| |
| |
| |
Marja Pruis
Een stil water
Het dubbelleven van Hella S. Haasse
Zo'n vijfentwintig jaar geleden kwam Hella Haasse bij ons op school voorlezen uit eigen werk. Oeroeg was natuurlijk vaste prik op de verplichte leeslijst, want dun en makkelijk leesbaar; des te meer verrast was ik oprecht geraakt te worden door de treurige onderstroom van het verhaal over de onmogelijke vriendschap tussen een Nederlandse en Indische jongen. Toch was degene die dit verhaal had geschreven niet direct iemand naar wie mijn belangstelling uitging en haar optreden in de aula van onze school vergrootte mijn nieuwsgierigheid niet. Wél knoopte ik in mijn oren wat ze zei over de nieuwe generatie schrijvers die eraan stond te komen. Ze noemde wat namen, onder andere Doeschka Meijsing en Dirk Ayelt Kooiman. Dié moesten we gaan lezen. Aldus geschiedde. Hella Haasse zelf was eigenlijk van vóór mijn tijd.
Dat gevoel heb ik gehouden, terwijl Hella Haasse natuurlijk totaal ván mijn tijd is, want ze schreef maar door en schrijft nog steeds. Omdat zij nooit onderwerp is van enige polemiek, en evenmin voorzover ik weet zelf aan heftige debatten deelneemt, is het echter alsof zij deze werkelijkheid al is ontstegen. Heel soms zie je haar op televisie, de koningin interviewend (!), zachtaardig reagerend op de plagerige vragen van Adriaan van Dis, of ontroerd een favoriet gedicht van Kavafis voorlezend, nog niet vermoedend dat de programmamaker daar straks een stemmig candlelight-deuntje bij zal laten klinken.
Zo kan ik me geen idioter schrijversontmoeting herinneren, geregistreerd voor de televisiecamera's, dan die tussen Hella Haasse en Willem Frederik Hermans ter gelegenheid van een tentoonstelling over Hermans. Beiden waren volstrekt zichzelf, dat wil zeggen: Hermans snorkend en kakelend, zich vrolijk makend over de gekken die hem zijn leven lang omringen, Haasse beleefd meelachend, af en toe een verstandige vraag te berde brengend in de hoop toch nog zoiets als een gesprek op gang te brengen. ‘Ik ben niet zo satirisch als hij,’ zei Hella Haasse vorig jaar in een interview over Hermans met wie ze zelfs bevriend bleek te zijn geweest, ‘maar ik heb wel gevoel voor humor, en dat had hij ook in sterke mate.’
Ondanks dat gevoel voor humor kleeft aan Hella Haasse de ernst, zoals aan Hermans de wrok, aan Mulisch de ambitie en aan Reve de dubbelzinnigheid. Het is haar kracht én haar zwakte. Haasse is typisch het voorbeeld van een schrijver die onderzoeker en beschouwer is, humanistisch en door-endoor positief, ‘een denkend mens met verantwoordelijkheidsgevoel’ zoals ze
| |
| |
zichzelf typeert in Zelfportret als legkaart (1954). Haar romans, toneelstukken en essays zijn het resultaat van het verlangen naar dieper inzicht en zingeving, van haar eigen bestaan via dat van anderen. Waar Hermans, Mulisch en Reve op vurige bewondering en tegenstand stuiten, vaart Haasse op een kalme zee van welwillendheid. Zij geniet het zeldzame voorrecht zowel aan de rand van het zwembad te worden gelezen als in de studiezaal en, met enkele uitzonderingen als recensies van Hans Warren daargelaten, gunstige kritieken te krijgen. Veelgelezen, veelgeprezen en vaak gelauwerd, in vele talen vertaald en in evenveel landen succesvol, lijkt Hella Haasse bij leven al de staat der onsterfelijkheid te hebben bereikt. Een staat die niet helemaal strookt met een veelgehoorde verzuchting onder beroeps- en andere lezers: ‘Ik héb niet zoveel met Hella Haasse.’
| |
Distantie en beheersing
foto: Jeroen van Putten
Een redacteur van haar uitgeverij vertelde me een tijdje geleden dat iedere auteur last heeft van slechte recensies en daar een tijdlang onder gebukt gaat, ‘behalve zo iemand als Hella Haasse.’
