
Ook de datering van de gedichten stuit op problemen. Vermoed wordt dat Shakespeare ze schreef tussen 1591 en 1595. Ook zijn er stemmen opgegaan voor 1592-1604, omdat sonnet 107 verwijzingen lijkt te bevatten die eerder onmogelijk waren. Het is redelijk beargumenteerd dat de eerste datering juist is en dat sonnet 107 later is toegevoegd.
Over de identiteit van de Fair Youth en de met Shakespeare om diens gunst concurrerende Rival Poet(s) is met vrucht en ook wel geloofwaardig gespeculeerd, maar wie de Dark Lady is geweest, is onbekend gebleven. Wat we van haar identiteit weten, komt uit de gedichten: ze had een donker uiterlijk en bespeelde het virginaal.
Het ligt op basis van een vracht aan gegevens voor de hand te vermoeden dat de vriend Henry Wriothesley, de derde graaf van Southampton, (1573-1624) is geweest, hetgeen tot de opvatting heeft geleid dat hij achter de omgekeerde initialen Mr. W.H. verscholen zit. Niet alleen komen zijn persoonlijke omstandigheden overeen met de inhoud van de gedichten, de graaf was ook tussen 1592 en 1594 de beschermheer van Shakespeare.
Het taalkunstwerk dat Shakespeare bouwde, is - zoals gezegd - van een grillige architectuur, maar misschien was hij er de bouwmeester niet van. Voor de bouwstenen, de sonnetten, geldt dat zeker wel. Shakespeare werkte met zijn sonnetten in een traditie die teruggaat tot in Italië waar in de veertiende eeuw het sonnet tot volle bloei kwam. Via het zestiende-eeuwse Frankrijk bereikte het sonnet Engeland en zo beschouwd is Shakespeare een late sonnettenschrijver. Hij bouwt zijn gedichten op een strenge Elizabethaanse regelmaat die tenslotte zijn naam is gaan dragen. Op twee na tellen alle gedichten veertien regels, het rijmschema is steevast: ababcdcdefefgg. (Sonnet 126 telt twaalf gepaard rijmende regels en kan gelden als de coda van de cyclus voor de Fair Youth. Van sonnet 99 telt de eerste strofe vijf regels.)
Over het algemeen wordt in het Shakespeareaanse sonnet in de eerste acht regels een these ontvouwd, volgen er vier regels met een antithese en eindigt het gedicht met een distichon dat op puntige wijze de synthese of conclusie formuleert.
Shakespeare's gedichten zijn beeldend, maar ook denkend. Het is voor een deel ‘redenerende’ poëzie die in een maniëristische traditie staat. Het kan
| |
| |
geen kwaad daarop bedacht te zijn: Shakespeare's sonnetten hebben inderdaad een ‘uitgewogen, stijlvolle, harmonieuze vorm’, maar staan ook vol met een maniëristische, ‘berekenende gekunsteldheid’, met elegant geformuleerde tegenstellingen en woordspelingen.
In verband met afwijkende gewoontes en de taal die gebruikelijk was, is het in sommige gevallen plezierig iets te weten van de Elizabethaanse tijd waarin Shakespeare leefde en werkte. Een enkele toelichting bij vertalingen doet dat voorbeeldig.
| |
Vertalingen
Want die zijn er - vertalingen. Arie van der Krogt noemt er in zijn inleiding bij zijn eigen vertaling alleen al negen in het Nederlands: die van Burgersdijk, Moulijn-Haitsma Mulier, Verwey, Van Emde Boas, Messelaar, Jonk, Van Elden, Verstegen, De Roy van Zuydewijn. Dat mag enerzijds een wonder heten, omdat Shakespeare's sonnetten onvertaalbaar zijn, anderzijds is dat natuurlijk precies de uitdaging.
Uiteraard is Shakespeare's gedachtegoed in het Nederlands min of meer over te brengen, maar als er éen poëzie bestaat waarvoor het adagium ‘poëzie is wat in vertaling verdwijnt’ geldt, dan is het wel die van Shakespeare. Hij laat alliteraties, binnenrijmen, antitheses, paradoxen, beeldspraken, metrische variaties en dubbelzinnigheden door en over elkaar buitelen. Zowel Shakespeare als zijn vertaler is met zijn taal verankerd in zijn eigen tijd en het lijkt welhaast onmogelijk alle Elizabethaanse toespelingen, dubbele betekenissen, slinkse verwijzingen en verborgen connotaties adequaat in het Nederlands om te zetten zonder Shakespeare's tijd, zijn talent of de vertaling te corrumperen. Vooral zijn muzikale woordspel is nauwelijks te evenaren, laat staan in een andere taal te transponeren zonder de muzikaliteit van de sonnetten geweld aan te doen.
Een enkele keer heb je als vertaler geluk en krijg je een hijgerige alliteratie als ‘had, having, and in quest to have’ (129) in het Nederlands cadeau: ‘of hij nu heeft, had, of hebben moet’ (Verstegen), maar alleen de openingsregels van het eerste sonnet zouden mij als vertaler de moed diep in de schoenen doen zinken: allitererende f, ren s, vier maal een ie-klank en een spetterende ij die als opmaat voor de drie ij-klanken in de volgende regel mag gelden: ‘From fairest creatures we desire increase, / That thereby beauty's Rose might never die, [...].’ Wat maken vertalers daarvan? Verwey: ‘Uit schoonste schepsels wensen we ons een spruit, / Dat daardoor schoonheids roos ons nooit begeef’. Van Elden: ‘Van 't mooiste wenst ieder vruchtbaarheid, / opdat de roos der schoonheid nimmer sterve’. De Roy van Zuydewijn: ‘Van al wat mooi is wensen wij ons meer, / zodat de roos der schoonheid nimmer sterft’.