Waarschijnlijk is het dat stoïcijnse gemoed, even afgezien van intelligentie, ijver en schrijftalent, dat maakt dat Hella Haasse als enige schrijfster de ‘hors concours’-regionen der vaderlandse letterkunde heeft bereikt. Zij is vrouw, maar presenteert zich niet als zodanig. Haar werk is nadrukkelijk niet-sentimenteel, niet-anekdotisch, niet-modieus en op een bepaalde manier zelfs niet-persoonlijk. Nu ik Oeroeg (1948) voor de gelegenheid heb herlezen, valt het me op hoe ouwelijk dit boek in zekere zin is. In het debuut van de dertigjarige is de rijpere schrijfster, met haar voorkeur voor het kalme, soms zelfs steile, mannelijke vertelperspectief, al helemaal aanwezig. De natuur mag het niet-kalme, de duisternis, voor haar rekening nemen. De Indische natuur, en in haar niet-Indische werk ‘het bos’, is steeds het grote projectiescherm voor alles wat niet-verstandelijk is. Heftige hartstochten verdwijnen in de peilloze diepten van het meer van Telaga Hideung, of in die van een middeleeuws dicht woud. Prachtig natuurlijk dat innerlijke krachten en vleselijke verlangens ongekend groot blijven, maar teleurstellend dat ze in hun onkenbaarheid al verdwenen zijn voordat ze echt zichtbaar waren.
Distantie en beheersing, het zijn de pijlers van Haasse's schrijverschap. Eerder maakt Haasse de dingen groot en wijsgerig dan intiem en anekdotisch. Er is geen zweem van tempo doeloe in haar Indische romans, wat op zichzelf, bij alle natuurbeschrijvingen en Indische uitdrukkingen, een wonderbaarlijke prestatie is. De keerzijde hiervan is dat in feite de broeierige hitte ook nergens toeslaat. Geen tempo doeloe, maar ook geen stille kracht.
| |
| |
| |
Een mozaïekwerk
Maar klopt dat wel, van dat ontbreken van stille kracht? Als ik haar vroege psychologische romans herlees, De verborgen bron (1950) en Cider voor arme mensen (1960), valt me de heftigheid op waarmee haar personages hun persoonlijke vrijheid verkennen en zoeken naar de bron van creativiteit. Vooral De verborgen bron, dat inmiddels in Italië een bloeiend tweede leven leidt (‘een prachtig boek’, ‘een van de meesterwerken van deze eeuw’ jubelen de recensenten), is te lezen als de beginselverklaring van een schrijver. In deze roman raakt een man, Jurjen Siebeling, in de ban van de vroegere bewoonster van het landgoed waar hij tijdelijk verblijft, louter op grond van verhalen, een enkel geschilderd portret en zijn verbeelding. Ironischerwijs is die vrouw de moeder van zijn eigen vrouw van wie hij vervreemd is geraakt. Haasse maakt het volstrekt invoelbaar en logisch dat Siebeling meer affiniteit heeft met het getourmenteerde bestaan van zijn schoonmoeder, in wie hij een warm kloppend hart vermoedt, dan met haar koude dochter die niet aan het bestaan van haar moeder herinnerd wil worden. Toch doet Haasse hem op een bepaald moment tot een ander inzicht komen. Als hij een foto ziet van zijn vrouw als klein kind, stijfjes ingeklemd tussen beide grootouders die het niet na kunnen laten haar met haat jegens haar verdorven moeder op te voeden, ziet Siebeling plotseling haar tragiek.
In De verborgen bron brengt Haasse via Siebelings ontdekking de positieve medemenselijke houding onder woorden van waaruit zij schrijft. ‘Ik keek naar de mensen om mij heen, mijn hart stroomde vol van een ontroering die méér was, machtiger was, dan medelijden alleen. Ik zag dat het leven op aarde voor de mens vaak rampzalig, dwaas en vervloekt was, maar het scheen mij plotseling groots toe in zijn onverklaarbaarheid.’ De dingen zijn onverklaarbaar, maar groots. Achtenveertig jaar nadat zij dit opschreef, verwoordt zij dit levensgevoel aldus in een interview: ‘Ik lijd er niet onder dat ik niks weet. Ik wil liever datgene wat ik wél begrijp in een mozaïekwerk bij elkaar brengen.’
| |
Afstand opheffen
In Cider voor arme mensen gaat het, via het verhaal van twee mensen die zich in een buitenechtelijke verhouding willen verliezen, om de existentialistische vraag: begeef je je in de wereld of houd je afstand? Plotseling zie je de beheerste schrijfster worstelen met die vraag. De verbeelding is voor haar de redding van een beheerst bestaan in de zijlijn; haar romans en verhalen zijn pogingen deel te nemen aan die wereld.
‘Afstand opheffen’, daar is het haar als schrijfster allemaal om te doen.
| |
| |
Afstand tot het verleden, de omgeving, tot zichzelf. In haar werk roert ze zich, daarboven is er het rimpelloze oppervlak van een oud huwelijk met kinderen en kleinkinderen. Zo hoort het ook bij echte schrijvers, vindt Hella Haasse. In een van haar essays in Uitgesproken, opgeschreven (1996) stelt ze dat de kortste biografieën die van belangrijke schrijvers zijn. Echte schrijvers leiden weinig spectaculaire levens. De feiten van de levens van Jane Austen, Emily Brontë, Hans Christian Andersen, Gustave Flaubert en Simon Vestdijk zijn in enkele regels samen te vatten en staan in geen verhouding tot de grootsheid van hun oeuvre. Integendeel. Hun werk bewijst dat hun eigenlijke leven zich afspeelde onder de oppervlakte van het voor anderen waarneembare bestaan.
Zij illustreert deze stelling met behulp van twee biografische schetsen van de achttiende-eeuwse vrouwen die vaker bij Hella Haasse opduiken: Belle van Zuylen en Charlotte Sophie Bentinck. Het ene leven dient als voorbeeld van het gebeurtenisloze leven van de schrijver voor wie het schrijven levensdoel op zich is; het andere leven, van mevrouw Bentinck, is een en al intrige en schandaal, van iemand voor wie schrijven een middel is om haar maatschappelijke doel te bereiken. Om het leven van de niet-schrijver te portretteren, kunnen alle materialen en technieken van dienst zijn, betoogt Haasse. De biograaf van een schrijver daarentegen heeft als eerste taak de ‘elementen van de kernsituatie’, her en der verstopt in het oeuvre, op te sporen en te ontleden.
| |
Innerlijke tegenstrijdigheid
Alsof ze haar toekomstige biograaf alvast een handreiking wilde bieden, kwam Haasse twee jaar geleden met het autobiografische Zwanen schieten (1997). Zou die biograaf nog enige aanvechting voelen Haasse's oefeningen in deelname Freudiaans te duiden, dan kan hij integraal passages uit Zwanen schieten overnemen, wat dat betreft is haar handreiking een nogal dubbelzinnige. Haasse schetst het milieu waaruit ze voortkomt als bolstaand van de opvoedingsnormen en -voorschriften. Discretie en ‘fair play’ waren uiterst belangrijk, evenals de noodzaak je ‘nooit te laten gaan’. Treffend beschrijft ze de groei van een buitenstaander, een dromer. ‘Het intense genot dat klankschoonheid me gaf, werd de maatstaf voor wat ik verwachtte van lichamelijke liefde. Muziek en litteratuur zijn me noodlottig geworden, in die zin, dat het imaginaire, de abstracte voorstelling, de geestdrift die taal en toon over kunnen brengen, het onmiddellijk beleven in de weg staan.’
Ze ziet zichzelf als erfgenaam van zowel een uitgesproken sensueel temperament van de kant van haar moeders moeder, als van een instinctieve terughoudendheid van haar grootvader van vaders kant. ‘Aan geen van beide
| |
| |
wezensgesteldheden heb ik me ooit met huid en haar, hart en ziel kunnen overgeven. Als een van de twee - tijdelijk - overheerst, blijft de andere kalm observeren, of met uitdagend commentaar aanwezig. Die innerlijke tegenstrijdigheid leidt tot een blokkade, tot onvermogen gevoelens te uiten, tenzij indirect, in verzonnen verhalen over bedachte personages, of door identificatie met leven en lot van mensen die ik heb waargenomen in de werkelijkheid nu en hier, of gevonden in de geschiedenis.’
Bij ieder ander zou je misschien je schouders ophalen bij zoveel zelfanalyse, maar uit de pen van de gereserveerde Hella Haasse zijn het goudklompjes. Samen met Zelfportret als legkaart dat ruim veertig jaar eerder is geschreven, vormt Zwanen schieten de gedroomde schrijversbiografie, door de schrijver zelf geschreven en door een biograaf niet meer te verbeteren.