| |
| |
Verstegen: ‘Van 't mooiste der natuur willen wij meer, / Opdat de Roos der schoonheid steeds herrijst’. Van der Krogt: ‘Het mooiste moet aan schoonheid leven geven, / Opdat de schoonste bloem, de Roos, niet sterft’.
| |
Verwey
Alle vertalingen geven, nuances daargelaten, eenzelfde betekenis weer, maar van Shakespeare's klankrijkdom blijft in geen van de gevallen veel over. Het is jammer dat Verweys taalgebruik zo verouderd is en geforceerd aandoet, want hij komt wat klank betreft nog het dichtst in Shakespeare's buurt. Vijfmaal een s, van welke er drie allitereren in de eerste regel en vijfmaal een oo in de twee regels, maar ook hij redt het niet, want de ‘spruit’ valt toch wel uit de toon.
In 1959 verscheen een vertaling van Shakespeare's sonnetten door W. van Elden. Hij geeft in zijn inleiding Albert Verwey de eer die hem toekomt, maar hij plaatst diens werk ook meteen genadeloos in het perspectief van de tijd. Van Elden betreurt het dat Verweys ‘persoonlijke en aan een bepaalde stijlperiode zo sterk gebonden taal er niet toe heeft bijgedragen’ de sonnetten toegankelijker te maken voor lezers uit zijn eigen tijd. En toch, wie Verweys in 1933 verschenen prestatie nader beschouwt, moet wel tot de conclusie komen dat het compliment van Van Elden terecht is.
Natuurlijk kleven er aan Verweys taal voor een hedendaagse lezer smetten die in 1933 niet gegolden zullen hebben. In regels als ‘Gij werdt het dubbel, die mij liefde zwoert. / Ge braakt verbriefde trouw, [...]’ wekken de verouderde taalvormen ‘zwoert’ en vooral ‘braakt’ waar gewoon ‘brak’ geen enkele probleem opgeleverd zou hebben, gemakkelijk de lachlust op. In het overigens qua betekenis moeilijk te ontsluiten sonnet 107 staat: ‘and peace proclaims Olives of endless age’. In Verweys versie wordt dat: ‘Beölijfde Vreê meldt tijden zonder breuk’ en in hetzelfde gedicht wordt ‘the lease of mij true love’ omgezet in ‘'t einde dat mijn liefde mart’. Mart?
Deze voorbeelden laten zien dat Verwey, onder meer door rijm en ritme gedwongen, Shakespeare's sonnetten nogal eens naar zijn hand zette. In dit licht is het opvallend dat het omslag vermeldt ‘vertaald door Albert Verwey’, terwijl de titelpagina spreekt van ‘nagedicht door’. Die laatste formulering komt overeen met Verweys woorden in zijn ongeveinsd enthousiaste Voorrede. Toen hij ‘tot nog aandachtiger beschouwing van de sonnetten dan vroeger genoopt werd, was het hem een genot de gedichten niet enkel te lezen, maar ze in hollandsche verzen na te dichten’. Verwey was zich het bewerkende gehalte van zijn hertalingen blijkbaar bewust. Zijn lankmoedige inzicht en geestdrift nemen voor hem in: ‘Daarom hindert het niets dat de gedichten maar hier en daar groepen vormen, dat zij soms door elkaar geward
| |
| |
zijn en dus klaarblijkelijk in onjuiste schikking werden uitgegeven, zo zelfs dat meer dan eens latere uitgevers trachtten ze tot een overzichtelijker geheel te maken. Het hindert niets, want de grondtrekken zijn zóó eenvoudig en ze worden in onze geest zóó diep ingedrukt, dat, in welke orde men de sonnetten ook leest, men altijd hetzelfde beeld overhoudt. Ik geef ze daarom zooals ze verschenen in de eerste uitgaaf van 1609. Zelfs de nummers van een boek als dit kregen een heiligheid, waaraan ik niet graag raken zou.’
Zo te zien werd hij in ieder geval door liefde en respect gedreven en wie op de koop toeneemt dat hij Shakespeare's sonnetten omzette in het jargon van de tachtigers, moet erkennen dat zijn verdiensten niet gering zijn. Wellicht is zelfs de stelling houdbaar dat Verweys ‘wijze van zeggen’ dichter bij Shakespeare's maniërisme aansluit dat menig moderne vertaling. Dat Verwey ook de schijnbare eenvoud van Shakespeare aankan, bewijst zijn vertaling van sonnet 71:
No longer mourn for me when I am dead |
Wanneer ik dood zal zijn, rouw langer niet |
Than you shall hear the surly sullen bell |
Dan ge de kerkklok hoort, met doffe toon, |
Give warning to the world that I am fled |
De wereld kond doen dat ik haar verliet, |
From this vile world with vilest worms to dwell. |
De onwaardige, en bij onwaardiger wormen woon. |
Nay, if you read this line, remember not |
Herinner u zelfs niet als ge dit leest |
The hand that writ it, for I love you so |
De hand dit 't schreef: mijn liefde is zo gëaard |
That I in your sweet thoughts would be forgot |
Dat ik verloren zijn wil uit uw geest |
If thinking on me then should make you woe. |
Als mij vergeten u dan droefheid spaart. |
O if (I say) you look upon this verse |
O als, zoo zeg ik, ge dit rijm ontsluit |
When I (perhaps) compounded am with clay, |
Als ik in 't graf stof met mijn stof bedelf, |
Do not so much as my poor name rehearse, |
Spreek dan mijn arme naam zelfs niet meer uit, |
But let your love even with my life decay. |
Maar laat uw liefde sterven met mijzelf. |
Lest the wise world should look into your moan, |
Dat tot de wijze weerld uw klacht niet dring |
And mock you with me after I am gone. |
En ze u bespot met mij, nadat ik ging. |
| |
W. van Elden
De in 1959 verschenen, maar ‘kort na de oorlog in eerste opzet gereed’ gekomen vertaling door W. van Elden kende nog in 1986 een vierde druk en is dus tamelijk lang meegegaan. Van Elden heeft de uitgave voorzien van een bondige inleiding waarin veel aan de orde komt. De ironie van de geschiedenis wil dat hij wijst op Verweys ‘aan een bepaalde stijlperiode zo sterk gebonden taal’. Zijn eigen taalgebruik is namelijk eveneens verankerd in de tijd. Shakespeare gebruikt de aanspreekvormen thou (U) en you (je) schijnbaar willekeurig door elkaar. Van Elden heeft consequent gekozen voor een vertaling met het statige gij en u, hetgeen op zich deze editie al dateert.