| |
Intellectueel spel
In interviews heeft Hella Haasse vaak gezegd dat haar fantasie nooit zou kunnen overtreffen wat ze in archieven aantrof aan persoonlijke documenten. ‘Ik zag de opinies van mensen in hun eigen woorden, en hun gedachten over hun tijd en de mensen met wie ze omgingen. Dat vond ik veel spannender dan wat ik zelf zou kunnen verzinnen.’ Tegelijkertijd moet natuurlijk niet worden onderschat hoe sturend haar keuze van het materiaal is, en hoezeer de geslaagdheid van de roman staat of valt met de manier waarop ze het een en ander samensmeedt tot een nieuw geheel. Daar is ze heel goed in, blijkens ook weer haar laatste grote Indische historische roman, Heren van de thee (1992). Toch zijn haar historische romans niet echt aan mij besteed. Misschien zijn ze mij te braaf en te verantwoord, of misschien interesseer ik me ook niet echt voor de figuren over wie zij schrijft.
Om het nog erger te maken: ook op haar zuiver fictieve werk, romans als Huurders en onderhuurders (1971), De wegen der verbeelding (1983) en Berichten van het Blauwe Huis (1986), ben ik niet erg dol. Steeds zie ik wel een krachtige schrijfster aan het werk die schijnbaar moeiteloos de meest verschillende personages kan neerzetten, maar het overduidelijk intellectuele spel dat zij speelt met een verteller en romanfiguren is naar mijn smaak te ingenieus. Te knap en daardoor gewrongen.
Hella Haasse is voor mij dan ook meer een interessante schrijfster omdat zij al schrijvend probeert haar eigen leven als een samenhangend geheel te construeren, dan iemand wier afzonderlijke boeken ik een heel warm hart toedraag. Hoe directer ik haar eigen stem hoor, hoe meer ik haar werk waardeer. Haar historische romans vind ik te zeer gesublimeerd. Weer een Freudiaans woord dat ik alleen maar durf te gebruiken omdat zij dat zelf ook doet. In Zelfportret als legkaart schrijft Hella Haasse over haar eerste histori- | |
| |
sche roman, Het woud der verwachting (1949), die gaat over Charles d'Orléans: ‘Ik heb, zonder het te weten, Charles d'Orléans gekozen als hoofdpersoon van mijn roman, omdat ik in de vorm van zijn levensverhaal mijn probleem kon belijden. Het woud der verwachting is de verbeelding van eigen onzekerheid en levensangst, en tevens van de drang die te sublimeren [...].’
Al gaan dan ook al haar boeken, ongeacht het genre, over haarzelf (wederom uit Zelfportret als legkaart ‘Het masker, het decor, doet niet ter zake, wat ik ook schreef het ging over mijzelf.’), hoe minder decor, hoe beter het mij bevalt. In veel van haar werk, romans en essays, gaat ze zo behoedzaam te werk dat haar zinnen een beetje opdrogen of haar bedoelingen duister worden.
In de al eerder genoemde essaybundel Uitgesproken, opgeschreven wijdt zij bijvoorbeeld een intrigerend stuk, ‘Naar haar eigen beeld’, aan de uitvinder van de achttiende-eeuwse brievenroman, Samuel Richardson, en enkele van zijn Nederlandse navolgsters. Bij nader inzien blijkt deze informatie de kapstok voor een bredere verhandeling over de groei van de vrouw als auteur, tot vandaag de dag. Haasses analyse van de wijze waarop Betje Wolff en Aagje Deken en Belle van Zuylen het door Richardson geïntroduceerde thema van de wilskrachtige vrouw herscheppen naar hun eigen beeld, doet denken aan het betoog van Virginia Woolf in A room of one's own, haar beroemde lezingen over ‘de vrouw en de roman’. Woolf heeft het weliswaar over schrijfsters van een eeuw later, maar komt tot dezelfde conclusies. Emily Brontë en Jane Austen slaagden er volgens haar in, in tegenstelling tot Charlotte Brontë en George Eliot, het negentiende-eeuwse gangbare proza te adapteren voor eigen gebruik. Door de beperkingen van hun sekse te overstijgen, er in het geval van Jane Austen zelfs om te lachen, werden ze echt grote schrijvers. Aldus Woolf. Je zou willen dat Haasse evenals Woolf een sweeping statement zou doen, in plaats van altijd iemand te kiezen, in dit geval Richardson, die het woord voor haar doet. En dan is het ook nog eens iemand die zich op een veilige afstand van een eeuw of twee bevindt. In plaats van dat ze à la Woolf met grote stappen naar het heden beent om haar ideeën door te trekken naar het hedendaagse schrijfsterschap, houdt ze het bij een nogal vage slotopmerking over vrouwelijke auteurs van deze eeuw, waarvan de implicatie geloof ik is dat die ‘er nog lang niet zijn’.