Daarnaast lijkt het erop dat Van Elden ‘besmet’ is met het werk van J.C. Bloem: Evenals Bloem gebruikt Van Elden bijvoorbeeld nogal eens genitief- | |
| |
constructies, van welke vooral het eerste voorbeeld bijna aan Bloem ontleend lijkt: ‘want uwer zinnen dwaling’ (35), ‘gelijk des ververs handwerk’ (111), ‘'t is oog's vleierstaal’ (114), u schoonheids som (2). Men vergelijke Bloems ‘uwer pronkgewaden purpren val’.
Ook elders in de stijl doet Bloems invloed zich vermoeden: ‘heen is het malse groen’ (5), ‘daar heersen liefde en liefdes toebehoren’ (35), ‘Gedoofd / werd uwe glans in dampen vuil en nat’ (34) en hetzelfde geldt voor het woordgebruik: ‘zwerk’ (7), een neologisme als ‘heenwelkt’ (11), ‘verkwijning’ (108), ‘zomers loverpracht’ (104) en ‘voos’ (123).
Door zijn gebruik van tussenzinnen loopt Van Eldens vertaling het gevaar dat hij een hapering in het ritme veroorzaakt waar Shakespeare's taal vloeit. De eerste regel van sonnet 8 luidt: ‘Music to hear, why hears'st thou music sadly?’ Van Elden vertaalt: ‘Gij, zelf muziek, kunt geen muziek genieten?’ Ook in de achtste regel van dat sonnet ‘onderbreekt’ hij het ritme wanneer hij ‘who confounds / In singleness the parts that thou shouldst bear’ omzet in ‘Dat ge, niet huwend, uw partij verknoeit.’ Het is grappig dat we hem dit in het achtste sonnet één maal moeten vergeven, want waar Shakespeare wél hapert in ‘Who, all in one, one pleasing note to sing’ ruimt Van Elden de hapering op en laat inhoud en stijl van zijn vertaling samen vallen: ‘met elkander / Zingen zij saam één zoete melodie’.
Ongetwijfeld is Van Elden zich dit alles zelf bewust geweest. Hij wijdt immers in zijn inleiding enkele alinea's aan het raffinement van ritme en muzikaliteit in Shakespeare's sonnetten en ook van diens woordspelingen beseft hij de waarde heel goed, maar hij stelt zich bescheiden op. Voor hem ‘behoeft het geen betoog dat het voor een vertaler uiterst moeilijk zo niet onmogelijk is om al deze aspecten van Shakespeare's taal te benaderen.’
Zijn bescheidenheid siert hem en is in zekere mate terecht, maar je kunt je retorisch afvragen of wat hij zegt niet per definitie voor elke vertaling van Shakespeare's sonnetten geldt.
In Van Eldens vertaling van sonnet 107 verdwijnt de sterfelijke maan en maakt plaats voor ‘de maanvorstin’. Van Elden offert de metafoor gedeeltelijk op en stuurt zijn vertaling in de richting van de te betwijfelen interpretatie dat koningin Elizabeth ermee bedoeld werd. De verwijzing naar de olijftak uit Genesis en de verstoring van het ritme in de elfde regel sneuvelen, maar desalniettemin blijft zijn vertaling inzichtlijk:
| |
| |
Not mine own fears nor the prophetic soul |
Geen eigen angst, geen zieners en profeten |
Of the wide world, dreaming of things to come, |
Die wereldwijd over de toekomst dromen, |
Can yet the lease of my true love control, |
Kunnen de tijdsduur van mijn liefde meten, |
Supposed as forfeit to a confined doom. |
Al zal ook daar eenmaal een eind aan komen. |
The mortal Moon hath her eclipse endured, |
De maanvorstin heeft haar eclips doorstaan |
And the sad Augurs mock their own presage, |
En om hun somberheid lachen de auguren; |
Incertainties now crown themselves assured, |
Met de ongewisheid is 't voorgoed gedaan |
And peace proclaims Olives of endless age. |
En vrede en voorspoed zullen eeuwig duren. |
Now with the drops of this most balmy time |
Mijn liefde is door de balsem van de tijd |
My love looks fresh, and death to me subscribes, |
Thans fris bedauwd, de dood is mijn knecht geworden; |
Since spite of him I'll live in this poor rhyme, |
Leven zal ik in dit arm vers, zijn nijd |
While he insults o'er dull and speechless tribes. |
Treft slechts de suffe analfabeten-horden. |
And thou in this shalt find thy monument, |
En gij zult hier uw monument in vinden |
When tyrants' crests and tombs of brass are spent. |
Als 's keizers kroon en bronzen graf verzwinden. |
| |
H.J. de Roy van Zuydewijn
De jaren negentig zijn wat de vertalingen van Shakespeare's sonnetten betreft rijk geweest. In 1993 verscheen die van Peter Verstegen en in 1997 verschenen vertalingen door H.J. de Roy van Zuydewijn en Arie van der Krogt. De laatste twee staan in hun opvattingen over de weergave van Shakespeare's sonnetten tegenover elkaar.
H.J. de Roy van Zuydewijn heeft enkele dichtbundels op zijn naam staan, maar is vooral bekend geworden door zijn vertalingen van de Ilias en de Odyssee. Ook hij heeft zijn Shakespearevertaling voorzien van een inleiding. Hij besteedt daarin kort aandacht aan de onduidelijkheden omtrent de identiteit van Shakespeare en de aard van de uitgave van de sonnetten, maar komt tot de conclusie dat het niet mogelijk is een juistere volgorde te bepalen. Hij stelt vast dat in het deel dat geadresseerd is aan de Fair Youth nog enige sprake is van een ontwikkeling. Als getuige daarvan komt het woord Time negenenzeventig keer voor, terwijl dat in de gedichten voor de Dark Lady geheel ontbreekt.
De Roy van Zuydewijn besteedt veel aandacht aan de seksuele component in het taalgebruik van Shakespeare. Aan de ene kant beaamt hij deze onderstroom in de taal van de dichter, anderzijds relativeert hij deze door zich te verzetten tegen een al te eendimensionale (homo-)seksuele interpretatie, zoals deze door Joseph Peguigney voorgesteld werd in Such is my love, A Study of Shakespeare's sonnets. De Roy van Zuydewijn wijst er ook op dat men er voor moet waken het ‘ik’ dat in de gedichten voorkomt voor honderd procent gelijk te stellen aan de dichter.
Hoewel hij zich verzet tegen al te eenzijdige seksuele interpretaties neemt De Roy van Zuydewijn die seksuele ondertoon nadrukkelijk mee in zijn vertaling. Een enkele keer schiet hij daarbij naar mijn gevoel enigszins door. Zo
| |
| |
laat in sonnet 143 een ‘careful housewife’ haar kind even los om ‘one of her feathered creatures’ (een hoen, dus) te achterhalen, omdat dit ‘broke away’. Dit ontsnappen vertaalt De Roy van Zuydewijn met ‘dreigt vreemd te gaan’. Vreemd is het dat hij in de sonnetten 3 en 77 ‘glass’ vertaalt met ‘glas’, terwijl er duidelijk een spiegel bedoeld wordt. Het optreden van ‘Jan Boezeroen’ (als vertaling van ‘Needy nothing’ in sonnet 66) doet aan als een Fremdkörper in Shakespeare's Elizabethaanse wereld. Zo kleven er wel meer schoonheidsfoutjes aan zijn werk. Wanneer Shakespeare ‘things unrespected’ ziet, ziet De Roy van Zuydewijn ‘iets ongewis’ en in hetzelfde sonnet (43) schrijft Shakespeare ‘where dreams do show thee me’, een formulering die de droom de macht in handen geeft. De vertaler haalt die spanning uit de regel: ‘als ik van jou mag dromen’. Soms siert hij Shakespeare's origineel nog wat op, ‘the dear repose’ (27) wordt dan ‘een zoete rustplaats’.
De Roy van Zuydewijn heeft regelmatig mooie vondsten. Zo vertaalt hij de eerst regel van sonnet 29, ‘When, in disgrace with Fortune and men's eyes,’ met: ‘Als, door fortuin en 's mensenoog versmeten. Ook zijn vertaling van het begin van sonnet 33 mag er meer dan wezen:
Full many a glorious morning have I seen |
Vaak zag ik hoe de stralende ochtendstond |
Flatter the mountain tops with sovereign eye, |
met vorstelijk oog de top der bergen vleide, |
Kissing with golden face the meadows green, |
het weigroen kuste met zijn gouden mond, |
Gilding pale streams with heavenly alchemy, |
en hemels goud in bleke stromen leidde - |
Anon permit the basest clouds to ride, |
om plots de laagste wolken toe te staan |
With ugly rack on his celestial face, |
met slierten mist zijn aanschijn te bevlekken, |
And from the forlorn world his visage hide, |
steels en onteerd op 't westen af te gaan |
Stealing unseen to west with this disgrace. [...] |
en 't zicht aan 's werelds wanhoop te onttrekken. [...] |
Ondanks het knappe van de vertaling is er aan dit fragment al iets af te lezen van een taalkundig verschil tussen Shakespeare en De Roy van Zuydewijn. De vertaler laat Shakespeare's puntigheid nog wel eens verdwijnen in volzinnen. Natuurlijk schreef Shakespeare die ook, maar diens ritmiek is vaak afgemetener. In een poging ‘de renaissancistische dictie van de sonnetten recht te doen’ (flaptekst), tilt De Roy van Zuydewijn de sonnetten taalkundig naar een classicisme dat niet per sé een kenmerk van Shakespeare's taal is. De grammaticale structuur in de vertaling lijkt me vaak ingewikkelder dan in Shakespeare's origineel. Shakespeare heeft de neiging bij elkaar behorende zinsdelen dicht op elkaar te plaatsen. Door de zinsdelen verder uit elkaar te plaatsen rekt De Roy van Zuydewijn de spanning in de zinnen vaak op.