| |
De burgertrut triomfeert
‘Hella Haasse en de opstandige vrouwen’ is een chapiter apart. Zoals ik al eerder vermeldde, kiest Haasse meestal een kalm, mannelijk vertelperspectief. Vooral in haar Indische romans zijn meisjes en vrouwen slachtoffers van
| |
| |
hun lot. Inlandse vrouwen zijn vroeg verwelkt in hun armoedige, arbeidzame en kinderrijke leven. Nederlandse vrouwen lijden aan hoofdpijn, hysterische toevallen en ongelukkige huwelijken. Zowel in haar geschiedverhalen over Charlotte Sophie Bentinck, Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter (1979) en De groten der aarde of Bentinck tegen Bentinck (1981), als in een aantal van haar essays, ondermeer gebundeld in Bladspiegel (1985) en het eerder genoemde Uitgesproken, opgeschreven, geeft de schrijfster blijk van betrokkenheid bij dwarse vrouwen met escapistische neigingen. Maar Haasse zou Haasse niet zijn als ze die betrokkenheid niet via allerlei omwegen zou uiten. De vrijzinnige mevrouw Bentinck beziet Haasse met een mengeling van fascinatie en afkeer, als in een donkere spiegel.
Haasse's dubbelzinnigheid in dit opzicht wordt het meest duidelijk in een roman die een aparte plaats inneemt in haar oeuvre, Een gevaarlijke verhouding of Daal-en-Bergse brieven (1976). Het is geen historische roman in de strikte zin des woords, omdat hier geen historische figuur wordt opgevoerd, maar een historisch personage. Een twintigste-eeuwse schrijfster, Hella Haasse, treedt in correspondentie met een romanpersonage, markiezin de Merteuil, de verdorven vrouw uit het beroemde Les liaisons dangereuses van Choderlos de Laclos. Een gezochte constructie inderdaad, die echter aanvankelijk levendig lijkt uit te pakken omdat Haasse zich in persona tot haar penvriendin richt. Maar als Haasse alleen maar verschrikkelijk serieus tegen een, door een man bedacht, personage te keer blijft gaan, wordt het mij wat vreemd te moede. Ze spreekt min of meer de banvloek uit over de markiezin, waarbij het einde onthullend is. Met een pathetische afscheidsrede waarvan de strekking is dat mannen ook mensen zijn, neemt Haasse de benen, wég van die gevaarlijke vrouw, terug naar man en kinderen. ‘Vaarwel, ongrijpbare verpersoonlijking van het begrip “escape”!’ weet ze haar nog net toe te voegen. De burgertrut triomfeert, is de onvermijdelijke bijgedachte.
| |
De koningin-moeder der Nederlandse letteren vertaald
Die burgertruttigheid zal Hella Haase in Nederland wel nooit meer van zich af kunnen schudden. Als ik een boek van Hella Haasse in bed lig te lezen, ervaart mijn geliefde dat als een seksueel dieptepunt. ‘Ik ben een gepassioneerd mens.’ Ze kan het zeggen in een interview, maar ze blijft de onbevlekte koningin-moeder der Nederlandse letteren. ‘La grande dame de la litterature Néerlandaise’ klinkt al een stuk frisser. Het is dan ook leuk om te zien dat Hella Haasse in het buitenland een exotischer bestaan is gegund. Afgelopen zomer was ik in Italië op vakantie en zag aldaar in de boekhandel Hella Haasse op de schappen liggen, gezusterlijk naast Lulu Wang en
| |
| |
Yvonne Kroonenberg. In Italië blijkt Hella Haasse grote successen te beleven. Il lago degli spiriti heet Oeroeg daar en het werd onlangs opnieuw uitgegeven, na het grote succes van La fonte nascosta (De verborgen bron).
Zowel in de Verenigde Staten als in Frankrijk ging een vertaler aan de slag nog voordat een uitgeverij zich bereid had verklaard wat uit te geven. Uit pure hartstocht. Vooral de geschiedenis van de eerste Amerikaanse vertaling is een epos op zichzelf. Een postbeambte las in 1953 een recensie van Het woud der verwachting in de Times Literary Supplement die toen ook nog aandacht besteedde aan anderstalige publicaties. Zoals de legende vertelt, raakte hij zodanig geïntrigeerd dat hij Nederlands ging studeren om deze roman in het Engels te kunnen vertalen. Járen deed deze Lewis Kaplan over de vertaling en toen hij stierf aan kanker, bleef het manuscript liggen. Het kwam pas twintig jaar later tevoorschijn nadat er een brand was geweest in zijn huis en zijn zoon het uit de puinhopen redde.