| |
| |
| |
Arie van der Krogt
Waar de vertaling van De Roy van Zuydewijn nogal eens gecompliceerd is, streeft Arie van der Krogt, zo lijkt het, naar het tegenovergestelde. Het eerste kwatrijn van sonnet 59 dient als motto bij zijn voorwoord:
If there be nothing new, but that which is |
Als niets ooit nieuw is, maar als wat bestaat |
Hath been before, how are our brains beguiled, |
Reeds eerder was, waarom speurt dan ons brein |
Which, labouring for invention, bear amiss |
Naar nieuwigheden, met als resultaat |
The second burden of a former child! |
Weer zwanger van een eerder kind te zijn? |
Naar aanleiding hiervan vraag hij zich af wat aan de reeds bestaande vertalingen nog is toe te voegen. ‘En dan nog wel door iemand die geen letterkundige is, maar een tekstdichter en liedjeszanger?’ Zijn antwoord klinkt, waarschijnlijk onbedoeld, polemisch: ‘Wat mij voor ogen stond was een vertaling met de directheid en de emotie van een songtekst. Een vertaling die gevoeld kan worden. Een vertaling in poëzie.’
Dat lijkt te suggereren dat het de andere vertalingen aan poëzie zou ontbreken, hetgeen natuurlijk nonsens is. Je zou zelfs kunnen zeggen dat sommige vertalingen juist teveel geleden hebben aan de neiging poëtisch te willen zijn. Het is evident dat Van der Krogt er in geslaagd is Shakespeare om te zetten in direct aansprekende Nederlandse teksten, maar een nadeel is dat zijn vertalingen Shakespeare's taal aanmerkelijk eenvoudiger voorstellen dan die in werkelijkheid is. Hieronder volgen naast elkaar het eerste kwatrijn van sonnet 43 en de vertaling van Van der Krogt:
When most I wink, then do mine eyes best see, |
Als ik mijn ogen sluit, zie ik het meest, |
For all the day they view things unrespected, |
Omdat ik overdag het mooiste mis; |
But when I sleep, in dreams they look on thee, |
Maar dromend haal ik jou steeds voor mijn geest: |
And darkly bright, are bright in dark directed. |
Een duister licht verlicht de duisternis. |
Mooie vondsten zijn de klank- en betekenisherhalingen en -tegenstellingen in de vierde regels die dezelfde effecten bij Shakespeare goed representeren, maar aan de eerste twee regels is de vereenvoudiging goed af te lezen. Een ander voorbeeld, de eerste vier regels van sonnet 95, waarin min of meer hetzelfde gebeurt:
How sweet and lovely dost thou make the shame |
Je schoonheid heeft de schande afgedekt, |
Which, like a canker in the fragrant Rose, |
Die graag, als bladluis in een rozenknop, |
Doth spot the beauty of thy budding name! |
Je pas ontloken naam en faam bevlekt: |
O in what sweets dost thou thy sins enclose! |
Hoe mooi zijn al je zonden weggestopt! |
| |
| |
Ook Van der Krogt smokkelt regelmatig met Shakespeare's ritmen, maar dat kan ook bijna niet anders. Shakespeare hapert en is plotseling weer vloeiend waar de Nederlandse woordvolgorde dat vaak onmogelijk maakt. Voorbeelden daarvan zijn te vinden in de vijfde, elfde en veertiende regel van sonnet 27. Het past in Van der Krogts opvattingen dat hij, waar Shakespeare zichzelf onderbreekt, vloeiende zinnen maakt. Dat levert in het Nederlands mooie inzichtelijke, maar ‘eenvoudiger’ versies op:
Weary with toil, I haste me to my bed, |
Moe van het reizen haast ik mij naar bed: |
The dear repose for limbs with travel tired, |
De rustplaats, als mijn lijf is uitgeblust; |
But then begins a journey in my head |
Maar dan weer wordt mijn geest in gang gezet, |
To work my mind, when body's work's expired. |
Dan maalt mijn hoofd, als 't lichaam eenmaal rust. |
For then my thoughts (from far where I abide) |
Want ver van jou beginnen mijn gedachten |
Intend a zealous pilgrimage to thee, |
Een vrome bedevaart om jou te vinden. |
And keep my drooping eyelids open wide, |
Met lome ogen tuur ik lange nachten |
Looking on darkness which the blind do see. |
In 't duister, dat wel zichtbaar is voor blinden. |
Save that my soul's imaginary sight |
Denkbeeldig laat mijn ziel jouw schaduwbeeld |
Presents thy shadow to my sightless view, |
Tevoorschijn komen voor mijn blind gezicht; |
Which like a jewel (hung in ghastly night) |
In 'bange donker blinkt dan een juweel, |
Makes black night beauteous and her old face new. |
Dat 't duister mooi maakt en de nacht verlicht. |
Lo, thus by day my limbs, by night my mind, |
Mijn geest reist 's nachts, mijn lichaam overdag; |
or the, and for myself, no quiet find. |
Het is om jou dat ik nooit rusten mag. |
| |
Peter Verstegen
Hoewel de vertaling van Peter Verstegen jaren eerder verscheen dan die van De Roy van Zuydewijn en Van der Krogt, noem ik hem hier als laatste, omdat zijn uitgave door de anderen steeds als ijkpunt genoemd wordt. Dat is niet zo gek, niet omdat De Roy van Zuydewijn en Van der Krogt mindere vertalers zouden zijn of ze zijn vertaling geplunderd zouden hebben - ze zijn hooguit ándere vertalers - maar omdat Verstegens uitgave voorziet in veel informatie. Het eerste deel van zijn vertaling bevat een Engelse versie en Verstegens vertaling. Het grootste deel van het boek gebruikt Verstegen voor zijn commentaar. Naast ‘een zo letterlijk mogelijke’ prozavertaling van ieder sonnet geeft hij in mini-essaytjes bij ieder gedicht informatie over bijzondere (bij)betekenissen van Shakespeare's woorden, verklaart waar nodig de Elizabethaanse achtergrond, verstrekt biografische gegevens en plaatst motieven in de traditie. Dat maakt de uitgave tot de meest complete van de Nederlandse vertalingen, ook voor de lezer die interesse heeft in de theorieën rond de identiteit van de in de gedichten ‘optredende’ personages.
Vooral Verstegens toelichtingen op Shakespeare's taalgebruik en de bronnen die Shakespeare wellicht gebruikt heeft, zijn voor het inzicht in de gedichten van grote waarde, maar of zijn vertalingen daarmee zonder meer beter zijn,
| |
| |
is nog maar de vraag. Omdat hij een vrijwel letterlijke prozavertaling opneemt, kan hij zich gemakkelijker dan andere vertalers vrijheden veroorloven. De lezer kan het proces van de letterlijke vertaling tot de poëtische volgen en daarmee zijn Verstegens vrijheden controleerbaar en min of meer geëxcuseerd.
Het is overigens de vraag in welke mate die prozavertaling letterlijk is. De eerst vier regels van sonnet 2 (‘When forty Winters shall besiege thy brow, / And dig deep trenches in thy beauty's field, / Thy youth's proud livery, so gazed on now, / Will be a tattered weed of small worth held.’) zet Verstegen als volgt in proza om: ‘Als je oud bent en je gezicht wordt belegerd door veertig winters, als je schoonheid een slagveld wordt, doorgroefd met greppels, zal het trotse livrei van je jeugd, waar nu zo naar gestaard wordt, een waardeloos vod zijn.’ Zijn poëtische vertaling luidt: ‘Als veertig winters je gelaat belagen, / Je schoonheid slagveld wordt, doorgroefd, doorleefd, / Is 't fier kleed van je jeugd, nu vol behagen, / Een lorrig vod waar niemand meer om geeft.’
Al in de eerste vertaling laat Verstegen zich door de beeldspraak, die het verstrijken van de tijd voorstelt als oorlogvoering, op sleeptouw nemen en verliest hij uit het oog dat ‘Als je oud bent’ er helemaal niet staat en dat ‘forty Winters’ onderwerp is bij ‘dig deep trenches’. Er staat niet dat ‘je schoonheid een slagveld wordt’, er staat dat veertig winters diepe groeven (loopgraven?) in ‘thy beauty's field’ (zullen) graven. De beeldspraak die als een fluïdum rond Shakespeare's sonnet zweefde, wordt tot hoofdzaak gemaakt. Sonnet 43 luidt in de poëtische vertaling van Verstegen:
When most I wink, then do mine eyes best see, |
In diepste slaap pas onderscheid ik scherp, |
For all the day they view things unrespected, |
Want heel de dag ziek ik wat mij niet zint, |
But when I sleep, in dreams they look on thee, |
Maar van mijn droom ben jij het onderwerp |
And darkly bright, are bright in dark directed. |
Dat ik, blind ziend, in mijn zwart blikveld vind. |
Then thou whose shadow shadows doth make bright, |
Jij wiens afschaduwing het duister temt, |
How would thy shadow's form form happy show |
Hoe blij zal van je schaduw 't wezen zijn |
To the clear day with thy much clearer light, |
Bij dag, waarop je zoveel lichter bent, |
When to unseeing eyes thy shade shines so? |
Als reeds je schim voor 't nietsziend oog zo schijnt! |
How would (I say) mine eyes be blessèd made, |
Hoe heerlijk wordt mijn oog door jou gestreeld |
By looking on thee in the living day, |
Wanneer ik je in 't levend licht hervind, |
When in dead night thy fair imperfect shade |
Nu in het duister zelfs je schaduwbeeld |
Through heavy sleep on sightless eyes doth stay? |
Nog zichtbaar blijft als slaap het oog verblindt! |
All days are nights tot see till I see thee, |
Mijn dag is nacht tot ik terug zal komen, |
and nights bright days when dreams do show |
Mijn nacht dag als ik jou zie in mijn dromen. |
thee me. |
|
Meteen in de eerste regel ‘bewerkt’ Verstegen het sonnet en maken ‘de gesloten ogen’ plaats voor ‘diepste slaap’ die bij Shakespeare pas in de derde regel
| |
| |
opduikt. Hij maakt ‘ik’ tot onderwerp, waar Shakespeare's origineel ‘eyes’ als onderwerp hanteert. Het symmetrische klankspel uit de vierde regel verdwijnt. De dubbele schaduw uit de vijfde regel sneuvelt en ‘door jou gestreeld’ is een interpreterende vertaling van ‘be blessed made’, waardoor het ‘gezegende’ afgezwakt wordt tot slechts ‘gestreeld’. Door van ‘verblindt’ in de twaalfde regel een werkwoord te maken en het in rijmpositie te plaatsen krijgt het de nadruk die in Shakespeare's versie juist ligt op ‘stay’.
| |
Onvertaalbaar
Aan Verstegens hertalingen is goed te zien voor welke moeilijkheden een vertaler komt te staan als hij streeft naar een ‘poëtisch’ equivalent van Shakespeare's gedichten. Vertaling van diens sonnetten is een Sisyphusarbeid en derhalve per definitie gedoemd te mislukken. Ze zullen altijd hier te breed en daar te kort zijn, de ene keer moet betekenis verloren gaan omwille van de klank, een andere keer is het ondoenlijk het ritme te handhaven, een volgende maal moet de zinsvolgorde buigen voor het rijm en dit alles ook nog talloze malen vice versa. Iedere poging een van Shakespeare's sonnetten te vertalen bewijst het gelijk van Gottfried Benn toen hij in zijn Lezing in Knokke beweerde: ‘volgens mij zijn gedichten onvertaalbaar: het woord is geen aanduiding van iets, maar het bezit het wezenlijke en dubbelzinnige van de natuurlijke dingen, het kent een latent bestaan dat niet valt over te dragen op het woord van een andere taal.’