In Amerika werd het boek met veel tamtam, en met die geschiedenis erbij, onthaald. ‘Ach,’ liet Haasse zich bescheiden over Kaplan's inspanningen uit. ‘Ik denk dat hij zelf graag een dichter had willen zijn, en in het levenslot van Charles d'Orléans iets heeft weerspiegeld gezien van zijn eigen bestaan.’
Alsof de geschiedenis van die vertaling nog niet mooi genoeg was, boog de Amerikaanse pers zich ook nog eens over de oorlogsjaren van Hella Haasse tijdens welke ze het leeuwendeel van haar roman had geschreven: ‘Al wevend aan haar middeleeuwse verhaal, kon ze de bezetting vergeten van de nazi's, de tulpenbollen die ze moest eten, de kilometers die ze de volgende dag moest afleggen om melk voor haar pasgeboren baby op de kop te tikken.’ Ook het feit dat Haasse is geboren op Java en daar een ‘sprookjesachtig’ leven leidde, sprak de Amerikanen erg tot de verbeelding. Jammer alleen dat de Times Literary Supplement dit keer niet zo positief was over het boek zelf. ‘Just as no real sense of the shape of Charles's life is conveyed, no real sense of any of the characters emerges.’ Waarschijnlijk spreekt het academische karakter van Haasse's werk de Fransen veel meer aan; in Frankrijk wordt Hella Haasse op de voet gevolgd en wordt alles direct in vertaling uitgebracht. En verkocht.
| |
Toevalligheden aan elkaar geregen
‘Iedere scherf, iedere splinter heeft waarde,’ zegt Marta in Cider voor arme mensen. Alles draagt bij aan het grotere geheel, zo lang je er de diepere bedoeling maar van ziet. Het ontroerde mij in Zwanen schieten te lezen hoezeer Hella Haase haar hele schrijvende leven bezig is geweest cirkels te trekken, verbanden te zoeken, verbindingen te leggen. Het middenstuk, een verhaal over een Australische jongen die de bush intrekt, is in zekere zin
| |
| |
Terug naar Oeroeg's geest. ‘Iets in hem hunkerde onophoudelijk naar zintuigelijk contact met het landschap, dat hem afwees, ondoordringbaar bleef, zelfs in dit nog parkachtige bush-gebied.’ Weer blijft de vereniging van twee zielen, een witte en een zwarte, uit. Uit de beide autobiografische stukken erom heen worden incidenten en toevalligheden aan elkaar geregen op een vreemd troostende manier. Zo ziet ze op bezoek bij haar broer in Australië het Indische leven van hun beider jeugd terug in de manier waarop hij het grillige landschap naar zijn hand zet. En ontmoet ze in Indonesië een tot dan toe onbekend nichtje, voorbode van nog veel spectaculairder nieuws: ze blijkt een halfzusje te hebben, een kind van haar vader samen met een Indonesische, verwekt in de periode dat haar moeder in Zwitserland aan het kuren was. Opeens is de band des bloeds met haar geboorteland een feit. Breed waaiert haar leven uit, om dan ook weer samengebald te worden op het stukje Prinsengracht in Amsterdam waar ze tegenwoordig loopt op weg naar dochter en kleinkinderen, waar ooit de pianomuziek van haar moeder uit een van de openstaande ramen klonk, waar zijzelf ook ooit een kamer had, haar man leerde kennen... Het is haar ‘magische zone’.
Vorig jaar hoorde ik Hella Haasse in een radioprogramma ter gelegenheid van haar tachtigste verjaardag zeggen: ‘Schrijven is mijn leven.’ Op de laatste bladzijde van Zwanen schieten noemt ze ‘het bij uitstek kwetsbare deel’ van zichzelf ‘het ik dat verhalen moet verzinnen om deel te hebben aan de werkelijkheid’. Een mooie, maar ook droevige constatering van een schrijfster op leeftijd. Of wil ik droevigheid zien waar slechts niet-aflatende vitaliteit heerst?
Marja Pruis (1959) studeerde Algemene Taalwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Zij schrijft over literatuur voor De Groene Amsterdammer. Dit jaar publiceerde zij De Nijhoffs of de gevolgen van een huwelijk (Nijgh & Van Ditmar 1999).
|
|