Bij alles wat ik hier beweerd heb, dien ik dus eigenlijk tegelijkertijd de vertalers mijn excuses aan te bieden. Op iedere vertaling is immers wat af te dingen. Het respect voor hen die zich zolang overgaven aan dienstbaarheid aan Shakespeare's sonnetten is er niet minder om. Het streven naar een ‘absolute’ vertaling houdt hen in gang - in de wetenschap dat die niet bestaat - en dat op zich verdient alle bewondering.
Hierdoor zijn er drie hedendaagse vertalingen beschikbaar die de toegankelijkheid van Shakespeare's sonnetten enorm vergroten en daar kan de lezer zijn voordeel mee doen.
| |
Hugo Claus
Toen Hugo Claus (in 1986 in een reusachtige oplage verschenen als bijlage van Knack Magazine, in 1987 uitgegeven door De Bezige Bij en inmiddels opgenomen in zijn Gedichten 1948-1993) zijn Sonnetten publiceerde, greep hij niet alleen terug op de vorm die hij al hanteerde in zijn debuut, Kleine reeks (1947), maar ook op de sonnetten van Shakespeare. De sonnetvorm wees daar op en ook het motto dat hij ontleende aan het 38ste sonnet
| |
| |
van Shakespeare: ‘If my slight Muse do please these curious days, / The pain be mine, but thine shall be the praise.’
Claus heeft zich niet aan ‘vertalingen’ gewaagd, maar beweegt zich ‘in de marge’ van Shakespeare's sonnetten. Hij gebruikt uit diens gedichten motieven en zinswendingen die hij vervolgens volkomen naar zijn hand zet. Meestal herneemt hij een bepaald sonnet, maar hij schrikt er ook niet voor terug elementen uit verschillende van Shakespeare's sonnetten in één gedicht onder te brengen.
De flaptekst van Claus' bundel zegt: ‘Onderwerp is de liefde - het enige object van de taal is het prijzen van de geliefde, de Muze’. Evenals bij Shakespeare is zijn Muze niet abstract, maar de geraffineerde gelijkschakeling - die dat tegelijkertijd natuurlijk niet is - van de Muze met de geliefde maakt bij beide dichters dat hun werk ‘aards’ is. Geen van beiden schrikt terug voor banaliteiten of rechtstreekse emoties. Het verschil zit hem in de vorm. Shakespeare's poëzie is zeer vormvast. Claus' sonnetten zijn geen Elizabethaanse en variëren regelmatig het rijmschema. Puristen zouden het qua vorm ‘slordige sonnetten’ kunnen noemen. Toch liegt Claus als hij in Sporen over zijn eigen gedichten schrijft: ‘Dat lied van mij verdient zijn naam niet, / het zoekt zijn maat, het krijgt geen toon, / het kwakkelt, hinkt en struikelt.’ Zolang dit slaat op Claus' afkeer van vaste vormen kan het waar zijn, dat zijn lied ‘geen toon’ zou krijgen is onwaar. De motieven mogen deels aan Shakespeare ontleend zijn, de toon is onmiskenbaar Claus: hoezeer het onderwerp of de emotie ook kunnen aangrijpen, hij haalt de emotionaliteit steevast onderuit door in zijn taal een badinerende schouderophaal te verwerken. Claus vijftiende sonnet is een variant op Shakespeare's 107e, dat hier eerder opgenomen is in de vertaling van Van Elden:
Jaren geleden kon ik dromen
(o infantiele profetische ziel)
van de dingen die zouden komen,
fataal als de uitvinding van het wiel.
Nu is de wereld sterfelijk als ik,
Alleen onzekerheid geeft mij een kick,
Dromen jaag ik naar de zolder
waar de domme kinderen wonen.
Ik lieg. Er is nog één dolle kolder
en dat is zij over wie ik bericht
in dit gelovig klinkgedicht,
de laatste van mijn demonen.
| |
| |
Claus' gedicht lijkt een terugblik van de dichter die sonnet 107 schreef. Volgens de eerste strofe had die nog toekomstverwachtingen en dromen. In tegenstelling tot de ‘mortal moon’ die bij Shakespeare ‘her eclips endured’ heeft, wordt botweg de dood in de ogen gekeken en de ‘incertainties’ die bij Shakespeare zichzelf alleen nog als zekerheden kroonden, worden zelfs ‘een kick’. Met geloof en dromen wordt hardhandig afgerekend, op één na. Hoewel, één? Wie is ‘de laatste’? Zij? Of dit gelovig klinkgedicht? Of allebei. De schampere schouderophaal zit in ‘dolle kolder’ en ook wel in ‘demonen’ - uiteindelijk worden dromen dát.
Claus' volgende gedicht is een schitterende en ontroerende variant op het 71e sonnet dat ik hier eerder opnam in de vertaling van Albert Verwey:
Als dan het koperen keteltje vol as
van wat ik was wordt leeggeschud
mijn lief, sta daar niet voor schut
en veeg de rimmel van je wangen.
Denk aan de vingers die deze regels schreven
in onze tijd van verlangen
en die je streelden tijdens hun leven.
En lach om wat ik was, onder meer
het gesnurk in de bioscoop,
de onderbroek die steeds afzakte,
de debiele grap en de logge loop
toen ik je nu warme weelde pakte.
In de eerste strofe, met het Shakespeareaanse klankspel as/wat/was/gras, wordt ‘mijn lief’ op aanmerkelijk rauwere manier dan bij Shakespeare aangeraden ‘no longer [to] mourn for me’. In tegenstelling tot Shakespeare's sonnet wordt haar juist wel aangeraden ‘the hand that writ it’ te herinneren. Evenals in de flaptekst worden ‘schrijven’ (de muze) en ‘strelen’ (de geliefde) op elkaar betrokken en door de achtste regel wordt Claus' versie lichamelijk en direct. Het sextet van Claus gaat veel verder dan Shakespeare's sonnet. Hij wacht niet op ‘the wise world’ to ‘mock you with me’, heeft al in de eerste strofe geprobeerd te voorkomen dat ‘zij’ bespot kan worden en neemt genadeloos de zelfspot ter hand. Claus' versie eindigt in het leven: ‘nu’. Het haakt in bij het sextet van Claus' eerste sonnet, dat
| |
| |
het vijftiende van Shakespeare herschrijft:
Daarom moet ik nu radeloos
dat ik je zie uitgestald,
je jonge tover als nooit tevoren,
een naakt monument dat straffeloos
voor mijn ogen voorover valt.
Radeloos moeten we ons vastklampen aan het ‘ene moment van de jonge tover’, het nu - voordat ‘forty Winters shall [...] dig deep trenches in thy beauty's field.’
Claus' obsessie met de geliefde muze kan wedijveren met die van Shakespeare. In zijn sonnet IX herneemt hij Shakespeare's 27e sonnet (zie de vertaling van Arie van der Krogt) en in de tweede regel het thema van de driehoeksverhouding:
Weer alleen in mijn nest, bek-af.
Zij ligt bij die andere man te bekomen.
Ik reis in mijn hoofd, in het koren en kaf
Mijn dromen sleuren zich voort op hun knieën.
Zij wolenwieken naar haar
als zovele blinden aan het skiën,
zij maken zoveel blunders en misbaar
dat daar haar schaduw begint te glimmen.
Als amber. Als het morgengrauw
maakt zij het zwart onzwart
en ik kan niet bedaren, ik klauw
naar de licht plek van haar hart,
naar dat licht dat maar niet wil dimmen.
In de tweede strofe contrasteren Claus' kreupele dromen hevig met Shakespeare's ‘zelous pilgrimage’. Shakespeare's blinden komen in groteske actie terug. Claus concretiseert het ‘jewell’ tot kostbaar amber en het liedje van verlangen eindigt met een zelfde onrustig slotakkoord als bij Shakespeare. Claus' versie van dit sonnet zit dus nogal dicht tegen het origi- | |
| |
neel aan, zijn versie van sonnet 31 (eerder opgenomen in vertaling van De Roy van Zuydewijn) gaat echter voor een groot deel zijn eigen gang. In Shakespeare's sonnet zijn de gestorven liefdes als het ware ‘opgenomen’ in de geliefde ‘thou’. In Claus' sonnet XII komt de geliefde niet voor, Shakespeare's lief verzacht de pijn, bij Claus is er geen troost. Het is een gebed om de vuilnisman Dood en de door Shakespeare zoveel genoemde aartsvijand Tijd, maar vooral de spijt, de rouw en de buurman te laten stoppen met de gevolgen. Een grimmige variant:
Ik laat mij niet door wroeging verblinden,
maar toch, wat heb ik al niet verzuimd
toen zij nog leefden die ik beminde
en die de vuilnisman Dood heeft opgeruimd?
Tijd, die tijdloze creature,
heeft mijn vrienden vermoord,
in het niets gejaagd, ontspoord.
Vaak voel ik nog hun kwetsuren
die ik had kunnen verzachten
misschien, natuurlijk, allicht.
Mijn buurman bonkt op de muren
als hij hen hoort kermen in mijn nachten.
Verlies wordt niet verlicht.
Schei uit, spijt, rouw, naaste geburen.
Claus' vijftien sonnetten ‘in de marge’ van Shakespeare's grote werk is zíjn antwoord op de door Arie van der Krogt geciteerde vraag uit het 59ste sonnet. Een creatief antwoord, dat Shakespeare's sonnetten in het hedendaagse plaatst en laat zien dat Claus ongelijk heeft als hij in zijn eerste sonnet schrijft ‘dat de meeste dingen volmaakt zouden zijn / op één moment en dan doven.’ Integendeel, we moeten blijven klauwen ‘naar dat licht dat maar niet wil dimmen.’
| |
Literatuur
Shakespeare's sonnetten vertaald door (nagedicht door) Albert Verwey. N.V. Uitgeverij voorheen C.A. Mees, Santpoort, MCMXXXIII. |
Shakespeare's sonnetten in het Nederlands vertaald en ingeleid door W. van Elden. |
L.J.C. Boucher, 's-Gravenhage, MCMLXVI. William Shakespeare, Sonnetten. Vertaald en van commentaar voorzien door Peter Verstegen. Amsterdam, Uitgeverij G.A. van Oorschot, 1993. |
William Shakespeare, De sonnetten, vertaald door H.J. de Roy van Zuydewijn. |
Amsterdam, Uitgeverij De Arbeiderspers, 1997. |
William Shakespeare, Sonnetten, vertaald door Arie van der Krogt. Rotterdam, Ad. Donker, 1997. |
Hugo Claus, Sonnetten. |
Amsterdam, De Bezige Bij, 1988. |
Ron Elshout (1956) is redacteur van BZZLLETIN
|
|